Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdMiddag
Ga naar margenoot+Ik zie op en zie haar licht en kleurig verschenen
In de stille en zwarte duisternis
Die, juist sluitend aan haar hoofdlijnen,
Aan arme' en schouders, om haar henen is.
*
Zij is gelijk een gebeeldhouwde,
Zoet-kleurig-lichte
Deur in de Duisternis.
*
Ga naar margenoot+Toen ik in den Spiegel keek, zag ik Een man, met wenkbraauwen opgetrokken als spitsbogen. Boven oogen rijk aan vreemden glans. De mondhoeken op in een gesloten lach. Hij liep te bedenken hoe prettig het is Als men juist dát heeft, wat men Als het aller-heerlijkste zoû wenschen Indien men het niet had. Dit liep hij te bedenken. * | |
[pagina 220]
| |
Ga naar margenoot+Haar lieve, schuchtre ernst, achter de kleine lachjes, bij dit schertsend plagen. De uitdrukking van haar gezichtje is dan zoo lief, zoo als de oogen met hun vochtigen lichtglans recht voor-uit kijken, terwijl er lachjes onder om henen vlinderen om mondje en wangetjes. *
Ga naar margenoot+Zij kijkt of soms ook menschen 't kunnen zien
En van ons denken: ‘wat een rare liên!’
Zij wil dat niet want zij is hun genegen
En wil dat zij ook ons genegen zijn.
|
|