Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdaant.Woensdag, 1 December 1897, ochtendIk zag een figuur als grooten donkren duitschen adelaar met uitgespreide vlerken onbeweeglijk in de nabijheid van oranje dageraad. Schuin was hij er bij en scheen zich af te wenden. Toen maagre groene danseresjes strak staand op 't eene been en 't andere recht gestrekt horizontaal als stukken sparreboom. Hooger bewoge' er gelijkmatig andere, waarvan me' alleen de ròze rokke-wolken zag. | |
[pagina 129]
| |
Een geheimzinnig spel.
Een ballet in de lucht te wezen, leek er wel.
* De regen ruischt en knapt; maar in het slechte weêr, hoor ik toch nu en dan vogel-gepreludeer. Hoe geheimzinnig is, met oopnen van een deur, van d'eene kamer in de andere te komen. Ik loop als in droomen, nevelachtig en toch rijk van kleur. * Men kan alleen bepalen wat men weet uit eigen lichaamlijke ervaring. God had ik, hoe flaauw dan ook als men 't met andren vergelijkt, reeds aangeraakt. Ook had mijn verstand eenig inzicht in het godlijk en in het ziele-leven. Maar niet had ik die leeren onderscheiden en ik meende ongeveer, dat die hetzelfde waren. Maar het ziele-leven als iets anders dan het godlijk leven heb ik nu eerst leeren kennen, ten minste als zoodanig duidelijk beseffen. De ziel is zeer beweeglijk, God is onbeweeglijk. Het ziele-leven is zoo heerlijk, dat ik daarmeê al zeer te vrede ben, hoezeer, in hoogren zin, ook juist t' on-vrede. Niet kan ik zeggen, dat in het ziele-leven aanhoudend verlangen naar het godlijk leven is. Wel verstandlijk en uit herinnering; maar niet met dadelijk gevoel. Maar als dit, dit ziele-leven buiten 't godlijk leven, mocht zijn wat men het vagevuur genoemd heeft, dan was, daarmeê te vergelijken, in-der-daad het lijdend alleen-zinlijk leven een hel, te weten: minder pleizierig dan het vagevuur. Maar toch: de hel is eigenlijk alleen ellendig als men hem als zoodanig beseft. En waarlijk: van 't geen ik als Eeuwigheid heb meenen te bespeuren in het godlijk leven, het tegen-over-gestelde, dat heb ik nooit gemerkt toen ik dan in de hel zoû zijn geweest. Naamlijk: het zijn buiten de tijdlijke orde. Indien de hemel is het merken der Eenheid, en dat ook de Eeuwigheid, - hoe kan het tegen-over-gestelde daarvan dan | |
[pagina 130]
| |
ook Eeuwigheid zijn? En hoe moet men zich dat denken? - Ik vraag dit niet wijl 'k er aan twijfel, maar om t' onthouden, dat ik het nog niet weet.
Indien de hemel nooit volstrekt volkomen, doch dan bijna volkomen, alleen gemerkt kan worden van uit de Hel of't Vagevuur; indien de Hel, en ook slechts onvolkomen, alleen Hel lijkt van uit den Hemel of het Vagevuur, - dan is de Hemel eigenlijk geen Hemel en de Hel geen Hel. * De Hel is het ontbreken van 't vermogen, het zij direkt uit de Onbewustheid werkend, het zij dan door Bewustheids kracht, om onaandoenbaar zich voor pijn te maken. Het zij de pijn-gedachte, die de pijn-reflex is, als iets aangenaams gevoeld wordt, het zij iets anders aangenaams zóó sterk gevoeld wordt, dat de pijn blijft onbespeurd. Ieder, die dit vermogen heeft, kan het in zich versterken. Kan een wezen, die dit vermogen mist, een mensch worden genoemd? Slechts hij, die dit vermogen mist, kan in de Hel zijn volkomen. Want als 't maar lichtlijk werkt, is de pijn niet volkomen. Dus kan een mensch, indien men daar onder verstaat een wezen met ziel en zinnen, zoo als wij dat kennen, noch in den hemel noch in de hel komen, te weten: volkomen. |
|