De scheldkritieken
(1979)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
Maurits 60[Goena-Goena, 1 dl. In en Uit 's Lands Dienst, 4 dln., oorspronkelijke romans door Maurits. Leiden, A.W. Sijthoff.]
Toen ongeveer anderhalf jaar geleden de eerste Nederlandsche bespreking van werken van Maurits in dit weekblad verscheen, een artikel door een Indisch dagblad over- en door De Gids ad notam genomen, die echter ten onrechte den heer Ising als den auteur noemde, kon bezwaarlijk vermoed worden dat zoo korten tijd daarna nogmaals vijf andere werken van denzelfden auteur op de schrijftafels der kritici op aankondiging zouden liggen te wachten. Het eerste werk van Maurits werd uitgegeven in 1885, het tweede in 1888 (resp. Uit de Suiker in de Tabak en Hoe hij Raad van Indië werd). Als Maurits zoo door was gegaan, en blijkens den achteruitgang in de latere werken te bespeuren ware dat beter geweest, had men dus den derden roman tegen 1891 kunnen verwachten. Maurits echter, zijn taak blijkbaar anders begrijpend als Gustave Flaubert, die tien jaar over een boek schreef, de zijne, heeft ons willen verrassen, verwonderen, overstelpen met de gaven van zijn geest. In die, klimax vormende, volgorde althans werden de gevoelens ondervonden, toen gedurende den laatsten winter om de maand een nieuw deel van Maurits, van gemiddeld 260 blz., voor de winkelramen kwam kijken. Goena-Goena is ongetwijfeld de belangrijkste dezer vijf romans. Maurits behandelt daarin een der thema's, die hem het best ter uitwerking zijn toevertrouwd: de geschiedenis eener ambitieuse vrouw, zonder godsdienst en zonder moreel gevoel, die niets anders dan hare éene begeerte-vervulling voor oogen heeft en met eene langzame zekerheid, langs wegen die slechts door duistere zielen worden begaan, haar doel benadert en bereikt. Herinnerde men zich nog levendig de vrouwen uit Hoe hij Raad v. Indië werd, die door de keuken en de liefde haar man tot de maatschappelijke hoogte wisten op te werken, die hun eerzucht voor hem ontworpen had, in Goena-Goena leeren wij eene vrouw kennen, die naar een moeilijker te verkrijgen toekomst tracht, | |
[pagina 132]
| |
dit-maal voor haar eigen persoon, met misdadiger en geheimzinniger middelen. Zij begint met haar echtgenoot te laten vergiftigen en wil dan een gehuwd man van zijn vrouw doen vervreemden, door koketterie, ja, maar zij suppleëert harer ontoereikende koketterie met... een afrodisiacum, genaamd Goena-Goena, bestaande uit tranen van een soort zeehond, doejong genaamd, opgevangen uit diens oogen toen hij stierf onder de knuppelslagen der visschers. Het verhaal dezer soort vergiftiging geeft aan den roman iets pikants maar verlaagt te gelijker tijd zijn karakter van psychologische studie tot dat van anekdotive causerie. Inderdaad, zoodra een roman- of tooneelschrijver de ontwikkeling der hartstochten zijner figuren, de veranderingen in hun karakter, de dramatische toestanden die hiervan 't gevolg zijn, eenvoudig veroorzaakt doet worden door wonderbare dranken, die hij hen doet innemen, dan wordt de romanschrijfkunst een apteek of keuken, en kan de uitgave van een receptenboek voor zielstoestanden aanbevolen worden. In Goena-Goena zijn overigens de in Maurits' vorige boeken geprezen hoedanigheden te genieten, welke die boeken tot opmerkelijke letterkundige verschijnselen maakten, en ook hier nog in een mate, die dezen roman veel doet verschillen van onze gewone letterkunde van den dag. De hartstocht van Betsy den Ekster, het domineerend motief van het boek, is goed aangegeven, wellicht iets te sterk onderstreept in het begin, vooral b.v. blz. 48, waar Betsy, reeds wetende dat haar man zoo juist gestorven is door haar toedoen, glimlachend haar tante tegemoet komt. De auteur treft ook in dit boek zijn lezer door de soberheid en de juistheid van zijn verhaal. Hij is zelf volstrekt niet huilerig, ziet en schrijft met onbenevelde oogen, hierdoor gelooft men hem, gelooft men aan de onpartijdigheid waarmêe hij het leven wil beschrijven, en als het leven dan werkelijk wreed of droevig is, doet dit den lezer aan. Goena-Goena is, van het standpunt der letterkundige beoordeeling gezien, een goed boek. Maar hoe staat het nu met het groote werk in 4 deelen In en Uit's Lands dienst? In het eerste deel dezer reeks worden den lezer voorgesteld drie bewoners van moeder Sleeks'kommensalenhuis: Gerard Fournier, substituut- officier van justitie, Van Schermbeek, luitenant bij de artillerie, Van Brakel, ingenieur van den Waterstaat. Het is den auteur te doen om deze drie vrienden, die ons hier eerst beschreven worden op het uitgangspunt van hun levenstocht, broederlijk aan dezelfde bitter- | |
[pagina 133]
| |
tafel en middagdisch gezeten, dezelfde partijen bezoekend, en eveneens, bij belangrijk verschil in onderdeelen, toch in 't algemeen dezelfde eigenaardigheden van levensbeschouwing en dienstwaardeering bezittend, om deze drie vrienden te vergezellen op hun loopbaan en, door hun karakters in verband met zekere omstandigheden te brengen, ons, in die personen, de qualiteiten en de onderlinge worsteling te beschrijven van de ouderwetsche en de nieuwerwetsche Dienst, zijnde de magistratuur, het leger en de waterstaat. Al wil de bekentenis noode uit de pen, toch moet gezegd worden, dat dit duidelijk blijkende streven tot een zeer weinig bevredigende uitkomst heeft geleid. In plaats van een breede en diepe veraanschouwelijking van bejaarde en jonge toestanden in 's Lands Dienst, door de beschrijving van het Dienst-leven der mannen van het oude en van het nieuwe régime, hun theorieën, hun fysionomieën, hun familieleven in verband met den Dienst, merken wij van het verschil in het wezen van den Dienst en van de opvattingen der ambtenaren dienaangaande weinig anders dan wat wij door een paar magere gesprekken over dit onderwerp te weten komen, één gesprek in 't begin tusschen de drie reeds genoemde personen, een ander in het derde deel tusschen twee militairen, maar deze gesprekken zijn zoo maar in 't verhaal gelascht zonder er noodzakelijk bij te behooren en hebben den schijn van slechts te zijn aangebracht om den titel te rechtvaardigen. In plaats van een fijne bestudeering van de gestellen en karakters der menschen, komen uitgewerkte anekdoten, als die van den diefstal ten huize van dokter Van der Linden in het 1e deel, echtbreuk-schandalen aan boord van stoomschepen, en het bekende geval van de ontvoering van een schooljongetje, eenige jaren geleden in den Haag gebeurd. De wel wat slordige en weinig kunstvolle uitwerking van dit laatste schandaal besluit op onaangename wijze het omvangrijke werk. Het verhaal gaat er mee uit als een nachtkaars. Of is In en Uit 's Lands Dienst nog niet uit? Moeilijk te beantwoorden vraag, daar de schrijver geen duidelijk geheel noch een gedeelte van een geheel van zijn arbeid heeft gemaakt en hij, indien hij den inhoud zijner werken niet meer dan tot nu toe aan den titel laat beantwoorden, met het grootste gemak nog eens vier deelen onder denzelfden titel kan uitgeven. Het zoû echter misplaatst zijn den heer Maurits onhoffelijk toe te spreken, want, hoe luchtig en vluchtig hij zijn laatste deelen ook be- | |
[pagina 134]
| |
arbeid moge hebben, hij blijft toch een ongewoon talent en tevens iemand, die over bizondere werkkracht beschikt. Moge hij ons over een paar jaar weêr eens met een breed en kalm doorwerkt verhaal verrassen. Eene waardeering even groot als die zijn eerste twee werken verwelkomde zal hem dan niet onthouden worden.
A.J.
Juli 1890 |
|