Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdaant.Maandag, 14 Maart 1898, ochtendGa naar margenoot+O! wat zie ik nú! Nu is het nog véél stiller en boven mij is de witte mist, waarin hoog de bleeke zon als een rond wit licht staat. O, hoe beeft, bleek blaauw het licht op het pad voor mij neer. Waarom denk ik aan tranen bij dit licht. Het is of het licht weent. | |
[pagina 279]
| |
Het is Zondag. Zie, nu komt het licht daar wéêr maar is het heel stil goud. Dít heb ik nog nooit gezien, fluister ik tot mij. Hier ligt de laan open en er gaat niemant. De twee boomenrijen staan heel onbeweeglijk. De boomen verschillen allen, maar staan zoo schoon regelmatig in de rij. En al de grond van de laan en aan weêrskanten van de boomen is zoo goed gelijk gemaakt en schoon. Geen smetje is er aan. Hoe zoet en stil ligt over de boomen en de donkere laanaarde het gouden licht. Het is bijna als water en vloeibaar. O zie! Daar ginds, nu ik er kijk, valt het ook neêr aan 't einde van een andre kleine laan. Dit zal misschien de schoonste dag zijn. |