Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdaant.Vrijdag, 22 Oktober 1897, ochtendMijn verbeelding werkt mooi dezer dagen. Wat ik voor moois gezien heb, zie ik weêr in mij helder en rustig. Dat weêrzien geeft mij een genoegen, bijna even erg, als het zien van een mooi schilderij. Gister-ochtend, uit mijn slaapkamer-raam, zag ik een eikenboschje, ros en goud doorzichtig gloeyend om dat de zon er achter scheen. Ik dácht alleen: wat is dat mooi, maar gevoelde nauwelijks iets. Toch is het iets, dat mij niet alle dagen gebeurt: iets móóis te zien. Indien er alle dagen zulke zaken om mij heen waren, hoe rijk zoû ik dan reeds zijn. * Zoo als ik nu gesteld ben, zoû ik het graâg zoo dikwijls mogelijk wezen. Het is: zich niet inspannen om tot iets moois te geraken, maar Stil bij te wonen hoe van zelf de gave vruchten van uw leven, als vallende spar-appels in bosch-stilte, door u worden gegeven. Het is: bevredigend. De gedachte: of deze vruchten nu wel tot de zéér mooye behooren, mag zich niet voordoen. Het | |
[pagina 43]
| |
innige en klare besef dat zij het beste zijn, wat gíj geven kunt, voorkómt haar. De betrekkelijke volkomenheid is, niet krachtens hare betrekkelijkheid maar krachtens hare volkomenheid, gelijk aan de absolute volkomenheid. Een kleine cirkel heeft in de zelfde mate het wezen van een cirkel als een groote cirkel. * Ga naar margenoot+Als ik merk dat het zoo met mij is als het nu is, is mijn eerste gedachte na te gaan hoe dit zoo geworden is, om, als ik er weêr buiten geraakt zal zijn, maatregelen te nemen om er weêr in te komen. Ook wil ik dan aanteekenen hoe ik leef, nu het goed is; om later weêr zoo te gaan leven op dat het weêr goed worde. Maar nú heb ik sterk het vermoeden, dat aan dít toch niet véel kan gedaan worden. Het is wel waar dat aan het ándere veel gedaan kan worden en dat ik nú dít ontmoet heb, eigenlijk zoo drá ik mij maar héel even in de richting van het ándere bewoog; maar dat dít zoo vlak bij was, toen ik het andere begon te zoeken, dat is toch geheel buiten mij om gegaan! Daar het andere altíjd te zoeken is, en ik dan, naar het schijnt, toch òf dat òf dit vind, is dus het duidelijke middel voor als ik er weêr buiten zal zijn, te beginnen met het ándere te zoeken. Hoe aandoenlijk is dat ik bij mijn eerste stapjes naar het verre andere, het onbereikbare eene aanstonds zag om mij heen. Naarmate ik mij in tijdperken van gedruktheid meer van het besef doordring, dat deze een voorbereiding voor de te verwachten gelukkigheid is; en in tijdperken van gelukkigheid dat die gevolgd zal worden door gedruktheid; - zal ik een schooner Evenwicht in het Leven verkrijgen. |