Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdMiddagGa naar margenoot+De dag gaat onder. De roode en geele boomen met hun nameloze verlichting verdwijnen in de duisternis. Ik verlang naar den avond, ik verlang naar het zachte lampevuur, waaronder wij samen zullen zijn, zoo als wij allen behooren bij elkaâr. Naar dit uur hebben wij den heelen dag geleefd. Wij hebben geloopen, alle over verschillende wegen, door het onmetelijke Feest van den Dag; wij hebben ons wel eens alleen gevoeld in die weidsche vreugde; waar wij elkaâr tegen kwarnen | |
[pagina 42]
| |
hebben wij, te midden dier overstelpende weelde, elkaar zoo goed niet gezien; maar wij hebben geweten dat ons, als in boschverte vensterlicht den moeden looper, wachtte de samenkomst in de avondkamer, waar het licht niet waayend en beweeglijk is als over-dag, die als het lichtend hart is van den grooten nacht, waar de gezichten innig allen schijnen naar den stillen lichtbloem en in den schijn dier lichtbloem naar elkaâr. * De dag gaat onder. De roode en geele boomen, met hun prachtige verlichting, verdwijnen in de duisternis. Ik verláng naar den avond, als wij allen samen zullen zijn om de lamp. Het is mij in lang niet gebeurd zoo een klein prettig verlangen te hebben. |