Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdMiddagGa naar margenoot+De lucht was grijs, maar daar door heen toch, naauwlijks merkbaar blaauw. Die blauwe tint was ook tegen de verre groene sparren aan. Flaauw zag ik haar daar staan. Een flauw lichtplekje was in de lucht nog hier en daar. Ik zag een snelle wending van haar hoofd, met blijden stillen | |
[pagina 173]
| |
lach plotsling naar het kind toe kijkend, over wien wij spraken. Ik zag nog eene waarvan ik niets meer weet. Er zijn er zoo vele, zoo vele, bijna even veel als oogen-blikken, waarin ik haar heb aangekeken, en die ik alle zoû willen wedergeven. Ik vroeg hem met mij te gaan. Hij was juist vadertje aan 't spelen en wat verdrietig dat hij dat spel verlaten moest. Hij liep maar snel en zwijgend voort. Een hel roode pet was op zijn hoofd. Een dichte mist was nu om alles henen. De zwarte boomen flaauw daarin versehenen. De heel dichtbije waren duidelijk maar zagen er triestig uit. Menschen in hun kleêren kwamen ons dicht voorbij. In de verte liep een zwarte gestalte met beenen en was al in de mist verdwenen. Toch was plotsling een mistwolk, zwaar als een vlakbije donderwolk, doezelig geel licht achter mij en een andere laag en flaauw lichtend blaauw voor mij. * Groote holle oogen onder éen spitsboog van wenkbrauwen lijdend saâmgetrokken. Mager en kleiner bleek gelaat voor droeve stut van doffer haar. Achter de vensters overal dichte donkere mist Staat. In-eens zag ik haar daar, waar zij stond. Zij had een vreemden mantel aan. Donker en klaar was haar mooi gelaat. Duister bruin was het haar. Het was mij vreemd en schoon. Ik was, geloof ik, vervreemd van haar. * Wat ik wil is: Liefde voor haar gevoelen, die liefde zeggen en in die liefde haar. Een Liefde, waarin alle harts-tochten van liefde als zoovele vlammen samen komen tot éen, blanken en onbewogen, vuur-licht-gloed heen om het beeld van mijn gevoel voor haar. Maar het is zoo moeilijk om ook maar éene beweging van iets volkomen liefs naauwkeurig weêr te geven. Het even ophooren naar kindergeluiden en dan het hoofdje neêr maar snel weêr lezen gaan, met een vingertje op het open boek om de plaats niet te vergeten, bij voorbeeld. Dit kan ik niet wedergeven. | |
[pagina 174]
| |
Zoo is er een manier, waarop soms het oogje in het hoekje van het oog komt naar mij kijken, dat is zoo iets liefs en teêr. Dat is misschien mijn teêrst geheim. Ik denk heel stil in mij, dat nooit een ander zoo is aangekeken- Het is een zich verloren geven van de ziel, die zwijgend zegt: vin je mij lief, ziedaar, ik geef mij over. Er is dan geen gedachte in het oog, alleen de volkomen verdwaling in de liefde, die het in het mijne ziet en het weten dier verdwaling. De ziel is spelend in een hoekje gevlucht juist om zich stil te kunnen geven. Dit is het liefste wat ik gezien heb in mijn leven. |