wendigheid in de natuur, al mocht hij ‘de luiheid’ en ‘de genotzucht’ met de overweging verbloemen, dat velen geroepen zijn maar weinigen uitverkoren om hun streven met de opperste eer der Daad te bekronen, - de jeugd van nu en die der toekomst zal liefdevoller zijn werk gedenken dan zijne tijdgenooten bij machte waren te doen, en het zal niet alleen aan de meerdere duurzaamheid zijner werken, noch ook uitsluitend aan de ideeën, waarvan zij de dragers zijn, maar ook aan de magische kracht moeten worden geweten, die van ieder op waarheid gegrondvest bouwwerk de oorsprong en tevens het gevolg kan geacht worden.
Hij had ‘beginselen’, die hem de waarheid golden en waarover met hem niet te twisten viel, uit liefde voor welke geen zelfopoffering hem te zwaar was. Maar hij wist ook dat men alleen door die zelfopoffering de vrijheid deelachtig werd, waaruit hem die allesomvattende zin was geboren ‘voor het Noorden als voor het Zuiden, voor den zomer als voor den winter’, de vrijheid ‘die niemand een ander kan geven, maar ieder zich zelf moet veroveren, zonder welke het niet mogelijk is het hoogste te bereiken.’
Zoo stond hij, een andere Frederik Barbarossa, en sprak met den krachtgloed der jeugd, zoodat het scheen alsof de tijd geen macht had gehad over dit leven en zijne liefde, zoo stond hij hoog en recht in den fieren trots van een edel verleden, overwelfd door het geweldige bouwwerk, dat eens uit zijn geest was gerezen om ‘een paleis te zijn voor het Volk’. Welwillend aanvaardde hij de hem gebodene huldiging, niet als geldend hem persoonlijk, maar ‘de beginselen van goddelijken oorsprong’, die hij verkondigd had voor zijne leerlingen, zooals hij ook de inroeping van de hulp der toonkunst bij die plechtigheid wilde beschouwen als ‘hulde aan de Eenheid der Kunsten.’
En wie zoo naar waarheid sprak van zich zelve, bóven zijn dwalingen bouwde hij òp de zware of tengere maar steeds trotsche torenen ter eere van wat hij het hoogste kende, en, dienend in deemoed de hem heilige beginselen, gaf hij zijn tijdgenooten het zeldzame schouwspel van een bouwmeester, die, belijdend de Eenheid der Kunst, de Eenheid van Kunst en Leven, en ‘de Schoonheid als afstraling der Waarheid’, zijn leven stelde tot een hecht bouwsel van reine en dappere daden.
Ons nu gaf hij het zieleversterkende voorbeeld van Trouw-in-Liefde, Kracht-in-Geloof en Wijsheid-in-Kunnen. Hij, de stichter van een nieuw Amsterdam naast ‘de oude en wijdvermaarde stad’, een nieuw Amsterdam onder het schutspatronaat van Joost van den Vondel.