Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdDinsdag, 9 November 1897, ochtendGa naar margenoot+Ik verzoek U weder te komen en mij weêr gebogen te doen zitten, zoo stil onder uw Licht. Ik verzoek U mij weder onder uw Schijn het Leven te doen zien. Ik zal niet zeggen, dat gij mij hoog hebt opgenomen; laag in het Licht te verwijlen zal mij meer dan alle schatten zijn. Ik kan U toch wel toespreken ook al hebt Gij niet een menschengelaat, maar zíjt alleen ín de aangezichten der menschen. Gij zijt niet ver, want gisteren en èer-gisteren hebt gij mij heel even aangeraakt, mij wenkend uit de menschen in wie gij liefelijk zijt komen wonen nabij mij.
Een schoone gouden maan is 's avonds boven mij, in roode luchtvlammen verrijst de ochtend. O, laat dit een teeken zijn, dat Gij nog éenmaal komen zult op dat ik mijn heugenis aan U versterke voor de donkere dagen. | |
[pagina 78]
| |
Dit is, na U zelf, het beste wat Gij mij gegeven hebt: te wéten wanneer Gij aanwezig zijt en wanneer Gij afwezig zijt. Wat kan ik in uw afwezigheid beter doen dan om U denken en naar U verlangen. |