Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdaant.Vrijdag, 25 Februarie 1898, ochtendIk ben aan 't mijmeren en zie dan innerlijk weêr eenige der schoone dingen, die ik heb gezien. Ik ben bij 't wedergeven wel dikwijls beneden het gevoel gebleven, dat zij in mij verwèkten. Hoe kon dit anders daar ik wat mij omgaf niet als de natuur zag zoo als mij die vroeger was, maar alsof het verblijven waren, die door heel gelukkige en schoone schilders zoo voor mij geschilderd waren. * Ga naar margenoot+Mijn gelaat naar boven wendend, zag ik onder de grijze lucht de boomen donkerzwart in houdingen staan als eene menigte door wilde hartstochten bewogen. En ik besloot op dien tocht al-door met mijn gelaat naar boven gewend te loopen, ongeacht mogelijke ontmoetingen van menschen. Want de ontzettend zwarte kracht der met hun reuzen-armen zich geweldig wringende boomen onder de sombre lucht, was een fraai schouwspel. Hunne zwarte haren als die van woedend vechtende mannen en achter-over-vallende vrouwen waren. Maar toen ik op een plek kwam, waar mij vroeger iets bizonders te zien viel, richtte mijn oogen zich naar den weg voor mij uit. De weg gaat daar wat op, om daadlijk weêr te dalen. Terwijl nu het gelaat daar, lichtlijk dansend op den tred der voeten, stijgt, ziet het eerst alleen de donkere verhooging, | |
[pagina 250]
| |
maar dan even telkens daarachter de lichtre laagre weg, zoo dat terwijl 't gelaat híer, de lichtre weg dáar, op en neêr danst, met de donkere verhooging tusschen hen in. Ik ging dan ook terug om het nog eens te doen. * Schetsje voor een portret. Ga naar margenoot+Zij is een klein meisje, niet zoo héél klein meer als eerst, maar ook niet zoo groot als meisjes met lange haren, die al naar school toe gaan. Heur haren zijn niet heel kort en niet heel lang op haar rug, maar juist mooi. |
|