Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdAfdwalingIk heb alleen mijn vleesch en brood gegeten. Ik was bedroefd en bang voor het leven, dat komen zoû. Om mij heen was licht gouden lichtschijn. Ik deed het gordijn ter zij en werd getroffen door de bizonder zuiver blaauw-lichte lucht-kleur, die was boven mij. Een schoone knaap, die, door zijn wit blank gelaat met groote zwart donkere oogen, en haardos, wild en toch misschien half opzettelijk zoo gemaakt, een jongen edelman geleek uit vroeger tijd, toen in Italië en elders de edellieden een schooner rasvoorkomen hadden dan in onzen tijd, naar ik meen, - zat met mij aan. Hij was verrukkelijk door de onnadenkende blijmoedigheid en zuivre gracelijkheid der edele kinderen. Mat blank was zijn gelaat en schoon gelijk zijn oogen, met hun glans en zóó houtskoolkleurige zwartheid als men wel aan geboomte ziet dat vóor de ondergaande zon staat in een heldren dag. Zijn haar, waarvan bij de kruin er eenige in veertjes-vorm waren, stond hem als een jachtmuts uit de huid van edel wild gesneden. | |
[pagina 176]
| |
Twee uur na den maaltijd ben ik ontwaakt uit zoo zwaren slaap als zich zelden van mij meester maakt. Toen is een schoone vrouw tot mij gekomen. Ik wist wel dat ik in een nieuw land was gekomen. Met een vrouw in fluweel gekleed en met roode koonen ben ik samen gegaan. Toen ben ik weêr in mijn oude land teruggekomen. Uit de schaduw der zacht aan 't voorhoofd rustende hand van eene die onder zonneschijn naar verren dwaler tuurt, zag een onbeschrijfelijk liefelijk en zacht vrouwengelaat mij aan. Ik ben gaan wandelen op een plaats waar de lucht vlekkeloos rein was. De zon scheen er klaar en schoon. Ofschoon het dag was, brandden er lantarens langs den weg, wier licht in den dag niet verbleekte maar fel scheen. In de huizen brandde een licht van laayenden goud-gloed. Maar toen de zon langzaam verdween, zag ik een heel fijn purper het reine blank van mijn horizon kleuren. |
|