Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
AvondIk heb weinig honger en dorst. Ik voed mij met het geluk, dat in de lucht hangt. * Ga naar margenoot+De dagen zijn rijk aan goede oogenblikken. Ik kan zoo rustig zitten kijken naar Haar of naar hem. Daar is zoo niets vreemds tusschen. Ik heb maar te kijken; aanstonds word ik mooi aangedaan.
Ga naar margenoot+Hij lei zijn hoofd op mijn arm
Ik kuste hem zachtjes, zijn wang was rood warm
Zijn bruine oogen waren zacht licht
Zacht was zijn haar, en zacht zijn gezicht
Hij neuriede een wijsje, ik wiegde teêr
Hem op mijn arm heen en weêr.
* Ga naar margenoot+Wat is mijn leven rijk aan schitterende avonturen! * Als mijn vriend goed doet, houd ik daarom van hem. Als hij niet goed doet, word ik beschroomd daar ik hem zwak zie. Ik zíe hem dan terwijl hij blijkbaar zich zelf niet ziet of althands te laat. Dat geeft hem iets van een kind. 't Is net of ik dan nog íets meer van hem houd. * Ga naar margenoot+Het algemeen gevoelen is wel eens zeldzaam aanzienlijk. Als men nagaat dat de Nachtwacht van Rembrand is: Ten eerste, een Fragment en geen Geheel; ten tweede, een disharmoniesch werk in zoo ver als dat kleine kind niet past in haar omgeving; ten derde, een schilderij, waarin niet een gewichtige gebeurtenis uit de Geschiedenis is voorgesteld; ten vierde, eene voorstelling, die niemant ooit met zekerheid begrepen heeft; | |
[pagina 81]
| |
ten vijfde, van een soort schoonheid, die niemant goed zien kan en alleen door het gevoel van een enkelen schilder wellicht waarlijk is genaderd; - en dat zij toch als een der mooiste werken, die de menschheid heeft voortgebracht, wordt vereerd, - dan heeft het algemeen gevoelen toch wel goeden-smaak. Het kan ons ook leeren, dat niemant zich in de eerste plaats heeft toe te leggen op het maken van een Geheel. Men werkt naar zijn krachten. Of iets al of niet een Geheel wordt, of iets schijnbaar brokkeligs wellicht meer waarlijke Geheelheid inhoudt dan een schijnbaar Geheel, - dat alles wordt buiten ons beslist. * Ga naar margenoot+Ik hoop mijn leven-lang te blijven: een student in Godgeleerdheid en Levenskunst. * Ga naar margenoot+Vreeselijk pleizierig is dat als ik nu uit mijn kamer ga en ga wandelen, ik al-door dóor kan denken. Daar-tusschen in buiten iets moois zien, wie weet! Ook is het heel pleizierig een tijdje te loopen niet-denken, met het zékere gevoel, dat aanstonds het denken weêr beginnen zal. * Ga naar margenoot+De Heilige Julianus de Herbergzame overwon zich zelf niet zeer toen hij den melaatsche kuste en bij zich in bed nam, maar zijn liefde was zoo groot, dat hem van den geliefden medemensch niets walgde. Ik ben, bij voorbeeld, niet vies er van om een kruimeltje ‘slaap’ weg te doen uit het ooghoekje van een wezen, dat ik bemin. Om dat de liefde van den Heiligen Julianus zeer veel uitgebreider en zeer veel grooter dan de mijne was, was hij niet vies van den melaatsche. * | |
[pagina 82]
| |
Ga naar margenoot+Er zijn drie tijdperken in mijn Leven geweest: het Helden- moedige, het Heilige, en het Wijze. Ik was maar een zeer kleine Held, een pieperige Heilige en een dreumes van een Wijs-neus. Maar ik bedoel dat ik mij verbonden gevoelde aan een dier drie Levens-sfeeren, en daarin mijn zekerheid vond. * Ga naar margenoot+Laatst stond door de glazen deur het kleine meisje in het roode kleedje, met het gezichtje smal en de groote oogjes wit en blaauw, tusschen het afhangende blonde haar, te kijken naar de maan, die was boven de spar, vlak tegenover haar. En zij vroeg: hoe komt de maan op de boom. Ik zeî: hij is er in geklommen. Zij keek er nog eens stil en heel ernstig naar om dat zij het nu wist. Ik keek nog even stil naar haar, in het stille licht van den maneschijn. En ik keerde mij af, vreemd blij en te vrede. |
|