Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
aant.Saturdag, 13 November 1897, ochtendEen wind is opgestoken in den heldren dag. Ik weet niet wat ik zie. Als vogels fladderen de dorre blâren. * Alles wordt iets moois. Tot het wijken toe der gedachtekracht. Misschien zoû ik nu mooi kunnen sterven. * Ook als ik hem op iets antwoord: ‘Zoo!’ in den toon van: ‘dat zal wel zoo wezen’ (‘ik vind het niet belangrijk’) roept hij uitdagend ‘nee soms?’, meenend twijfel aan zijn bewering in mijn toon te hooren. O lieveling! Hij vermoedt geen sekonde dat ik het niet belangrijk zoû vinden, en dus spelbreker zijn. Prachtig is hij ook als ik eens de slechte daad doe van uitdrukkelijk te zeggen: ‘dat kan mij mets schelen’ of zoo. Dan wordt hij niet boos, maar lacht zoo'n beetje verlegen, alsof hij zeggen wil: ‘nou ja, maar als je zóo begint, dan is er geen aardigheid aan’. Dit laatste andwoord is subliem van intuïtieve levens-wetenschap. * Alles bezwijmt tot iets moois. Ofschoon nu niet in onmiddellijke aanraking met de Eeuwigheid zelve, zoû ik wellicht mooi kunnen sterven, om dat ik het sterven zoû gewaar worden als iets moois, als een flauw-vallen in de liefde. Deze sfeer is de hoogste, die ik ken, nabij. * Gisteren kwam een musch leuk door mijn hooge vensterruit kijken. Hij was als een klein vliegend clowntje. Zijn kopje verwikte zoo, alsof hij zeggen woû: wat is dat voor een rare gelegenheid en wat verbeeldt die vent zich eigenlijk. Hij was als een kleine dokter, ernstig en kortaf, bij een raar lachenden zieken kunstenaar. * | |
[pagina 88]
| |
't Is anders weinig, werkelijk,
Dan schreyen en lachen, wat ik doe.
Opschrijven ook wat mij
Zoo lachen en schreyen doet.
Mijn handen aan mijn hoofd
Mijn armen in de lucht
Wie had het ooit geloofd
Het is een grootsche klucht
Ik houd maar niet op het mooye te zien,
Te herkennen, en het doét net
Of het telkens weêr voor 't eerst
Binnen komt om mij te begroeten
Ik denk volstrekt niet aan iets!
Kondt gij mij hooren innerlijk
Jubel-jouwen bij de gedachte
Aan een Stelsel of aan Geschiedenis!
Het zijn eerzame zaken,
Ik spot er niet meê
Maar, vrienden-lief, ik ben zoo blij!
Zoo gewèldig blij,
Ziet gij!
* |
|