De scheldkritieken
(1979)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 210]
| |
Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift 93Ga naar voetnoot*Zie hier een breede en grootsche onderneming ten bate der op letterkundig gebied koningsgezinde partij in de nederlandsche dienstboden-wereld. Onder redaktie van een kapper en een mummie (de heeren Ten Brink en Schimmel), poëtiesch ingeleid door een lijk, maar o een zacht en zoet gebalsemd lijk, gebalsemd door de vereering van een dankbaar nageslacht van frissche krullenkoppen (den heer N. Beets), verzekerd van de medewerking van een honderd-vijftig-tal op het veld van proza en poëzie roemrijk bekende falanx-leiders, van den auteur H.E. Beunke áf tot Johanna A. Wolters toe, belooft deze breede en grootsche onderneming een recht populaire toekomst te gemoet te gaan. De eerste aflevering, die ik alleen voor den text zal bespreken, ziet er patent en excellent uit. Bij de werkelijk fráaye beeltenis van onze geëerbiedigde en jeugdige Koningin, hebben de heeren Beets en Schimmel weder een puik proefje van hun gave, garve, af-gestaan. Wijlen Z.M. de Koning moet eens in een drift-bui eenige loterijbriefjes hebben verscheurd. Hier-op zinspeelt de heer Beets in zijn recht edele regelen op taktvolle wijze:
Een frissche Oranjetelg, te goeder ure ontsproten,
Haar Vaders troost, haar Moeders trots, 's Volks liefde en lust,
Vergoeding, door Gods gunst, voor de afgescheurde loten,
Toont u dit vriend'lijk beeld en stelt uw hart gerust.
Volgt een sonnet van mejufvrouw Swarth. Dit begrépen mijn tuinjongen en schoon-maakster niet goed; maar ik heb hun gezegd dat dat er ook stellig bij vergissing in was gekomen. Hoop 94 hiet 'et. Toen de ondernemers het ont-vingen, dachten zij: ‘o, dat's heel aardig van jufvrouw Swarth, nu zal zij bij dit of bij dat as 't ware vergelijken hoe hoop-vol onze onderneming is, en, in over-een-stemming met de overige bij-dragen, zal de laatste regel b.v. zijn: “Deze onderneming | |
[pagina 211]
| |
tréedt vol hoop de wereld in”;’ maar eilacy, 't was mís. Jufvrouw Swarth had begrepen dat men alléen een goed klinkdicht van haar wilde hebben, zonder symbolische betrekking tot de onderneming zelve eigenlijk. En toevallig was nu de laatste regel: Wien Hoop begeeft, kruis' de armen stil en zwijg. Ja, enfin, goede raad was duur, Hélène Swarth had nu eenmaal dit gedicht gezonden en 't móest er dus maar in, hoe ook de glim-lach van het minzaam kennis-makend hoog-geacht publiek, bij het turen op deze vreemde bij-drage, zoû wegtrekken. Volgt in de onderneming een bij-drage van den verdienstelijken en befaamden A.L.F. Obreen. Deze kunst-kenner kan met de hollandsche taal niet al te best over-weg, maar toch is het duidelijk, dat hij beweert, dat de heer Rochussen eigenlijk een ‘Grieksche maagd’ is... Uiterst mediesch en delikaat... Laat ons maar verder kijken. Professor ten Brink heeft in de eerste aflevering zijn beste beentje vóor-gezet: Een aardige, pontonneur kraktriestieke novelle over de Brederoos, zoo net in dien geest als zijn laatste over Jan Starter, jeweet-wel. Dit is zijn wettige en gehonoreerde kind, maar dan heeft-i me warentig achterin nog 'n buiten-beentje, en dat buiten-beentje is z'n stokpaardje. Ja, hij kán 'et toch goddorie niet láten, 't is weêr een anekdote, zoo'n alleraardigst geval tusschen beroemde personen, zoo als alleen onze Ten Brink die te vertellen weet. Toch loopt het dezen keer 'n beetje in-'t-honderd. Théophile Gauthier vocht met zijn maitres en noodigde zijn vrienden te ont-bijten, en Hofdijk ging 's nachts een sleutel nog halen, die jufvrouw Toussaint ergens verloren had, - nu ja, best, goed, maar wat zóû dat nu eigenlijk? Ik begrijp niet goed wat er de aardigheid van is. De heer Emants is hier serieus goed. Zijn bij-drage is ongeschikt voor de dienst-boden-wereld en zal der onderneming schade doen. De rest is flink en ter-dege in elkaâr gezet, zoo schilderachtig mogelijk, ‘schildering van het schilderachtigste’ zoo als het prospektus meldt. De heer Schimmel schildert een ‘droom’, die óok niet voor de poes is, een soort van aller-fraaist, zinnebeeldig gezicht, al tijd in de verbeelding dan natuurlijk, zinne-beeldig in de werkelijkheid gedicht, een gedicht van de werkelijkheid zinne-beeldig opgevat, waar de rijke menschen werkelijk zinnebeeldig (het is maar een ‘droom’, iets dat de dichter zich zinnebeeldig verbeeldde te zien, hij vergelijkt daar als 't ware de werkelijkheid bij), waar de rijke menschen aan tafel | |
[pagina 212]
| |
zitten, en dan komt het gepeupel de zaal binnen-stormen en smijt den boel 't onderste-boven. De heer Schimmel ziet dat als een droom, zoo veel als de lagere stand, die zich tegen de hoogere standen verzet. Grootsch, mooi, je ziet 'et vóor je gebeuren. Heel aardig en flink door de ondernemers aangepakt... Hè, wat-is tie koffie hiet, je brand'er je lippen ân... Wil-u 't ook 'es zien, baker? mooi vindt u niet? Uit deze onderneming, onder de hoede der jeugdige Koningin, zal voor de ondernemers heel wat te melken zijn. |
|