De scheldkritieken
(1979)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 206]
| |
Een familie-roman 92[Een Gril. Oorspronkelijke roman van Fokko Bos, schrijver van Een levensdoel, Amsterdam. L.J. Veen.]
De text van den titel van dit boek bevat een aanmatigend woordje, dat niet ieder-een aanstonds opmerken zal. Het is het woordje ‘van’. Wij hebben hier een roman, niet ‘door’ (dat wil zeggen: gemaakt door een zekeren schrijver, genaamd:) Fokko Bos; maar een roman ‘van’ (dat wil zeggen: gemaakt door den met roem bekenden schrijver, genaamd:) Fokko Bos. Den schrijver zal deze beminnelijke aanmatiging, die zich overigens alleen in dit industriëele truc-je kenbaar maakt, ongetwijfeld ten goede worden gehouden, ook al rechtvaardigt de inhoud van den roman haar nauwelijks. Ziet hier wat wij lezen in den roman van Fokko Bos: In het eerste hotel van een Geldersch stadje is een beroemd violist uit Italië afgestapt, genaamd Signor Majola. Hij komt daar nergens aan huis, doch geeft alleen koncerten in 't publiek. Hij schijnt er niemand te kennen behalve graaf d'Almonte, een edelman, wiens financiën een weinig in de war zijn geraakt, die daarom hier een buitentje heeft gehuurd, om, terwijl hij er zijn laatste twee duizend gulden opmaakt, eens uit te zien of hij zich niet in de een of andere onderneming kan steken. Hierbij zij dadelijk opgemerkt, dat de schrijver het geval van graaf d'Almonte wat nonchalant heeft behandeld. Want voor-eerst, wie, die zijn fortuin wil herstellen, zal op de gedachte komen met zijn laatste twee duizend gulden in den omtrek van een kleine Geldersche stad te gaan wonen; en, ten anderen, is twee duizend gulden een al te kleine som om daarvan een zomer te kunnen leven op een voet als deze graaf doet. Een gehuwde graaf, die nog slechts twee duizend gulden bezit, is bijna ondenkbaar. Want voor het zóóver met zulk een persoon komt, heeft hij reeds een betrekking gezocht of zich op andere wijze uit den nood gered. Althans, dit spreekt van zelf, indien deze een betrekkelijk zoo normaal mensch is als graaf d'Almonte. | |
[pagina 207]
| |
Een der door zijn rijkdom aanzienlijkste ingezetenen van het stadje is de bankier Van Treesen. Juist omstreeks den tijd van Maloja's verblijf daar ter plaatse, heeft hij een groot deftig huis betrokken, en op een avond geeft hij daar een partij. De aristocratie der stad zal daar evenwel niet verschijnen, om reden dat mijnheer Van Treesen een parvenu is en zijn loopbaan begon als eenvoudig kantoorbediende. Daarom stelt de gastheer dubbel op prijs, dat graaf d'Almonte, die zich dat in zijn hoedanigheid van vreemdeling meent te kunnen veroorloven, beloofd heeft van de partij te zullen zijn. Nadat de heer van Treesen, geruimen tijd na de komst van alle overige verwachte gasten, zich reeds het zweet heeft voelen uitbreken bij het idee, dat de hooge gast, op wiens verschijning hij de overige genoodigden reeds met de noodige emphase heeft voorbereid, hem wellicht in den steek zal laten en dus zijn prestige een leelijken slag toebrengen, ziet men eindelijk den graaf binnentreden. Tot ieders niet geringe verbazing is hij echter niet alleen, maar leidt hij een vreemdeling in, dien alleen de weinige aanwezigen kennen, welke den vorigen avond het concert van Signor Maloja hebben bijgewoond. Het is waarlijk de Signor in eigen persoon. De heer van Treesen, die een uitsluitenden eerbied koestert voor den adel en wat met den adel in verband staat, behandelt hem in 't begin niet met de hem toekomende onderscheiding, doch nauwelijks heeft hij van den graaf vernomen, dat Signor Maloja zelfs wel de gast van prinsen en vorsten is geweest, en eene betrekking met den befaamden vioolspeler den heer van Treesen vroeg of laat nog wel eens een ridderlintje zoude kunnen bezorgen, of hij verandert als een blad op een boom, overlaadt den vreemdeling met beleefdheden en weet niet hoe hij den Signor zijn blijdschap over diens tegenwoordigheid maar duidelijk zal maken. Tot zijn verbazing moet hij echter gewaar worden, dat de Signor, in stede van zijn vleierijen met complimenten en loftuitingen over het welslagen der partij te beantwoorden, hem niet alleen met de grootste koelheid bejegent, maar hem zelfs op een in 't oog vallende afsnauwende wijze antwoord geeft. De heer Ter Male is boekhouder bij van Treesen en ook op de partij genoodigd. Hij is een liefhebber-vioolspeler en zal zich doen hooren. Voor hem is dus de verschijning van den vermaarden virtuoos geene aangename verrassing. Het blijkt al dra dat Ter Male eene hopelooze genegenheid koestert voor Bertha, de dochter des huizes, een lief en elegant jong meisje, die weinig naar hare ouders aardt, ook vrij is van | |
[pagina 208]
| |
hun bespottelijke parvenus-fierheid en voor den sjofelen boekhouder eene heimelijke wederliefde gevoelt. Om de ontknooping van zijn roman voor te bereiden, doet de schrijver bij herhaling duidelijk uitkomen, dat Ter Male wel een eenigszins dweepend jongmensch is, die hoog met de kunst loopt, maar dat hij de kunst toch meer als middel dan als doel beschouwt, als middel om te geraken tot roem, rijkdom, aanzien. Hij beschouwt haar dermate alleen als middel, dat hij ook wel andere middelen te baat zou willen nemen, mits hij zijn doel er slechts door bereike. Signor Majola blijft zoo lang in het stadje, dat al de inwoners zich er over verbazen en zich in vruchtelooze gissingen verdiepen om te weten te komen wat daarvan toch wel de reden mag zijn. De lezer intusschen komt al spoedig te weten, wat de celebriteit zoo lang in het nest van een stadje terughoudt en hem zijn voorgenomen wereldreizen doet uitstellen. De signor toch ontvangt een bezoek van een ouden muziekmeester uit het stadje, den heer Hilverding, die hem juist over het talent en de toekomst van zijn leerling Ter Male wenscht te onderhouden. En bij die gelegenheid lekt het uit dat de signor den naam Majola aangenomen heeft, maar eigenlijk heet: Frits Melgers, van geboorte Hollander is en afkomstig uit dit stadje zelf. Verder komt het gewichtige nieuws aan het licht, dat Frits de zoon is van een Melgers, die vroeger daar bediende was ten kantore van notaris Halssema, waar hij een belangrijken diefstal zou hebben gepleegd. Indertijd heeft het gezin van Melgers, in ongeluk en schande gestort, daarom de vlucht moeten nemen en heeft Frits verder zijn opleiding in Italië genoten, dat hij voor zijn tweede vaderland gekozen heeft. Hij weet echter, dat niet zijn vader, maar Van Treesen, die toentertijd bediende was op het zelfde kantoor, den diefstal heeft gepleegd. En nu is hij hier gekomen met het heimelijk doel de nagedachtenis zijns vaders te wreken en Van Treesen in het ongeluk te storten. Door verschillende gebeurtenissen heen, waarbij een partij ten huize van graaf d'Almonte en besprekingen tusschen den graaf en Van Treesen over een groote op touw te zetten onderneming van heidevelden-ontginning, en liefdesverklaring tusschen Ter Male en Bertha, waarbij zij het eens worden, doch in hunne omhelzing betrapt worden door Van Treesen, die Ter Male zijn ontslag geeft, enz., vinden wij nu als kulminatiepunt der geschiedenis Majola's grooten tweestrijd. De artist toch is Bertha van Treesen met een hartstochte- | |
[pagina 209]
| |
lijke genegenheid gaan liefhebben, hij weet echter dat zij hem niet, doch Ter Male bemint. En wat moet hij nu doen? Zich wreken en Van Treesen ten verderve brengen, of hem zijn vermogen daartoe toonen, maar Bertha van hem eischen als koopprijs van zijn dan niet te volvoeren wraak? Een derde weg schijnt zich niet voor hem op te doen. Toch vindt hij dien derden weg. Hij weet zijn hartstocht voor Bertha te overwinnen, hij huwt haar uit aan Ter Male, zijn wraak bestaat hierin dat hij Van Treesen dwingt Ter Male aan te nemen als zijn schoonzoon en compagnon. Wij noemden dezen roman, die geene hoedanigheden heeft als eigenlijk letterkundig kunstwerk, een familie-roman, omdat hij geschikt is in de huiskamer van hand tot hand te gaan en aan menigeen eenige uren van onderhoudende lectuur zal verschaffen.
A.T.
2 Maart 1891 |
|