1896 [Over een opvoering van Tristan und Isolde]
Zùlk een uitnemende daad was de uitvoering van Tristan und Isolde, en ontwijfelbaar van zóó duurzame werking, dat het ook twee weken later nog wel geoorloofd is in dankbare bewondering en blijde herinnering daarvan te gewagen, nu zij door tijdsomstandigheden in het vorig nummer van dit weekblad onvermeld moest blijven.
Nu kan men de Tristan-opvoering onder zooveel verschillende aspecten zien, dat voor een eenigszins sceptisch beschouwer het zwijgen daarover verleidelijker is dan het spreken, maar het doel is hier noch een beoordeeling der uitvoeringen, noch een beschouwing over het werk te geven, daar het eerste overbodig en voor het laatste de tijd nog niet is gekomen. Overbodig daar de gebreken der eerste opvoering, wat het muzikale betreft, aan den heer Viotta niet kunnen geweten worden en bij de tweede voor een groot deel vervielen. Als de Tristan-figuur voor het gehoor vaak een minder ideale verschijning was en men voor deze niet puur-Germaansche (als die van Siegfried) maar van een Celtisch mengsel van mysticisme en sensualisme gesatureerde muziek niet alleen een fijnere toonvorming maar een geheel ander stemkarakter zou hebben gewenscht - zóó, als zij te zien was, zou men ze zich nauwelijks voortreffelijker kunnen voorstellen, althans voor zoover in de actie de verzinnelijking van het innerlijke werd gegeven.
Omtrent de mise-en-scène, het decoratief en de costumes blijven wij de al te Duitsche neigingen, die hier leidend waren, betreuren, maar al moge men vinden dat er over den smaak wel te twisten valt, dit is nog geen reden om het te doen. Men kan twijfelen of de eischen der theater-optiek met haar element van materieele grofheid vereenigbaar zijn met die van een door de tonalisten der Hollandsche schilderkunst verfijnden smaak. Toch is het zeer mogelijk dat zulk een twijfel tegen grondige overweging niet bestand is. Hier zou een probleem voor de toekomst der schilderkunst kunnen liggen, maar wij hebben geen drama en nauwelijks een theater. Toch zou dit juist voor jonge schilders een aanleiding kunnen zijn tot de studie van Wagner's drama.
Het drama van Wagner - of het nakomelingschap zal hebben, of eene steeds hernieuwde incarnatie van Wagner's idee niet afhankelijk is van de daemonische dualiteit van zijn genie, of het probleem van de muziek, in Schopenhauer's geest opgevat, en de met die opvatting samenhangende antinomie tusschen rede en gevoel door hem voor de toekomst een definitieve oplossing heeft ondergaan, - van deze