Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdaant.Vrijdag, 28 Januarie 1898, ochtendGa naar margenoot+Goed is alleen: eenvoudig opschrijven wat gij naauwkeurig ziet. Van dien regel moogt gij nooit en tot geen prijs afwijken. | |
[pagina 217]
| |
Gij behoort niet vooraf te weten wat gij zijt. Maar als gij het geschrevene dan overleest, zal u blijken of uw natuur de natuur is van een inventarizeerenden makelaar, van een rhetorischen dominee, van een aangenaam realist, van een vurig impressionist, van een goddelijk dichter, enz. Gíj hebt alleen te zorgen voor eenvoud en naauwkeurigheid. Voor het overige zorgt die helft van U, die gij niet kent en niet in uw macht hebt.
Indien gij, bij voorbeeld, een tuintje met kool hebt gezien, gaat gij eens een lijst maken van wat gij gezien hebt: dekoolen, en die al of niet op rijen, en de soort paadjes, die er om heen zijn. Gaat er nu, terwijl gij er zoo over zit te denken, van zelf als 't ware iets diepers in U open, zoo dat gij de koolen op een andere manier ziet dan toen gij uw eersten regel schreeft, maar even zeker en sekuur, - dan schrijft gij maar op wat gij ziet. Uw natuur móet makelaar-achtig of Kristus-achtig zijn, of tot een der vele soorten daartusschen in behooren. Op de makelaars-natuur volgt b.v. de fotografen-natuur en de vele andere tot wij, even voor wij Kristus bereiken, b.v. de Heilige Teresia-natuur en de Dante-natuur aantreffen. Wat gij schrijft mag nooit iets anders zijn dan een katalogus uwer meest naauwkeurig waargenomen gedachten. De dichterlijke natuur, de heilige natuur, de goddelijke natuur is niet iets in den letterlijken zin verheven boven of tegenover-gesteld aan de natuur van een naturalistischen romanschrijver, maar is die zelfde natuur maar díe dan veel erger, inniger, dieper. De gevoeligheid, die ons in Staat stelt een naturalistische schets te maken, als wij die zelfde gevoeligheid in honderd maal sterkeren graad hebben, zullen wij een goddelijk gedicht kunnen maken. Het voortbrengsel van andere toestanden is larie en minder nabij de goddelijkheid dan een naturalistische schets als zijnde schijnbaar goddelijk, dat is: meest volkomen tegen-over-gesteld aan het goddelijke. | |
[pagina 218]
| |
Niets is verder van het goddelijke af dan het schijnbaar goddelijke. Het goddelijke is een exces van Waarheid en wat is grooter exces van onwaarheid dan het schijnbaar goddelijke.
De naturalist ziet de kool met koelen, zuivren blik. Nu komt de Liefde en zijn blik wordt warm. De warmte der Liefde maakt zijn blik minder koel, maar verinnigt de zuiverheid er van. Wordt nu zijn Liefde grooter en zijn blik al warmer en warmer tot hij bereikt de blanke hitte der goddelijke Liefde, dan zal de kool de kool blijven maar de kool zal blijken in waarheid te zijn een wonder-schoone plant in den tuin van het Paradijs. * Ga naar margenoot+sDe naturalistische onbevangenheid in het spreken over ‘het geslachtsleven’ is als een aardsche fotografie van hemelsche toestanden. Er zijn natuurlijk leelijke ontaardingen, maar toch kan het sentiment, dat zulk een formuleering rechtvaardigt, zuiver het schrift beheerschen. Als de verbetering van ons wezen onze kieschheid heeft vermenigvuldigd en gewijd, beseffen wij, dat slechts in zeer enkele oogenblikken tusschen zeer vertrouwden fluisterend onderwerpen, die het geslachtsleven betreffen kunnen worden besproken. Het kán dan om dat, omgeven door zóo veel teederheid en vertrouwelijkheid, de levensgesteldheid der aanwezigen gelegen is te midden der wijdende Liefde, dat is: in de richting der goddelijkheid. Dat deze oogenblikken zeldzaam zijn en het aantal betrokken personen uiterst beperkt, wordt veroorzaakt door de minder goede qualiteit der menschen. De toestand zoude beter zijn indien deze oogenblikken veelvuldig voorkwamen, en er vele menschen aan het gesprek konden deelnemen. Dat zoude, bij manier van spreken, een hemelsche toestand zijn. Nu is deze hemelsche toestand in de naturalistische literatuur niet aanwezig. Maar in naturalistische werken kan wat dit betreff een sentiment aanwezig zijn, dat, op het plan, waarop | |
[pagina 219]
| |
de naturalistische gedachte zich beweegt, als eene weerkaatsing in de laagte is van hetgeen de hemelsche toestand wezen zoû. En in den toon, waarop een naturalist het geslachtsleven behandelt, kan een zelfde zuiverheid zijn als in de houding van een kind, dat naakt is. Niets is in zich zelf slecht. Het wordt alleen goed of slecht door wat wij er van maken. De toon, dat is: de geestelijke gesteldheid, is alleen beslissend. * Ga naar margenoot+Wie kan mij zeggen wat, uit-gedrukt op eene wijze zóo dat het míjne gevoelige gedachte bevredigt (ik bedoel: intiem en doordringend en zonder formule of officieële definitie), het onderscheid is tusschen een ‘Persoonlijk God’ en een ‘Nietpersoonlijk God’. Wat is, in sensitief-wijsgeerige omschrijving, een ‘Persoon’? Kan ik mij, niet abstrakt-wijsgeerig maar sensitief-wijsgeerig, een persoon denken zonder mij die voor te stellen? |