Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdaant.Maandag, 20 December 1897, ochtendHoe is het mogelijk, dat wanhoop en groote droefheid verkeerd zijn, daar zij toch zijn groote bewegingen van de Liefde, die voortkomt uit de Helderheid, welke ik God noem. Ach, zijnde buiten de Helderheid, kan ik dit niet beseffen. Want zelfs in Helderheid heb ik alleen het aangevoeld, maar 't niet geheel beseffen kunnen. En nu denk ik in twijfel: hoe meer ik bemin, dat is: hoe meer de Liefde in mij is, hoe dichter ik bij God ben. En als ik, de Liefde niet gevoelende, óók niet wanhopig of in groote droefheid ben, bemin ik toch minder datgene, waarom mijn wanhoop of droefheid wezen zoû. Ik weet dat ik met wanhoop of droefheid ongelijk zoû hebben, want zij, wier leven Goddelijk is, zou niet in donkre wanhoop of diepe droefheid zijn, om dat haar liefde-vreugde voor het gehéele leven te zacht en veel zoû schitteren om dien eenen donkren afgrond heen. Daarom bemin ik Haar met liefde, die meer dan harts-tocht is, wijl zij mij geleerd heeft hare Liefde, die meer dan harts-tocht en die godlijk is. De dag is schoon, maar ik zit dreef en dof ter neêr. * | |
[pagina 175]
| |
Ik was verzonken in teederheid en weemoed, mijn hoofd lag op mijn werk neêr tusschen mijn handen, mijn oogen bijna gesloten. Ik besefte dat ik iets nederschreef, wat niet geschreven worden mocht omdat het zonder Liefde of Godlijkheid, het liefst verschijnen der Goddelijke Liefde weêr wou geven. Toen ben ik plotseling ontwaakt wijl door een hand ik stil werd aangeraakt, wier aanraking ik naauwlijks werd gewaar, zoo zacht was zij, en eene stem van liefde zei: ‘mijn lief, wat doe je daar?’ * Ik schrijf meer dan ik ben, terwijl ik meer moest zijn dan schrijvend schijnen. Ik heb beseft, dat het gewaarworden van smarten, terwijl daar achter toch iets als een zékere troost van schoonheid blijft, goed is, en de smarten daarom niet minder diep en zuiver. |
|