| |
| |
| |
Lientje krijgt straf
Nog nooit had Andreas de tocht naar school zó lang geleken. Er was maar één lichtpuntje: dat hij die middag terug naar huis niet samen met Jobje hoefde te lopen. Want hij had een uur lang bijles.
‘Wat zijn jullie gezellig,’ zei Lientje plotseling. Ze keek van Jobje naar Andreas, maar sloeg haar ogen verlegen neer, toen Andreas met opgetrokken wenkbrauwen terugkeek. Lientje begon te neuriën en deed of ze niet wist wat er aan de hand was.
Aan de ene kant naast haar liep Jobje zich af te vragen, of Andreas wist wat er gisteravond in de tuin van Het Buiten was gebeurd. Hij had het gevoel of de klap, die Livineke hem gegeven had, nog duidelijk op zijn wang te zien was. Maar misschien had hij dat gevoel alleen maar, omdat hij niet wist, of Lientje Andreas verteld had, wat er was voorgevallen.
Aan de andere kant van Lientje liep Andreas. En híj vroeg zich af, of Jobje het begrepen had, dat hij alles afgeluisterd had gisteravond. Eigenlijk, als hij heel eerlijk was, moest hij het Jobje vertellen. Maar dan schoot het hem weer te binnen, waarom Jobje die klap van Livineke gekregen had. Omdat hij van zíjn vader gezegd had... omdat Jobje beweerd had, dat híj zich voor zijn vader... Nee, hij wílde er niet meer aan denken! En zeker niet, nu hij vlak naast Jobje liep. Die zou het aan zijn gezicht kunnen zien. Zolang Jobje niet wist, dat Andreas alles gehoord had, kon Andreas zich groot houden tegenover hem. Want anders moest hij, net als Livineke, het Jobje betaald zetten.
Andreas vertrok zijn mond in een grimas toen hij van opzij even naar Jobje gluurde. Wat zat die in de rats! Je kon aan
| |
| |
zijn hele manier van doen merken, dat hij doodsbenauwd was, dat Lientje het zou oververtellen! Je zou zien, dat Jobje in de komende dagen extra aardig voor Lientje zou zijn. Niet alleen om haar haar mond te laten houden. Maar ook, omdat ze dat van die klap gezien had. Dat zou hém overkomen moeten zijn: dat een ander zag, dat hij geslagen werd...
Andreas zuchtte ineens diep. Was het niet even erg, dat de anderen gehoord hadden wat Jobje over hem en zijn vader gezegd had? Dat hij dat maar niet vergeten kon...! Als vader maar eens één keertje buiten zou komen!
‘Ik moet die lampions maken,’ bedacht Andreas. ‘Vader heeft beloofd dat hij misschien naar de optocht komt kijken!’
Dàt was het! De lampion zou uitkomst brengen!
Hij knikte een paar maal opgetogen.
‘Wat “ja”?’ vroeg Lientje verbaasd. De hele weg had ze al lopen verzinnen wat ze tegen Andreas kon zeggen. Ze wilde aardig voor hem zijn, omdat Jobje gisteravond zo onaardig over Andreas gesproken had. Gelukkig, dat Andreas dat niet wist! Maar toch moest het goed gemaakt worden, vond Lientje.
‘Ik zei niks,’ antwoordde Andreas afwezig. Voor zijn ogen zag hij de lampion, de optocht, en zijn vader buiten op de stoep voor hun huis...
‘O, je knikte van “ja”,’ legde Lientje zachtjes uit. Er was geen enkele reden, waarom ze medelijden met Andreas zou hebben. En toch had ze het. Hij zag er zo vreemd uit vanochtend: met dat bleke gezicht alsof hij de hele nacht niet geslapen had; met die smerige, oude pet diep in zijn ogen getrokken.
Lientje stootte hem aan, of ze hem wakker wilde maken. Maar Andreas reageerde er niet op. Alleen het geluid van hun laarzen op de natte landweg, het tikken van de regen op
| |
| |
hun regenjassen, capes en schooltassen was te horen. En ver voor hen uit, het rumoer, dat de troep van Wiege en Joon maakte.
‘Bâh,’ dacht Lientje, ‘als het zulk weer is met de optocht komt er niets van terecht. Dan kan ik mijn mooie jurk niet aan. Dan zal Livineke ook wel niet mee mogen doen van haar oom.’ Ze had er zich juist zoveel van voorgesteld: zij en Livineke samen naast elkaar...
‘Weten jullie al dat er dit jaar zes muzikanten komen voor de optocht?’ vroeg Jobje onverwacht.
‘Hè?’ antwoordde Andreas.
‘Tegen mij zegt-ie niets,’ dacht Lientje verongelijkt. ‘En tegen Jobje wèl. En die heeft 'm nog wel uitgescholden gisteravond!’ Maar ze kon ook niet weten, waarom Andreas ineens door die opmerking van Jobje uit zijn gedroom was opgeschrikt. Andere muzikanten! Dat betekende, dat er niet, zoals andere jaren, aan het hoofd van de optocht de orgelman met zijn orgeltje zou lopen!
Waarom?
Wat had de orgelman gedaan?
Dat hij zíjn geld om materiaal voor een lampion te kopen weg gemaakt had, wist niemand. Wat had de orgelman nog meer gedaan? Het was of Andreas dat antwoord weten móest. Maar het was ook, alsof hij die vraag niet stellen mócht. Want aan die vraag alleen al zou Jobje kunnen merken, dat hij het eigenlijk ‘net goed’ voor de orgelman vond, dat ze hem dit jaar voor de optocht niet wilden hebben. Een paar dagen geleden immers had Jobje hem opgestookt, dat hij het ‘de orgelman betaald moest zetten’?
‘Nou?’ vroeg Jobje triomfantelijk toen de anderen niets zeiden. Voor het eerst die ochtend durfde hij Andreas recht in diens gezicht te kijken. Want dit laatste nieuwtje had toch wel iets goed gemaakt tussen hen, vond Jobje.
| |
| |
Op dat ogenblik was het, of Andreas dwars door Jobje heen kon kijken. Of hij precies kon zien, wat die dacht. Hij bleef, al lopend, Jobje maar aanstaren... ‘Zo'n klein nat koppie,’ dacht Andreas, ‘zo'n misselijk klein koppie!’ Toen draaide hij vlug zijn hoofd om. Als Jobje nu ook eens aan hém zou kunnen zien wat hij dacht?
Pas op dat ogenblik merkte Andreas dat hij vlak naast Jobje liep. Alleen de regen was tussen hen in. Waar was Lientje gebleven?
‘Lientje?’ riep Andreas. Hij wenkte, dat ze voort moest maken, en niet achter blijven. Dan zouden ze te laat komen. Verbaasd hield hij zijn pas in toen hij merkte, dat Lientje bleef staan waar ze stond.
‘Nou...’ zei hij alsof hij Jobje een verklaring verschuldigd was voor dat oponthoud. Of het afgesproken was liepen ze beiden terug.
‘Is er wat?’ vroeg Andreas. Jobje keek alleen maar naar het ene been van Lientje. Toen keek Andreas er ook naar. Er was niets te zien, alleen de zwarte laars van Lientje.
‘M'n enkel,’ zei Lientje. Het klonk niet zielig, alleen maar kwaad. Want ‘ook dat nog!’ had Lientje gedacht terwijl ze meer en meer bij de jongens was achter geraakt. ‘Nou nog een zere enkel ook. Dan kan ik helemaal niet meedoen aan de optocht, of het nu regent of niet.’ Ze bukte zich en wreef met een hand over de bocht in haar laars.
‘Da's je láárs, suffie, en niet je enkel,’ merkte Jobje op. Hij probeerde weer een van zijn oude grapjes te maken. Maar het klonk niet zoals anders, voelde hij zelf.
‘Dat moet jíj zeggen,’ riep Lientje vinnig. ‘Als ik jou was zou ik m'n mond maar houden!’
Wat Jobje terugzei was alleen maar een verward stotteren.
‘Gisteravond op Het Buiten,’ begon Lientje.
‘Toe, loop nou door...’ zei Jobje smekend. ‘Ik zal je tas
| |
| |
wel dragen!’ Alles en alles wilde hij voor Lientje doen, als ze maar niets vertellen zou van gisteravond.
‘Zo, waren jullie op Het Buiten?’ vroeg Andreas. Zie je wel, had-ie geen gelijk gekregen? Jobje zou van alles doen, als Lientje maar haar mond wilde houden. Als híj nu eens plotseling zou zeggen, dat-ie alles wist? Zou je die gezichten moeten zien!
‘... er gebeurde iets, en toen stapte ik naar achteren, net in een kuiltje...’ Lientje stak haar tong uit tegen Jobje omdat ze hem zo lekker aan het schrikken had gemaakt.
‘... daarom zal die enkel wel pijn doen,’ legde ze uit.
Wantrouwend keek Jobje naar Andreas' lachende gezicht. Wat was daar nu aan te lachen aan dat verhaal van Lientje? Of zou Andreas het gemerkt hebben, hoe hij even in angst gezeten had? Maar dan moest hij alles gehoord hebben gisteravond!
Waar was Andreas gisteravond geweest?
Jobje hield de spanning niet langer uit. Het kwam niet alleen door de klap, die Livineke hem had gegeven. Het kwam ook, doordat hij de hele nacht had liggen woelen en draaien in zijn bed en maar gedacht had: ‘Waarom heb ik dat van Andreas gezegd? Hij is toch mijn beste vriend?’ En daarom vroeg hij dus, terwijl hij zijn schooltas nog dichter tegen zich aantrok, alsof die hem helpen moest: ‘Waar zat je gisteravond toch?’
‘Nou, moe!’ zei Lientje verontwaardigd over zoveel brutaal lef.
Andreas vermeed het om Jobje aan te kijken. Net als een paar minuten tevoren was het, of hij kon zien wat Jobje gedacht had, voor hij die vraag had gesteld. Jobje had het móéten vragen, omdat hij niet langer tegen die onzekerheid kon. Die vraag was geen slimmigheid van het handige Jobje. Nee, het was bedoeld als een soort moed.
| |
| |
‘Zal ik het zeggen?’ dacht Andreas. ‘Maar als ik het zeg, dat ik alles gehoord heb, dat ik hem heb zien weglopen met zijn hand op zijn wang, dan zal hij er later altijd aan moeten terugdenken, dat ik het weet van die klap. Dat ik weet, dat hij van vader en mij kwaad gesproken heeft.’
‘Gisteravond?’ herhaalde hij daarom langzaam. ‘Ik was bezig met een lampion!’ Dat was ook zo! Want het uitzoeken van het papier had ook met de lampion te maken.
‘Ben jij al bezig met je lampion?’ riep Jobje verbaasd uit. ‘Echt waar?’ Het had zo opgetogen geklonken en Jobjes ogen schitterden zo, dat Andreas begreep, dat dit echt was. ‘Dan doe je dus toch mee aan de optocht? Dan... nou, dan zullen we zien wie de mooiste lampion gemaakt heeft!’ Jobje wist van uitgelatenheid niet wat en hoe hij doen moest. Andreas wist niet wat er gisteravond was gebeurd! En wat nog mooier was, hij was al bezig aan een lampion!
‘Natuurlijk heeft Andreas de mooiste lampion,’ zei Lientje, die langzaam met de jongens verder gelopen was, dreigend. Het was of ze met die woorden zeggen wilde: ‘Als je het hart hebt, een mooiere te maken!’
Jobje begreep dat wel van haar, maar hij haalde berustend zijn schouders op. Hoe kon hij te weten komen wie de mooiste maakte? Ze deden het toch immers ieder in het geheim? Anders... anders... Hij zuchtte diep. Op dit ogenblik wist hij zeker, dat hij in dát geval met opzet een minder mooie lampion dan Andreas zou maken. Dan zou Andreas de prijs krijgen.
Toen ze een paar honderd meter gelopen hadden, sloeg hem toch ineens de schrik om het hart. Wie zei, dat Andreas niet de mooiste lampion zou hebben? Iets ín hem begon er te knagen en te wroeten aan het mooie voornemen, dat hij net gemaakt had.
‘Hoe-...e... hoe ben je aan de spullen gekomen?’ vroeg
| |
| |
| |
| |
hij aarzelend. Andreas mocht niet merken waarom hij dat gevraagd had.
‘O..., dat is een geheim!’ antwoordde Andreas.
‘Nou, dan hebben jullie alle twee een geheim,’ riep Lientje, toch wel wat verongelijkt. Want zíj zou een klaargekochte lampion krijgen. Pas toen de woorden eruit waren, sloeg ze haar hand voor haar mond. Daar had ze Jobje toch bijna verraden, door dat van die ‘geheimen’ te zeggen. Hè, ze wou, dat ze al terug was uit school. Dan kon ze het Livineke gaan vertellen. Want die was de enige met wie ze veilig praten kon over de geheimen van de jongens.
Over het hoofd van Lientje heen keken de jongens elkaar aan met een blik van verstandhouding. Even was het weer net als vroeger: toen ze alleen met elkaar de lange weg naar school liepen.
* * *
Livineke zat, met haar lippen stijf op elkaar geknepen, naast haar oom voor in de auto. Ze reden terug naar huis, over dezelfde weg, die Andreas en de anderen altijd heen en terug naar school liepen.
‘Wat een vreselijke weg, om die iedere dag te moeten lopen,’ dacht Livineke. Aan welke boom zou Jobje vastgebonden hebben gezeten? Gisteravond had Lientje haar van alles over Andreas en Jobje verteld. En ze had er bij gezegd, dat het niet erg was, wat Jobje over Andreas verteld had. Want Jobje en Andreas waren vrienden. Toen was ze met dat verhaal gekomen over het onweer, en de streek van Wiege, Siebe en Joon. Misschien omdat het toen net geonweerd had, toen Lientje dat verhaal had gedaan, en Livineke zich goed kon voorstellen hoeveel angst Jobje uitgestaan moest hebben, had ze het hem al half en half vergeven, dat hij Andreas
| |
| |
had proberen zwart te maken. Waarom had ze hem eigenlijk een klap gegeven?
Ze haalde haar schouders: ze wist het niet.
‘Is er iets?’ vroeg haar oom, die het gebaar gemerkt had.
‘Nee. Niks,’ antwoordde Livineke kortaf. Oom Herre had er niets mee te maken. Ze wou maar, dat hij niet zo hard reed. Ze was bang in auto's! Maar als ze dat zeggen zou, zou oom Herre er natuurlijk weer wat van te zeggen hebben. Hij zou het aanstellerij vinden. Oom Herre vond alles wat hij niet begreep ‘aanstellerij’. De enige op wie hij nooit aanmerkingen maakte, was de moeder van Andreas. Maar Andreas' moeder zag er ook niet naar uit, dat ze aanmerkingen op zich zou laten maken.
‘Net als Andreas,’ dacht Livineke. Die had ook zoiets over zich, waardoor je hem niet goed midden in z'n gezicht durfde zeggen, wat je dacht. Misschien had Jobje daarom achter Andreas' rug om kwaad van hem gesproken.
Oom Herre hoorde de zucht van zijn nichtje. Het was ook niets voor zo'n kind om bij een oude oom alleen te logeren. Hij zou blij zijn als haar ouders weer van hun buitenlandse reis terug zouden zijn en Livineke naar huis kon. Jammer toch! Hij had er zich zoveel van voorgesteld.
Nu was híj het die zuchtte en Livineke, die hem van opzij aankeek. Ze kon niet weten wat haar oom dacht: ‘Van kinderen heb ik zeker geen verstand. Die Andreas ook al! Die gaat me altijd uit de weg.’
Ineens klaarde zijn gezicht op. ‘Zal ik je bij Andreas afzetten?’ vroeg hij aan Livineke. ‘Dan kan je daar nog wat spelen voor het eten.’
‘Nee, zet me maar bij Lientje af,’ antwoordde Livineke vlug. Ze wilde niet naar Andreas, want ze was bang dat ze over het voorval van gisteravond zou beginnen. En ze was ook nieuwsgierig hoe het vandaag gegaan was tussen Jobje
| |
| |
en Andreas. Ze liepen immers altijd samen met Lientje de weg naar school? Dat leek Livineke heerlijk: met elkaar naar school gaan. Thuis werd ze altijd alleen gebracht, in de auto, door haar vader. En ze werd weer door hem afgehaald ook.
Nee, ze moest eerst naar Lientje om te horen hoe het afgelopen was.
Maar bij de bakkerij wachtte haar een teleurstelling. Zoals ze anders ook deed, was Livineke omgelopen naar achter, nadat oom Herre weggereden was.
‘Lientje mag niet buiten spelen, ze heeft straf,’ riep Lientjes moeder al vanuit de keuken, nog voor Livineke goedendag had kunnen zeggen.
Lientje en straf? Livineke haalde haar wenkbrauwen hoog op en bleef de bakkersvrouw zo aankijken.
‘Kijk maar niet zo,’ zei die, berispend.
Toen draaide Livineke zich zonder een woord te zeggen om en liep het huis weer uit. Buiten botste ze bijna tegen de bakker op. Ze had ook niet verwacht, dat hij om de hoek van het huis in de regen zou staan.
‘Luister eens,’ zei hij en spiedde achter zich, alsof hij verwachtte, dat iemand hem verbieden zou tegen Livineke te praten. ‘Lientje mag niet buiten spelen. Ze heeft straf van haar moeder.’
Livineke knikte, dat ze dat al wist. Het interesseerde haar alleen maar, waarom Lientje straf had.
‘Waarom?’ vroeg ze. Ze kon het niet helpen, dat ze zo kortaf was. Ze wist ook wel, dat Lientje van haar vader nooit straf zou krijgen, wat ze ook zou uithalen. Maar het was of ze het op Lientjes vader wreken moest, dat Lientjes moeder zo bits had gedaan.
‘Waarom heeft Lientje straf?’ vroeg Livineke. Ze had gefluisterd, net als de bakker.
Lientjes vader had zijn bakkersmuts afgenomen. Het
| |
| |
regenwater viel er in lange druppels in. ‘Als-ie 'm straks op zijn hoofd zet, wordt zijn kale kop helemaal nat,’ dacht Livineke. Haar gezicht stond of ze wilde lachen. Maar ze keek vlug ernstig toen de bakker zwaar zuchtte: ‘Ik begrijp er niks van. Die rustige Lientje! Anders is ze nooit zo! Weet je wat ze gedaan heeft?’ Hij zweeg.
‘Ja, wát dan?’ had Livineke willen zeggen. Dat had ze toch juist gevraagd?
‘Och, ze vroeg alleen maar of ze met de lampionoptocht haar goeie jurk aan mocht...’ begon de bakker vergoelijkend.
‘En mocht dat niet? Mocht ze dat niet eens vragen?’ viel Livineke hem ongelovig in de reden.
‘Haar moeder zei: “Met zulk weer zeker?”’ ging de bakker verder. ‘Daar heeft ze natuurlijk wel gelijk aan,’ voegde hij er vlug aan toe, alsof hij zich ineens herinnerde dat de moeder van Lientje zíjn vrouw was, en dat hij die toch niet zo-maar ongelijk mocht geven.
‘Nou?’ vroeg Livineke ongeduldig. Ze werd steeds natter en wilde weg.
‘“'t Wordt heus mooi weer,” zei Lientje toen,’ vertelde de bakker langzaam verder.‘“Het staat op de barometer. Ga zelf maar kijken!” Maar haar moeder zei, dat de barometer niet deugde. “En je kijkt er zelf ook altijd op als je uit moet,” heeft Lientje toen weer gezegd.’
Livineke grinnikte zachtjes, omdat ze zich zo echt kon voorstellen, hoe het allemaal gegaan was.
‘Nou, hè,’ ging de bakker op zijn gemoedelijke toon door, ‘toen is Lientje naar de gang gelopen. “Hij staat echt op mooi,” riep ze naar haar moeder. En die riep weer: “Hij deugt tóch niet!” En daar heeft me die Lientje dat dure ding ineens, pats, zo maar op de binnenplaats in de regen gegooid. “Nou kan je zelf zien, dat je niet deugt. Het regent, en jij staat
| |
| |
op mooi weer,” riep ze het nog na. Nou vraag ik je!’ zei de bakker verwonderd.
Even bleef Livineke met open mond staan, en toen schaterde ze het uit. Die gekke Lientje! En die goeiige bakker, die er niets van snapte!
‘Dat ga ik aan Andreas vertellen,’ riep ze en was meteen weg.
‘Nee, neen! Luister nou eens...’ hoorde ze de bakker achter zich roepen. Maar ze kwam er niet voor terug en bleef er ook niet voor stil staan.
Zo hard trok ze aan de bel van Andreas' huis, dat ze al half en half verwachtte dat ze er een standje voor zou krijgen. Het duurde even voor ze werd opengedaan. In die tijd overdacht ze hoe ze Andreas het gekke verhaal over Lientje het beste vertellen kon. Zo'n gek verhaal... en het was nog echt gebeurd ook... dat was het mooiste juist.
‘Zo, Livineke! Kind, wat ben jij nat!’ Andreas' moeder bekeek haar aandachtig.
‘Gaat wel,’ antwoordde Livineke.
‘Andreas zit op zijn kamer. Loop maar door!’
Livineke deed niet eens haar jasje uit, maar rende meteen de trap op.
‘Wacht even!’ hoorde ze uit de kamer, waar ze zijn moest, roepen. Verbaasd bleef ze staan. Wachten? Waarom?
Andreas had haar horen aankomen. Bliksemsnel gooide hij een kleedje, dat op de vloer lag, over de tafel heen. Want daarop lagen de papieren en de kistjes, waarvan hij de lampions aan het maken was.
Toen hij gecontroleerd had, dat er echt niets meer te zien was, riep hij: ‘Kom 'r maar in!’
Het eerste wat Livineke zag toen ze de kamer in kwam, was Andreas' rode kleur. Wat zou hij te verbergen hebben? Ze keek nieuwsgierig om zich heen. Wat mal: eenvloerkleedje
| |
| |
op de tafel. En daaronder lag iets wat een bobbel maakte. Ze probeerde te doen, of ze het niet gezien had. Maar Andreas had de blik van haar groene ogen gevolgd en kreeg het nog warmer.
‘Wat kom je doen?’ vroeg hij. Moeder zou wel vinden, dat hij zo niet tegen meisjes spreken mocht. Maar moeder was nu niet in de buurt. Of wel?
Andreas liep naar de deur, en deed of hij die goed sloot.
‘Och ja, ik laat altijd deuren achter me openstaan,’ zei Livineke achteloos. ‘Zeg, moet je horen...’ Ze gooide haar natte jasje op Andreas' bed en ging er naast zitten.
Andreas keek er naar. Livineke zat daar op zíjn bed, net of het van haar was. Ze deed in deze kamer of die haar was. En toch was het de eerste keer dat ze hier binnen kwam. Híj zou zo nooit bij een ander durven doen.
Livineke merkte meteen dat Andreas' aandacht ergens anders was. En daardoor vergat ze helemaal hoe ze het verhaal van Lientje had willen vertellen. Ze keek van het bed, waarop ze zat, naar de tafel met het vloerkleedje erover. Wat zou daar toch onder zitten? Wat zou Andreas doen, als ze het ineens zou optillen en kijken?
Livineke stond al half overeind, maar dan ging ze weer zitten. Ze durfde het toch niet! Uit het raam keek ze uit over de achtertuin. Ze kneep haar ogen tot spleetjes toen ze de put zag. Daarin was de kat verdronken, die net zulke ogen gehad had als zij. En Andreas' vader was naar buiten gekomen om het dier te redden. Dat had Lientje verteld. Lientje... Dat was ook zo. Ze was hier naar toe gekomen om Andreas van Lientje te vertellen. Zonder overgang begon ze te lachen. Ze trok haar benen hoog op het bed en sloeg haar armen om haar knieën.
Voor het eerst zag Andreas, dat Livinekes ogen ook anders dan hard en onderzoekend konden kijken. Verward
| |
| |
draaide hij zich om. Hij wou, dat zijn moeder Livineke níét binnen gelaten had. En toch wist hij, dat hij het vreselijk zou vinden als ze straks van het bed zou opstaan om weg te gaan.
Met haar hoofd scheef op haar opgetrokken knieën bleef Livineke naar Andreas' rug staren. Ieder ogenblik verwachtte ze, dat hij zou zeggen, dat ze weg moest, zonder erbij te zeggen, waaróm. Als ze nú het verhaal over Lientje zou gaan doen, kon Andreas haar niet meteen wegsturen. Waarom wist ze nu niet hóé ze beginnen moest? Was het, omdat ze zich altijd zo vreemd voelde in het huis van Andreas? Het was daar zo rustig, een heel andere rust dan op Het Buiten. Hiér was het of er nooit iemand haast had. Of het niemand schelen kon wat er het volgende ogenblik, morgen en overmorgen, gebeuren zou. Nergens anders zou ze zó op haar gemak durven zitten als hier, in dit huis. Ze zou samen met Andreas door alle kamers willen lopen, en kijken, hoe die waren. Het léken natuurlijk gewone kamers. Maar als je goed zou kijken, zou je wel zien, dat ze heel anders waren dan de kamers in andere huizen. De andere kamers... en ook de zolder...
Net toen ze aan de zolder dacht, en hoe die zou zijn, draaide Andreas zich om.
‘Het is geen weer om naar buiten te gaan,’ zei hij en wees met zijn hoofd in de richting van het raam.
‘Lientje was zo kwaad, dat het zulk slecht weer is, en dat ze daarom van haar moeder haar beste jurk niet aan mag met de optocht, dat ze de barometer op de binnenplaats heeft gegooid,’ antwoordde Livineke.
Dát was alles, wat er van het grappige verhaal over Lientje over gebleven was. En het leek nu ook niet grappig meer.
‘Waarom?’ vroeg Andreas verbaasd.
‘De barometer wees “mooi weer” aan, en het is niét mooi! Lientje zei zo iets, dat-ie dan zelf maar zien moest,
| |
| |
dat hij niet deugde. En toen heeft ze 'm in de regen gegooid.’
Even was er een glimlach over Andreas' gezicht gegaan. Toen keek hij weer ernstig. Dat Lientje zoiets gedaan had... Van Livineke had hij het kunnen begrijpen. Maar van Lientje? Misschien was Lientje toch heel anders dan hij altijd had gedacht!
‘Nee, we kunnen niet naar buiten,’ zei Livineke met een zucht.
‘Ze wil zeker weg,’ dacht Andreas, ‘of verbeeld ik me dat maar? Net als die avond, toen ze langs me heen keek in de vensterbank?’ Hij moest iets zeggen, iets doen, om haar hier te houden. Ze mocht nog niet weg. Want ze was toch zeker niet gekomen, alleen maar om weer zo vlug mogelijk weg te gaan?
‘Zullen we...’ begon hij aarzelend. Hij wist niet, hoe het verder moest.
‘... naar de zolder?’ vulde Livineke, al even aarzelend, aan. Maar ze kwam niet overeind van het bed, waarop ze zat.
‘Ja! Vooruit!’ riep Andreas, zo opgewonden ineens, dat Livineke niet wist hoe ze het met hem had.
‘Is er echt nog nooit iemand op jullie zolder geweest?’ Ze bedoelde: Jobje niet, en Lientje ook niet?
‘Nee. Ik zelf ook nooit,’ bekende Andreas.
‘Was je bang?’ had Livineke willen vragen. Maar ze bedacht zich bijtijds. Op zo'n vraag zou Andreas toch zeker nooit ‘ja’ zeggen!
‘Kom nou,’ zei Andreas ongeduldig toen Livineke niet direkt met hem mee kwam.
‘Waarom wil Andreas nu ineens naar die zolder? Dat had hij toch iedere dag kunnen doen?’ dacht Livineke. Haar ogen keken weer streng en onderzoekend.
Maar Andreas zag het niet. Hij zag eigenlijk niets van wat
| |
| |
er om hem heen was. Hij voelde alleen maar een vreemde haast, zoals hij die nog nooit in dit huis ondervonden had.
Wat zouden ze te zien krijgen als ze boven aan de trap het luik zouden open doen?
|
|