zijn binnenste binnenste, probeer vertwijfeld nog dieper in hem door te dringen. De tijd is stil blijven staan, niet nu, al veel eerder. De tijd haalt de eindstreep van dit ogenblik niet.
Als ik weer tot mezelf kom, zie ik moeder naast ons. Ik merk hoe ze glimlacht en Jiří mee naar de kamer neemt. Ik zie haar mond bewegen, ook vader wil wat zeggen. Wat moet ik met die hoofddoek in mijn handen? O ja, gauw over mijn krulspelden! Mijn hoofd, mijn hoofd, straks barst het!... Roodkapje en de Wolf.
En buiten blaffende schoten ra-ta-ta, als van de jager. En opnieuw: ra-ta-ta.
Moeder kijkt uit het raam en ik hoor haar zeggen: ‘Een of andere gek staat z'n sten leeg te schieten.’
Vader fluistert iets tegen Jiří en bekijkt diens kale, korstige kruin.
De pendule tikt verwonderd: nou-nou, nou-nou!
Ik vang flarden van het gesprek op: ‘... het beste helpt... hoe heet die zalf ook weer? ...’ en pal daarop de bel: trrr.
Die geluiden... al die geluiden... hou op! Ik weet niet meer wat echt is en wat een droom. Mijn wangen branden en de slagader in mijn hals klopt razend.
De deur vliegt open. Iemand stapt binnen - Bubi!
Jiří staat tien hortende zuchten van hem af.
Ik ben weer met beide benen op de grond geland en heb wortel geschoten in de aarde, waaruit wij allebei zijn voortgekomen; waaruit Bubi en ik onze kracht geput hebben en naast elkaar zijn opgegroeid in dezelfde tijd. In dezelfde kuiltjes - de handpalm van de aarde - hebben we samen geknikkerd. Samen hebben we genoten van de veranderingen, die deze aarde van lente tot winter altijd opnieuw doormaakt. Die aarde leeft nog. Alleen de huizen, die hier gestaan hebben, zijn van het aardoppervlak weggemaaid.
Een enorme golf van vreugde slaat over me heen, ik ben overgelukkig dat de oorlog Bubi niet heeft weggevaagd, zoals de huizen. Daar staat hij, gezond en knap, de overwinning en kracht in eigen persoon.