Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdaant.Dinsdag, 28 December 1897, ochtendNu is boven mij alles weêr duister grijs geworden. Twee malen heeft het kind mij iets gezegd, dat ik onthouden moest, maar het is mij ontgaan. Het kind weende en wilde niet bij mij slapen gaan. In den nacht heeft een stem mij gezegd: ‘Gij zult dit ooilam goed bewaren en er heel goed voor zijn.’ O, die daar neder ligt, met het lieve witte gezicht onder donkere haren, ik zal, ik zal u sparen. * O zie mij zoo niet aan, met holle oogen in het lijk-grijs gelaat. * Toch heb ik nog genoegens: een vest dat mijn lijf zoo goed omsluit en met vele zakken, waar kleine voorwerpen innig wonen. Ga naar margenoot+Zij zijn te vrede in hun warm en gezellig buurtje en vragen niet naar meer. Een mijn draagt aan zijn oppervlakte soms heel gezellige menschen-buurtjes. * | |
[pagina 186]
| |
Ga naar margenoot+Word nooit een ernstig jonkman, met een staatsmans-voor- hoofd en plooi van scherpzinnige nagedachte in het voorhoofdvel boven den neus. Blijf altijd blank en rimpelloos, leuk en blij. * Ik hoor de klok gaan. De Tijd gaat voor-bij. De afbeelding van een vrouwenhoofd met ledige oogen ligt voor Eeuwig zwijgend, het gelaat naar boven, nabij mij. |
|