Verzamelde geschriften
(1950)–Alphons Diepenbrock– Auteursrecht onbekend
[pagina 139]
| |
1896 [Hamlet als opera]Dit is een van de diensten, die illustre mediocriteiten bij hun dood aan hun jongere tijdgenooten bewijzen, dat zij hun gelegenheid geven tot een terugblik op de zoo juist ten einde geloopen baan, die hun bewust doet worden, hoe weinig zij met dien illustre gemeen hebben en hoezeer zij van hem verschillen. Vaak is zoo iemand bij zijn leven reeds lang vergeten, - daar sterft hij, en plotseling wordt hij levender dan velen hem ooit hebben gekend, totdat spoedig ook zijn dood niet den indruk meer maakt dien zijn leven reeds lang niet meer te maken bij machte was. Of het met Ambroise Thomas, ‘le chantre de Mignon’, ‘notre doyen’, zooals hem Bruneau eens uit plichtpleging noemde, ook zoo zal gaan, durf ik niet te verzekeren, en niet gaarne zou ik één woord van hardheid spreken over het werk van een man wiens daden mij zoo ten eenenmale onbekend zijn. Maar de omstandigheid dat hij een opera heeft geschreven waarvan Hamlet de hoofdpersoon is, dàt hij dit heeft gedaan - hoè doet er niet toe - is gewichtig genoeg om hier even kortelings te worden besproken. Hamlet is in de nieuwe Fransche litteratuur, door het diep-tragische geschrift van Laforgue, een onuitwischbaar type geworden voor de weinigen dien het smartelijke voorrecht gegund is in deze afgronden een blik te werpen. Maar het is niet uit naam van Laforgue dat wij zouden willen protesteeren tegen den Hamlet van Thomas, zelfs niet uit naam van Shakespeare, want Laforgue's Hamlet was in 1868 nog niet geboren, en een caricatuur moet het wezen gemeen hebben met zijn model en is slechts caricatuur door de misvorming van de in dat wezen aanwezige proportiën. Neen, het is uit kracht van onze intellectueele liefde, van ons verlangen naar de reiniging en regeling der intellectueele wereld, van ons geloof in een waarlijk muzikale, dit is harmonische geestesbeschaving, dat wij een muzikalen Hamlet verfoeien. Dit toch is van de uiterste barbaarschheid en zelfs niet te verontschuldigen met de overweging, dat in de opera niet het drama maar slechts de bevrediging der gemoedszinnelijkheid wordt gezocht, want een zingende Hamlet is een onding, een dubbele hoon, want een hoon van de Rede en een hoon der Muziek. En ook hij zou dwalen die, denkende hoezeer zij door Wagner de macht heeft gewonnen, de duistere mijnschachten van den innerlijken mensch te verlichten, zou meenen dat de muziek bij machte ware, het wezen van Hamlet te verklaren. Want juist dit heeft ons Wagner geleerd, dat zij is het orgaan niet der bewustheid, maar van de onbewustheid in lijding (passio), dit is van den lijdenden, begeerenden, passioneelen, niet | |
[pagina 140]
| |
logischen mensch, en het zijn juist de wonderlijke en verschrikkelijke dolingen der Rede, die een zoo gewichtige factor zijn van het Hamletdrama, en deze figuur voor de muziek ongenaakbaar maken. Dit is zóó eenvoudig, dat een zuivere intuïtie in staat is het te begrijpen, zonder eenige leiding van persoonlijke muzikale ervaring, en daarom zij het vergund, het overlijden van Ambroise Thomas tot aanleiding te nemen om deze regelen te vercieren met eenige merkwaardige woorden, die de ziener Hello heeft geschreven onder den titel: | |
Hamlet en opéra‘Hamlet en opéra! Si la nature des choses criait quand on lui fait violence, on eût entendu un cri s'échapper de quelque part. Pourquoi la pensée de mettre Hamlet en musique irrite-t-elle le sens commun? Il n'est pas sans intérêt de le dire en quelques mots. La musique est expansive, non pas par accident mais par nature et même par essence. Son essence est une expansion. À ce point de vue, elle présente avec les larmes une magnifique ressemblance. La musique est une expansion, un débordement, un transport. Elle participe de la flamme, elle participe de l'encens, et son poids l'attire au ciel. Elle a l'amour pour caractère, et la joie pour partie. Sa tristesse, qui est quelquefois immense, ne fait exception à cette dernière loi. Les Psaumes de la pénitence peuvent se chanter, parce que la douleur qu'ils expriment se détache sur un immense fond de joie. Leur tristesse implore la joie, la pressent et la produit. Le Credo peut se chanter, parce qu'il n'est pas seulement l'exposé d'une doctrine; il raconte le sujet de la joie; il proclame la Bonne Nouvelle comme étant une vérité. Or, qu'est-ce qu'Hamlet? Hamlet, c'est l'effort de la concentration; c'est le chef-d'oeuvre de la tristesse; c'est la tristesse qui, au lieu de se hâter vers la joie, se replie sur elle-même, lourde, terne, suffocante et dévorante. Hamlet, c'est le silence dans ce qu'il a de plus impitoyable; c'est la dureté du coeur dans ce qu'elle a de plus invinciblement noir. C'est un charbon qui s'éteint, et qui ne veut pas devenir diamant. La parole elle-même abandonne Hamlet pour le livrer sans défense aux cruautés de sa rêverie. Si cet homme, sourd et à peu près muet, répugne déjà à la parole, à quel degré sera-t-il incapable de la musique? [...] Où donc irait-il chercher l'harmonie ou les larmes, ce mystifié hautain et sec, autour de qui les morts semblent encore vivants, et les vivants semblent déjà morts? | |
[pagina 141]
| |
Dans sa vie intérieure, il parodie le recueillement; dans sa vie extérieure, la justice; dans l'une et l'autre, la profondeur. Mais on ne trompe pas l'oeil clairvoyant de l'amour. Hamlet n'a pas le droit sur la musique, et la musiqne le sait bien, elle qui est faite pour consoler.’Ga naar voetnoot1 |