Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdaant.Saturdag, 29 Januarie 1898, ochtend | |
Ga naar margenoot+De HelPopulair en plastiesch wordt de Hei dikwijls voorgesteld als een plaats, waar de menschen, de ‘verdoemden’, op de allerpijnlijkste wijze voort-durend met vuur in aanraking zijn. Dus in den zelfden toestand verkeeren van vele Kristen-martelaren. Die martelaars leden echter niet in het vuur, sommige althands niet. Die vonden de pijnen aangenaam, òf zij gevoelden de pijnen niet, om dat ‘hunne ziel reeds bijna geheel bij God’ was. De Heilige Teresia vroeg om lijden, vroeg om sterven, begeerde dat als iets aangenaams. Niet dus het feit van met vuur in aanraking te zijn, maar de toestand der ziel in die omstandigheden, is beslissend wat aangaat het in de Hel, of, daar-aan tegen-over-gesteld, vlak bij den Hemel zijn.
Wat zich het menschenleven of het leven van een mensch noemt kenmerkt zich o.a. door een zeker vermogen over de bewegingen der gedachte. Dit behoort waarschijnlijk tot wat men ‘Vrije Wil’ noemt. ‘Men kan niet denken wat men wil, men kan denken áan wat men wil’, luidt een Kristelijke formule. Zoo lang men nu denken kan áan wat men wil, kan de smart of wanhoop niet volkomen zijn, aangezien de gedachte | |
[pagina 221]
| |
aan iets anders, afleidt van de smart of wanhoop, dus die vermindert. Te kunnen denken aan wat men wil is een bestand-deel van het menschenleven, dat het als zoodanig kenmerkt. Zoo dat een wezen, dat dit vermogen mist, niet is wat wij onder een ‘mensch’ verstaan. In de Hel moet de smart of wanhoop geacht worden volkomen te zijn. De mensch mist daar dus het vermogen der af-leidende gedachte. Dan is hij dus niet een mensch. Een wezen in de Hel is dus niet een mensch. Er zijn dus geen menschen in de Hel.
De bedoeling is niet te pleiten tegen het bestaan van de Hel. In-tegendeel, ik geloof aan het bestaan van de Hel, dat is: ik geloof dat de groote denkers, die een Hel aannamen, wel deugdelijk wisten wat zij zeiden. Ik zoek alleen de gevoelige redeneering langs welke mij duidelijk kan worden wat zij onder Hel verstonden, gelijk ik thands, wel is waar heel weinig, maar toch mij bevredigend - en dit is natuurlijk voor mij genoeg - meen te weten wat zij met ‘Hemel’ bedoelden.
Er is nog iets. Pijn is alleen pijn voor zoo ver die bewust wordt. Pijn, niet waar, is de reflex in de hersenen of in de gedachte van een abnormaal lokaal verschijnsel in het fysiek organisme. Iemant die bewusteloos is, dat is: zonder gedachte is, heeft geen pijn. Men zoû dus moeten aannemen dat de gedachtemachinerie blijft bestaan in de Hel, met uitzondering van het vermogen over de richting der gedachte. Indien ik mij iets herinneren kan, is de gedachte met iets anders bezig dan met de pijn alleen. Dan is dus de pijn niet volkomen, aangezien de gedachte dan niet volkomen vervuld is met de pijn, en de pijn alleen bestaat in de gedachte. Als ik pijn alleen zoû kunnen voelen en die niet denken, zoû het geen pijn zijn. Pijn voelen is pijn denken. Terwijl de pijn door het feit zelf van gedachte te worden, noodzakelijk onvolkomen wordt. Niet alleen door de, reeds af-leidende, voor- | |
[pagina 222]
| |
Stelling van het pijnlijk lid -, maar door de gedachte aan de oorzaak, enz.; niet alleen door de bewustwording der gedachte zelve, maar, geloof ik, door de gedachte zelve. Niet alleen de gedachte: ‘ik denk er aan dat ik pijn heb’; maar ook de gedachte: ‘ik heb pijn’ is af-leidend van de pijn, die toch alleen bestaat in de gedachte. M.a.w.: de pijn zelve houdt de onmogelijkheid harer volkomenheid in.
Als er een Hemel is moet er ook een Hel zijn, aangezien aan iets dat is iets anders tegen-over-gesteld moet zijn. Iets dat is, verhoudt zich in een zekere lijn tot andere dingen. Wat nu aan het andere uit-einde dier lijn is, is van het eerst-genoemde het tegen-over-gestelde. De zaak is eigenlijk: mijn bevreemding op dit oogenblik: dat ik mij wel den toestand, dien ik ‘hemelsch’ noem, maar niet den tegen-over-gestelden herinner. De oorzaak hier van moet zijn de aard van de plaats, waar ik mij op dit oogenblik bevind. |