Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdMiddagGa naar margenoot+Het is zoo prettig als het regent samen te loopen onder een regenscherm. Het was achter onze hoofden en naast onze schouders aan de buitenzij van ons-tweëen te zien, net of dat men in een rijtuig zit. En wij stapten gelijkmatig onder den frisschen regen. Naast mij stapte zij met mij aan, zeer licht van bouw aanvoelend en als zonder gewicht. De rails waren spiegel glansend blaauw en lagen mooi recht-uit. Wij kwamen in een breed en nu niet recht maar kronkelend pad, aan de randen met allemaal plekjes jong groen mos, net of het voor ons daarmeê was afgezet. De voetstukken van afgehouwen boomen waren ook zoo mooi nat en glansig als in den grond gestoken bussen. Als wij onder lage takken door moesten, bukten wij en ik zette een grappig gezicht om de kindertjes na te doen, die wij zoo oud-mannetje en oud vrouwtje hadden zien spelen. In het zilver witte licht van het waterige bosch, onder het frissche wintergroen, onder het zwarte regenscherm, was een fel rood kleurtje op wangetjes vlak naast mij ontloken. Nu en dan stonden wij even stil, want er was bepaald muziek in de verte. Wij hadden het wel goed gehoord. Het was geen angstig geluid als muziek in onze ooren. Maar buiten ons, ver weg, in de lucht, in den regen, door het hooge zilver-groene bosch heen te hooren. Toen wij weer thuis kwamen, was de muziek heel dicht-bij. En toen wij binnen waren, begon het juist voor óns. Buiten stonden zij in een slampamperige rij, ieder met een grooten koperen trompet aan hun mond. Anneke Tanneke en Piet, op | |
[pagina 249]
| |
stoelen achter de vensterruit, verroerden zich niet en zeiden geen woord. Wat had die Piet een rond en glad achterbolletje, daaronder kwam zijn blauwe boezelaar en daaronder zijn kleine schoenzooltjes rechtop naast elkaâr. Zwart hingen de gordijnen. In de kamer somber licht. Buiten de regen, waar de dorre winterbladen aan de naakte stammen beven. In den duisterder schaduwschijn van het gordijn een tanig vreemd vierkant klein hoofd van nog-jonge vrouw. Ernstig en strak maar niet droevig, te vrede met niets meer te hopen. Roodachtig het oogenwit. |