| |
| |
| |
Geheimen op zolder
Dat ze op hun tenen de trap, die naar de zolder voerde, opliepen, merkten ze zelf niet. Andreas merkte alleen, dat Livineke naast hem liep. En Livineke merkte alleen, dat Andreas naast haar liep.
‘Een luik,’ fluisterde Livineke en ze wees boven haar hoofd.
Andreas knikte. Hoe vaak had hij al niet, onder aan de trap staande, naar dat gesloten luik gestaard? Hoe vaak had hij zich al niet voorgesteld, dat hij het zachtjes omhoog zou duwen, en dan... Verder was hij in gedachten nooit gekomen. En nu zou het gaan gebeuren...
‘Denk je, dat je het op kan tillen?’ vroeg Livineke, weer fluisterend.
‘Samen...’ begon Andreas. Toen greep hij onverwachts Livinekes hand en dwong haar stil te staan. Naast elkaar bleven ze ieder aan een kant tegen de trapleuning gedrukt. Kwam er beneden in de gang iemand aan? Moeder? Of vader, die het ineens in zijn hoofd gehaald had, buiten zijn kamer te komen?
‘Dat zal je ook altijd zien,’ dacht Andreas. Hij voelde zich zo lamgeslagen, dat hij terug gegaan zou zijn als Livineke er niet bij geweest was. Want hoe kon hij het haar uitleggen, dat er soms plotseling dingen gebeurden, die alle plezier bedierven van wat je wilde gaan doen?
‘Niets,’ fluisterde Livineke. ‘Kom!’ Ze trok Andreas mee. Toen ze met hun handen het luik konden aanraken, bleven ze staan.
‘Tegelijk,’ commandeerde Andreas. Hij had het zich immers al zo vaak voorgesteld hóé hij het zou doen - het luik
| |
| |
open maken - dat het nu net leek, of het allemaal vanzelf zou gaan.
‘Eén, twee, drie...’ telde hij langzaam. Hij had nog willen zeggen: ‘Hou je rug tegen de trapleuning, anders val je achterover,’ tegen Livineke. Maar Livineke had daar zelf al aan gedacht, zag hij.
‘Hou tegen met je hoofd,’ fluisterde hij toen het zware luik langzaam meegaf. ‘Ik draai me om...’
Livineke voelde het luik zo zwaar op haar hoofd en beide handen drukken, dat ze een ogenblik dacht: ‘Het slaat dicht en dan val ik van de trap.’ Angstig keek ze naar Andreas, die zich voorzichtig omdraaide, terwijl hij het luik niet losliet.
‘Zo, draai jij je nu ook om...’ gebood hij.
‘Dat lukt me nooit,’ dacht Livineke. Onzeker schuifelde ze met haar voeten op de traptree.
‘Toe dan, ik hou het niet meer,’ commandeerde Andreas weer. Als hij nu naar beneden zou kijken, in het diepe trapgat, zou hij vallen...
Naast zich voelde hij Livineke omdraaien.
‘Klaar?’ vroeg hij, want hij durfde niet eens zijn ogen te verdraaien, laat staan zijn hoofd, om naar Livineke te kijken.
‘Ja,’ fluisterde Livineke met een hese stem.
‘Nu tegelijk allebei een tree omhoog!’ Achterste voren klommen ze een tree verder. Het luik boven hun hoofd week verder open.
‘Nog een tree. Denk erom er zijn er nog drie. Ik tel wel,’ ging Andreas verder.
‘Eén...’ Ze deden voorzichtig nog een stap naar achteren. Groter werd de opening boven hun hoofd.
‘Twee...’ De volgende stap. Nu hielden ze het luik vast aan de rand, waarmee het anders op het trapgat sloot.
‘Andreas...’ zei Livineke zachtjes. Ze vóélde de geheimzinnige zolder achter haar rug als een onbekend gevaar.
| |
| |
‘Drie...’ telde Andreas koppig door. Hij voelde hetzelfde als Livineke. Maar dat moesten ze vergeten op dit ogenblik. Als het luik nu boven op hen vallen zou... Ze zouden de trap afvallen, zoals die oude dame, die hier vroeger gewoond had en door haar tuinman was vermoord. Hij had haar de trap af gegooid...
‘Ik hou het luik wel even, klim jij dan vlug op de zolder,’ beval Andreas.
‘Nee, jíj eerst,’ antwoordde Livineke benauwd.
‘Jij kan het luik alleen niet houden,’ zei Andreas beslist. Hij was al even bang om als eerste op de zolder te komen.
Als er op dat moment niet beneden in het huis het slaan van een deur had geklonken, zouden ze misschien zo nog een tijdje zijn doorgegaan.
Nu stonden ze - hoe dat wisten ze niet - in een paar tellen op de zolder en lieten het luik voorzichtig uit hun handen terug in het zoldergat vallen.
‘Hè, hè,’ zei Livineke, alsof ze zeggen wilde, dat ze alleen maar zo'n kleur had van het luik tillen, en niet uit angst. Omdat Andreas geen antwoord gaf, keek ze naar hem. Angstig greep ze hem bij zijn arm en schudde hem daaraan heen en weer. ‘Andreas, toe Andreas, doe niet zo... sta daar niet zo...’
Andreas stond als een standbeeld, zijn ogen groot en wijd, zijn mond krampachtig vertrokken.
‘Wat is er dan?’ vroeg Livineke bang. Ze had nog niet over de zolder durven kijken. Het enige wat ze zag, was dat starre staan van Andreas.
Toen kwam er beweging in Andreas. Hij schudde zijn hoofd en mompelde: ‘Het kan niet, dat kán niet, dat is...’
‘Wát kan niet?’ vroeg Livineke. Van Andreas' ogen keek ze naar wat Andreas' ogen zagen.
‘Oooo...’ zei ze verbaasd. ‘Oooo... Andreas!’
| |
| |
‘Ja,’ zei Andreas nadrukkelijk, alsof hij er zeker van was, dat Livineke hetzelfde dacht als hij.
‘Wat prachtig,’ fluisterde Livineke. Andreas hoorde, dat haar stem trilde. Als ze nu zou gaan huilen, zou hij dat heel gewoon vinden. Zelf voelde hij zich ook... zo... heel licht van binnen.
‘Wist je dat dan niet?’ vroeg Livineke verwonderd.
Andreas schudde van ‘nee’. Dat hij het niet geweten had, dat de zolder zó zou zijn. Niet donker en spookachtig, zoals de dorpelingen het vertelden, maar heel licht, en heel groot. Midden in het dak zat een veelkleurige glazen koepel, waardoor het licht geel, groen, rood, wit, violet en blauw binnenviel op een vloer van lange, licht-houten planken. Zo'n prachtig licht hadden ze nog nooit in hun leven gezien.
Voorzichtig trok Livineke Andreas mee onder de koepel. Maar Andreas maakte zijn hand los en liet haar alleen verder gaan. Achter op de zolder had hij de reiger zien staan, die Pouf kapot gebeten had. Van de reiger gingen zijn ogen naar het licht dat uit de koepel in alle kleuren boven op Livineke viel. Zelfs al goot het buiten van de regen, de kleuren leken er niet minder om.
‘Livien...’ zei hij waarschuwend, toen ze op de brede richel ging staan, die onder de koepelrand doorliep.
Livineke maakte zo'n gebiedend gebaar met haar hand, dat Andreas wel naast haar op de richel moest klimmen.
Zonder hem aan te kijken praatte Livineke tegen Andreas: ‘Dat is de Achterstraat. Wat kan je zo ver kijken! Zie je daar in de verte? Dat is het dak van Het Buiten. Nee, ik wil wat anders zien...’
‘... hou je niet van Het Buiten?’ viel Andreas haar in de reden. Hij bedoelde: hou je niet van oom Herre? Maar dat zou Livineke wel begrijpen.
‘Nee,’ antwoordde Livineke. ‘In dat huis is het net of
| |
| |
alles dubbel klinkt en of je alles twee keer zo duidelijk ziet.’
Andreas trok een rimpel in zijn voorhoofd: hij begreep Livineke niet helemaal.
‘Oom Herre...’ begon Livineke weer.
Voor ze verder iets kon zeggen trok Andreas haar van de richel af en wees naar het andere eind van de zolder. ‘Kijk daar eens!’
‘Wat? Dàt daar?’ Livineke wees in de richting van de reiger. ‘Wat is dat?’ Ze keek om naar Andreas: of het zijn bedoeling wel was, dat ze er naar toe ging.
‘Die heeft die oom Herre van jou eens geschoten,’ zei Andreas nadrukkelijk.
‘Geschoten?’ Livineke had haar wenkbrauwen opgehaald. Want ze had nog steeds niet gezien wat die schaduw in de hoek van de zolder was.
‘Hij roeide met moeder en mij op de vijver, en toen schoot hij ineens. Het was...’
‘... o, wat ziet-ie eruit,’ zei Livineke geschrokken.
‘Ja, dat heeft Pouf gedaan. De reiger stond eerst beneden. Je oom had hem laten opzetten, en toen aan moeder cadeau gedaan.’
‘En heeft je moeder dat aangenomen?’ vroeg Livineke.
‘Ze wilde niet,’ antwoordde Andreas. ‘Ze heeft er ook niets van gezegd, toen Pouf de reiger heeft stuk gebeten.’
Livineke was bij de kapotte, opgezette vogel neergehurkt. Ze probeerde het dier overeind te zetten, maar telkens viel de lange hals slap neer.
‘Oom Herre is vreselijk,’ zei ze ineens, zo fel, dat Andreas ervan schrok.
‘Waarom logeer je er dan?’ vroeg hij.
‘Ik moet zolang mijn vader en moeder op reis zijn.’
‘Loop dan weg,’ stelde Andreas voor.
| |
| |
‘Waar naar toe?’ vroeg Livineke nuchter. ‘Heb jij wel eens weg willen lopen?’ vroeg ze toen nieuwsgierig.
Andreas haalde zijn schouders op. Over zulke dingen sprák je niet!
‘Wat doet oom Herre dan, dat je hem zo vreselijk vindt?’ vroeg hij inplaats van een antwoord te geven.
Livineke kwam overeind. ‘Kijk eens goed naar me,’ zei ze gebiedend.
Andreas voelde dat hij een kleur ging krijgen. Waarom moest Livineke altijd van die malle dingen zeggen? Waarom was ze niet zoals Lientje? Die zou zoiets nooit vragen.
‘Nou?’ vroeg ze ongeduldig.
Vluchtig keek Andreas naar haar ogen. Onder de glazen koepel daarnet hadden ze allerlei kleuren gehad. Maar nu waren ze weer zo licht groen, zo scherp, als waren ze van glas.
‘Vind je niet dat ik verschrikkelijk mager ben geworden sinds ik hier ben?’ Livineke stak een arm uit, om Andreas beter te laten zien, wat ze bedoelde.
‘Mager?’ vroeg Andreas schaapachtig. ‘Hoe zo?’
‘Vanaf de dag dat ik op Het Buiten kwam, heb ik geen hap door m'n keel kunnen krijgen,’ bekende Livineke. Haar gezicht stond zo ernstig, dat Andreas niet durfde lachen of zijn schouders ophalen, dat hij haar niet geloofde.
‘Als ik maar in de keuken mocht eten, bij Dien en haar man,’ ging Livineke verder.
Dien deed het huishouden op Het Buiten en haar man was er tuinman.
‘Waarom vraag je dat dan niet?’ stelde Andreas voor.
Livineke tikte met één vinger tegen haar voorhoofd: of Andreas soms gek was. ‘Dat kán toch niet,’ legde ze verontwaardigd uit. ‘Dan moet ik het immers zeggen?’
‘Is het zo erg?’ vroeg Andreas. Hij wist nog steeds niet of hij lachen moest of zich ernstig hoorde te houden.
| |
| |
Livineke keek langs Andreas heen. En deze keer verbeeldde hij het zich niet! Alsof ze niet tegen hém sprak, maar tegen een ander, die ergens op de grote, lichte zolder achter hem stond, vertelde ze: ‘Als hij gaat eten...’ - die ‘hij’ is haar oom, begreep Andreas, - ‘dan maakt hij zo'n smerig geluid met zijn gebit dat ik er misselijk van word. Iedere keer zet ik de radio hard aan, als we aan tafel gaan. In het begin hielp dat wel. Maar nu is het net of ik het door alle lawaai heen hoor. Al zouden ze een kanon vlak naast me afschieten, dan zou ik het nóg horen.’
‘O...,’ zei Andreas. Ja, wat móést hij er anders op antwoorden? Het was natuurlijk vies, steeds van die geluiden. Maar dat je daarom niet meer eten wilde!
‘Het ergste is als-ie klaar is,’ ging Livineke door. Andreas zag haar heel diep ademhalen, net of ze de woorden van heel diep tevoorschijn moest halen. ‘Het ergste... dan haalt hij z'n gebit uit zijn mond en likt het af.’
Heel lang bleef het stil. Toen schudde Andreas zijn hoofd: hij kón het niet geloven. Maar toch... iemand, die zomaar een reiger neerschoot, die kon ook zo-iets doen... zoiets smerigs...
Hulpeloos keek Andreas naar Livineke. Zag ze er werkelijk veel bleker uit dan anders? En was ze werkelijk veel magerder dan toen ze kwam? Ja, het wás zo!
‘Ik zal wat te eten voor je halen,’ zei hij, ineens actief. Dat hij daar niet eerder aan gedacht had! Hij had al een stap in de richting van het luik gedaan, toen Livineke zei: ‘Laat maar! Het kan me niets meer schelen. Ik voel het al niet meer, dat ik honger heb.’
‘Maar dan ga je dood,’ antwoordde Andreas ontzet.
Onverschillig haalde Livineke haar schouders op. ‘Iedereen gaat dood,’ zei ze. ‘Pouf is immers ook dood? Waar is-ie nou?’ Ze wandelde zo rustig naar de koepel alsof ze Andreas
| |
| |
een of ander aardig verhaaltje verteld had daarnet en niet zoiets ergs.
‘Pouf?’ Andreas kon het niet bijhouden. De gedachten van Livineke waren zo vlug, zo vreemd.
‘Heb je hem begraven?’ vroeg ze.
‘Zal ik heus niets voor je te eten halen? Ik krijg zelf 's middags ook zo vaak wat,’ stelde Andreas nog eens voor om geen antwoord te hoeven geven. Als hij Livineke zou vertellen, dat Pouf bij Tuf op het erf begraven lag, zou hij zich misschien verspreken. Dan zou Livineke te weten komen, dat hij aan een lampion voor haar bezig was. De lampions... die lagen beneden op zijn tafel, onder het vloerkleedje. Hij wilde ineens, dat hij eraan verder werken kon. Wat hadden ze hier op de zolder nog te zoeken? Nu hij wist, dat er niets bijzonders was, alleen die prachtige, glazen koepel, kon hij zo vaak naar boven als hij wilde. Gek, hij had zich zoveel van die zolder voorgesteld. En al de tijd dat hij er met Livineke was, hadden ze alleen maar over dingen gesproken, die niets met de zolder te maken hadden.
Besluiteloos liep Andreas rond de naden van het luik in de vloer.
‘Pas op,’ zei Livineke waarschuwend. ‘Als er beneden in de gang iemand loopt, kan die je horen.’
‘Waarom zouden we niet op zolder mogen?’ vroeg Andreas afwerend. ‘Er is hier toch niets?’
‘Gek eigenlijk, hè?’ Livineke keek Andreas afwachtend aan: of hij tóch nog iets bijzonders tevoorschijn zou toveren. Toen Andreas niet eens van zijn plaats kwam, stelde ze voor: ‘Laten we op onderzoek uitgaan!’
‘Er is niks te zoeken en niks te vinden ook. Alles is even leeg,’ mopperde Andreas.
‘En die deuren daar?’ Livineke wees naar het andere eind van de zolder.
| |
| |
‘Ja...’ begon Andreas aarzelend. Stom, dat hij die deuren niet eerst gezien had. Wat zou er achter zitten?
‘Misschien is daar een geheim...’ praatte Livineke zachtjes voor zich uit, terwijl ze naar de deuren toeliep.
‘Niet open maken,’ had Andreas willen roepen. Maar inplaats daarvan volgde hij Livineke op de voet.
‘Een sleutel...’ Livineke legde haar hand over de sleutel en keek om naar Andreas. Hij knikte. Toen draaide ze de sleutel langzaam om. Ze deed een stap terug terwijl ze de deur opentrok.
‘Kleren,’ zei ze teleurgesteld. Om er zich nog beter van te overtuigen, stapte ze in de diepe kast en schoof een voor een de klerenhangers over de roe verder. Zo diep verborgen stond ze in de kast, dat ze Andreas' gezicht niet kon zien. En dat was maar goed ook! Want Andreas zag zo bleek als hij nog nooit gezien had. Hij had die kleren herkend! Het waren allemaal mannenkleren. Mannen-kostuums. Kleren van zijn vader. De kleren van zijn vader, ál zijn vaders kleren, hingen hier opgeborgen in een geheime kast op zolder. Dat betekende - hij slikte een paar keer - zijn vader zou die kleren nooit meer dragen. Hij zou nooit meer buiten komen... hij zou nooit meer beter worden. Waarom hingen die kleren anders hier?
‘Laat dat,’ viel hij plotseling hard tegen Livineke uit. Hij deed of hij de kastdeur dicht wilde gooien en haar in het donker opsluiten.
‘Laat dat!’ riep Livineke op haar beurt, en ze zag er op dat ogenblik uit of ze hem een klap zou geven.
‘Jobje heeft ze ook geslagen,’ schoot het Andreas weer te binnen.
Het was of hij, op het ogenblik dat hij aan Jobje dacht, diens stem hoorde. Hij luisterde goed... nee, dat was geen verbeelding! Zonder naar Livineke om te kijken, liep hij
| |
| |
naar de koepel, klom op de richel en rekte zijn hals uit, om nog beter op de Achterweg te kunnen kijken.
Vergeten was zijn boosheid op Livineke. ‘Livien...’ fluisterde hij opgewonden.
Even vlug als hij was Livineke op de richel geklommen. ‘Jobje...’ zei ze verbaasd.
‘En Wiege en Joon en Siebe en de hele bende,’ vulde Andreas aan.
‘Wat doen ze?’ vroeg Livineke opgewonden.
‘Zie je dat niet? Ze vechten...’ legde Andreas ongeduldig uit.
‘Ja zeg, ik ben niet achterlijk! Maar waarmee... wat heeft Jobje toch... hij slaat met iets...’
Andreas sperde zijn ogen zo wijd open tot ze ervan gingen tranen. ‘Dat, nee, dat kan bijna niet! Ja toch! Jobje ranselt ze af met een grafkrans!’
‘Een wat?’ Livineke dacht dat ze het verkeerd verstaan had.
‘Een grafkrans! Soms moet Jobje die van zijn vader wegbrengen. Wiege en de anderen zullen hem gepest hebben, en toen heeft hij er natuurlijk op los geslagen met het eerste het beste, dat hij in zijn handen had.’
‘Maar, een grafkrans...?’ vroeg Livineke nog eens twijfelend.
‘Nou ja, misschien is het ook een jubileumkrans,’ antwoord Andreas. ‘Die zijn precies hetzelfde. Alleen op de linten eromheen staat wat anders.’
‘Moet je... zou je niet...’ begon Livineke. Ze begreep niet, dat Andreas niet meteen naar beneden holde om zijn vriend te hulp te komen. Maar dan schoot het haar plotseling te binnen, wat Jobje gisteren over Andreas gezegd had. Het kon best, dat Andreas daar achter was gekomen.
‘Helpen?’ vroeg Andreas. ‘Nee, ik weet iets beters...’
| |
| |
In de onderste koepelramen had hij een ruit ontdekt, die open kon. Hij had gedacht, dat de handle klemmen zou. Maar het raampje ging geluidloos open. Livineke stak haar hand naar buiten. De regen spatte op haar vingers.
‘Ga eens opzij,’ zei Andreas.
Het geschreeuw van Wiege, Jobje en de anderen was nu veel duidelijker te horen.
‘Hé, Jobje! Laat je niet op je kop zitten,’ riep Andreas zo hard als hij kon. Hij moest het nog een paar keer herhalen. Maar toen zijn stem tot beneden in de Achterstraat gehoord werd, was het gevecht op slag afgelopen. Met open monden staarden alle vechtenden naar boven. Niemand van hen zei of riep er wat. Jobje had de gehavende krans om zijn nek gehangen. Zijn kleine, ronde hoofd stak er dwaas door heen.
‘Jobje!’ riep Livineke nu ook. Want de anderen moesten goed zien, dat zij hier ook was.
Heel zwak kwam de stem van Jobje terug: ‘Héla...’ Maar hij ging niet verder en liet zijn mond weer open staan.
En zo stonden ze daar allemaal roerloos op de Achterweg en keken met hun hoofden in hun nekken naar het tweetal daarboven.
‘Ik kom ook,’ hoorden Andreas en Livineke Jobje plotseling roepen. Gauw gaf hij Wiege nog een klap op zijn hoofd met de krans, die hij van zijn nek getild had, en rende toen de poort van de achtertuin in.
‘Nee,’ riep Andreas terug. Zo vlug sloeg hij het raampje dicht, dat Livinekes hand er bijna tussen kwam.
‘Waarom niet?’ vroeg Livineke verbaasd.
‘Daarom niet,’ antwoordde Andreas kortaf.
Als Jobje op de zolder zou komen, en hij zou ook in de kast gaan kijken, wat zou hij dan weer te zeggen hebben? Want Jobje zou wél begrijpen wat al die kleren daar betekenden.
| |
| |
‘Vlug dan,’ gebood Andreas.
Nog één keer keek hij om. De geheimen van de zolder! Er was er maar één. De andere hadden Livineke en hij elkaar alleen maar verteld!
Ze waren vlugger de zolder af dan ze erop gekomen waren.
Beneden op de gang kwamen ze Jobje tegen. Hij had de krans weer om zijn nek gehangen. Livineke greep meteen naar het lint, dat er gescheurd en smerig aanhing. ‘Voor onze muzikanten’ stond er op.
‘Gelukkig,’ dacht Livineke.
‘Zal jíj op je kop krijgen,’ merkte Andreas op terwijl hij knikte in de richting van de gehavende krans.
‘Och, die pruts ik straks thuis wel weer een beetje in elkaar,’ zei Jobje onverschillig. ‘'t Is toch maar voor die muzikanten. Wat moeten die kerels nou met zo'n ding! Maar mijn vader vond dat 't erbij hoorde, bij de optocht overmorgen.’
‘Overmorgen al,’ dacht Andreas. ‘En ik heb nog bijna niets aan die lampions gedaan.’
‘Ik moet nog werken,’ zei hij daarom.
‘Werken?’ vroeg Jobje teleurgesteld. ‘Enne...’ Hij wees met zijn ene, korte armpje naar de zolder.
‘O, dat,’ antwoordde Andreas vaag.
Op dat ogenblik ging de deur van de ziekenkamer open. Andreas' vader kwam de gang op. Vragend keek hij van de een naar de ander. Toen tilde hij met één vinger, en een vies gezicht, de krans van Jobjes nek.
‘Wat is dat nou weer voor een spelletje?’ vroeg hij. ‘Hebben jullie die op zolder gevonden?’
Verlegen keek Livineke Andreas aan. Het was geen geheim meer, dat zij op de zolder geweest waren.
‘Ik ben niet op zolder geweest,’ had Jobje meteen ge- | |
| |
antwoord, met een onschuldig gezicht. Maar hij keek toch ook verongelijkt.
‘Dat is maar beter van niet,’ zei Andreas' vader, en hij keek daarbij van Livineke naar Andreas. ‘Vroeger is er al eens een ongeluk gebeurd. Het zware luik is te vlug dichtgeklapt. De oude mevrouw die hier toen woonde, is van de trap gevallen...’ Terwijl hij dit zei had hij in gedachten een bloem uit de kapotte krans van Jobje getrokken en die in een knoopsgat van zijn kamerjas gestoken.
Zenuwachtig wreef Andreas zijn vingers over elkaar. Waarom moest vader dat nu doen?
Gefascineerd staarden de beide jongens en Livineke van de krans naar dat ene bloemetje. Het was, of de krans nu pas echt kapot was. Wie durfde er een bloem uit een krans te trekken? Ze waren graag alle drie weg gegaan. Maar niemand durfde een voet te verzetten.
‘Is er nog iemand op zolder?’ vroeg Andreas' vader, met een scheef hoofd luisterend.
‘Nee, er kán niemand zijn,’ antwoordde Andreas nadrukkelijk. Zijn handen waren nu nat van het transpireren.
‘Pouf niet?’ vroeg Andreas vader weer.
‘Pouf? Die is toch dood?’ zei Jobje verbaasd. ‘En die zou toch nooit alleen dat luik open kunnen krijgen?’
‘O! O ja, daar dacht ik niet aan!’ Hoofdschuddend ging Andreas' vader de ziekenkamer binnen.
Livineke keek van Andreas naar Jobje en zei toen kortaf tegen de laatste: ‘Ga mee!’
Alleen bleef Andreas staan. Dat de anderen dit hadden moeten horen, dat zijn vader niet eens meer wist dat Pouf dood was. En dat was pas gisteren gebeurd! Als zijn vader dát al niet meer wist, en hij wist ook niet, dat een kleine kat geen zwaar luik kon optillen, hoe zou hij dan nog weten, dat hij beloofd had naar de optocht te zullen komen kijken?
|
|