Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdaant.Woensdag, 10 November 1897, ochtendIk verlang naar U. Laat mij U zien in mij en laat mij mijn geliefden weder zien in U. Behang het om mij heen met uwer Schoonheid trossen. Ik zal weer zeer zacht schrijden. Ik zal weêr heel stil kijken. Ik zal U, ik zal U niet storen. Ga naar margenoot+Als een bootje deint in den maneschijn, zal mijn leven gaan in uw klaren Schijn. Om laatsten dag dat Gij bij mij waart, - hoe was het toen ook weêr? Als een schilderij van zon, was er een groote plek zon tegen de kamermuur, waarop licht-donker de schaduwen bewogen van blaâren, en van hoofden met de haren, die er als halmenruikers waren. Maar dat was het niet. O, nu heb ik U iets te vragen. Ik ben niet droef, ik ben blij, maar woû nog blijer zijn. Want Gij zijt mij nabij. O kom volkomen. Ik heb U te vragen mij te zeggen den weg. Als ik iets kan doen, dan wachten en trouw denken aan U, dan zál ik het doen. Ben ik niet heel opléttend. In elk geluid luister ik of ik U niet komen hoor, en in de boomen, in de schoonheid van de luchten zoek ik uw spoor. Hoor den wind sleepend gaan door het blaauw door de boomen. Hoor het verre karretje prettig rad over den weg komen. De groote twijgen en de bladrenschaduwen bewegen allemaal zoo vriendelijk. Zouden zij wenken om U te ontmoeten. Zouden zij dansen om U te begroeten. * Ga naar margenoot+Ik heb U lief, al zijt Gij ook mijn Liefde zelf. |
|