De scheldkritieken
(1979)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 220]
| |
Robert Elsmere 103Een boek, dat mij niet geheel onleesbaar heeft geleken, is Robert Elsmere. Als gij zijt een jong-meisje, dochter van zeer gegoede en beschaafde ouders, zuster van een heeleboel meisjes en jongens, en als gij tot moeder hebt eene deftige, beminnelijke en aktieve vrouw, eene ernstige, lieve dame, die 's ochtends aan het ontbijt den disch bestiert, maar tegelijk nog een kous breit en een werk van madame de Sévigné of van Eugenie de Guérin leest onder het wel-opgevoede ingehouden kauwen van kleine, sobere, botram-hapjes, - dan moet gij u met dit werk van mevrouw Humphry Ward bezighouden. Gij zult er dan voor-eerst rein, droog, korrekt, licht en dun engelsch realisme in vinden, gij zult er de engelsche roman-literatuur op zijn mooist in zien, gij zult er observaties in vinden, die geen andere literatuur zoo goed weet te geven, b.v. iets fijns over hoe een meisje doet, op welke manier een meisje verstrooid van gedachten is, die pas bij een stervenden armen-man is geweest, de menschenliefde in dat meisje, iets sober en fijns, klaar, koel-lief. En als het u interesseert wat er gebeurt in een predikant, die van orthodox modern wordt, hoe die wat hij vroeger voor feiten hield voor eene schoone fiktie houdt, die toch eene dichterlijke waarheid voor hem vertegenwoordigt, enz., dán ook moet gij voor-al dit werk lezen. Ik, moet gij weten, lees het nauwelijks, want mij interesseeren die bleeke observaties maar heel weinig, even weinig als wat er geschiedt in de betrekkelijk geringe ziel van zoo'n predikant. Zoo'n knappe, bedaarde engelsche schrijfster vind ik eigenlijk niet veel bizonders, ik hou meer van die opgewonden zijn en dol en zoo. En dan de wijziging in de gedachten van een predikant, de zelfde wijziging als die in de laatste halve eeuw in duizenden predikanten enz. net-zoo is gebeurd, - die laat mij ook onverschillig. Het oude en nieuwe Testament vind ik mooi, op zich zelf, en in de midden-eeuwen, tot in de 13e-, 14e-eeuw, heeft het mooi nagewerkt, maar wat het in de 19e-eeuw heeft gedaan, namelijk het veroorzaken van motieven voor boeken als b.v. Robert Elsmere, is al het minste, wat er uit kon voortkomen. Dat die menschen, op die manier, nú eens schoone, dichterlijk ware, | |
[pagina 221]
| |
fiktie noemen, wat zij vroeger feitelijke, dus zeker proza-achtige, waarheid noemden, is voor mij even on-belangrijk als dat de meening van moderne museum-direkteuren wat den naam van den koopman, waar Frans Hals zijn benoodigdheden kocht aangaat, verschilt van die der koopers. Ik vraag maar naar het mooye in Hals zijn schilderijen en ik vraag maar naar het mooye in het Christendom. Of Christus, in vulgair-reëele beteekenis, bestaan heeft enz. enz. heeft alleen een anekdotive of reportazje belangrijkheid. |
|