Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdaant.Woensdag, 29 December 1897, ochtendIk heb u lief. Het is mij zoet dit neêr te schrijven. Ik zoû wel al door dit alleen maar willen denken. En telkens weêr het schrijven neêr. Ik heb eene begeerte, waar van ik zelfs niet weet of die wel goed is, en die is te weten of al bemin ik u zoo veel ik kan beminnen, dit waarlijk Liefde is, zoo als mijn begrip der dingen zich Liefde voorstelt. Zoo als de blanke dag gezien wordt achter lijn van klimop, die haar niet recht omlijst, maar in zachte rondingen, die mooyer zijn dan iets rechts, liggen uw haren om het teeder lichtende blank van uw gelaat. Ik noem het lichtend wijl het te zien voor mijn gevoel dikwijls dat is wat voor een donkre kamer daglicht is. Ik besef dof dat mijn gedachte, wanneer zij aan u denken gaat, de meeste kans heeft hare harde stijfheid te verliezen en zich te ronden in haar gang gelijk de gracelijke klimop en uw lieve haar. Ook heb ik wel bespeurd, ná dat het was gebeurd, dat in de houding van mijn lichaam, in de lijn die van het schuin genegen hoofd langs hals en schouder ging en die met de zachte lachrondingen van het gelaat en met den stand van 't even toegebogen lichaam in beteeknis samen ging, en dat in de beweging van het achterwaards treden uit dezen stand, in den over-gang van de stille beschouwing van u tot het verdere leven weêr, - iets was wat deze schoone lijnen geleek, ja wat voor mijn aan- | |
[pagina 187]
| |
voelen lichtelijk geleek den allerliefsten terugtred waarmeê gij wel van ons staande samenspreken scheidt na dat wij samen iets hebben goed gevonden. O dat scheiden na dat ik zoo stil met schuin gebogen hoofd bij u gestaan heb, - het is als een ontwaken in iets warms uit iets koels, dat meer dan deze warmte was maar in die warmte eerst tot besef komt. Het is of dan de leden weêr gaan bewegen in het warme leven na dat zij in iets koels geweest zijn, waarvan de warmte de heerlijkheid zelve toch niet beseft, maar alleen zóo: dat zij zelve zoo heerlijk is om dat zij uit die koelte voort komt of er aan is verbonden. Als van een uit zoeten slaap in warmen zonneschijn ontwakend naakt klein kindje, voelen die eerste levensbewegingen, - be- wegingen van heerlijke gedachten aan kleine levensdingen, - dan aan. Uit zoeten slaap van samen zijn met u, ben ik dan tot een heerlijk leven weêr geboren. |
|