Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdaant.Donderdag, 16 December 1897, ochtendGa naar margenoot+Ik was zoo bang voor den beer al was de temmer er ook bij. De temmer had een witte pet op. Maar ik was bang dat toen hij even niet keek naar den beer en met zijn rug naar hem toe stond, deze weêr wild zoû worden. De kindertjes waren immers ook er bij, en éen jong beertje. Ik was zoo benaauwd toen ik zijn aanwezigheid als warme walm voelde over mij. Toch was de beer wel rein met licht bruin krullende vacht en klare groene oogen zonder vuil. Maar daar buiten was het frisch en mooi, toen ik weêr liep te turen naar den verren rooden baan en naar het verre roodgouden strand en het licht-groene en licht-blauwe meer, zo onbeweeglijk en zoo klaar. * Het ont-dekken dezer wegen heeft mij aangegrepen, want het was mijner gedachte of die het licht zag worden onder mijne handen. * Zilverig gewemel, blauwe lentelucht, muziek en
Mijne gedachte die arbeidt aan het beeld der geliefde.
* | |
[pagina 167]
| |
Ga naar margenoot+Ik heb een spin gezien en durf het nu bij dertien regels niet te laten. Was't nu maar een sonnet over de spin; dat zoû mij meerder baten. |
|