Bavianen en slijkgeuzen
(1974)–A.Th. van Deursen– Auteursrechtelijk beschermdKerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldenbarnevelt
[pagina 320]
| |
XVI. Bavianen en slijkgeuzen
| |
[pagina 321]
| |
lange gestalte, kromme benen, en een gerimpeld hoofd zonder baard - dat het grauw ‘dit monstrueus ende oproerich kint voor een baviaensch jongh’ uitkreet.Ga naar voetnoot6 Andere zegslieden zwijgen over deze herkomst, en schijnen te denken dat baviaan enkel een klankvariatie op arminiaan is geweest.Ga naar voetnoot7 In elk geval zal het scheldwoord zich wel dankzij die klankovereenkomst verbreid hebben, want het wordt ook ver buiten Amsterdam gehoord, in plaatsen waar men de peetvader wel niet gekend heeft.Ga naar voetnoot8 Het woord slijkgeus is ouder. In en om Rotterdam wordt het gebruikt in 1612, voor de contra-remonstrantse partijgangers die door weer en wind over de beslijkte wegen de gastvrijheid van de dorpskerken verkiezen boven de remonstrantse predikaties in hun eigen woonplaats.Ga naar voetnoot9 Waar gescholden wordt zijn de hartstochten in beweging geraakt. Wie baviaan of slijkgeus roept heeft de kruitdamp geroken, en wil meevechten. Het is ons al gebleken dat de wederzijdse voorlichting en het gevoel van verbondenheid met kerk of predikant de gemeenteleden tot keus drongen. Wat zij nu voor hun eigen zaak gedaan hebben, en hoe de idee zich in daden heeft omgezet, zijn de vragen die thans onze aandacht behoren te krijgen. Wij moeten dan op alles voorbereid zijn. Er loopt kwaad volk onder de ijveraars rond. Er is een schoolmeester in Rokanje, die zijn remonstrantse predikant Velsius scheldt voor een vals leraar, een jonge Jezuïet, een oproermaker, een vijand Gods - en die dan zelf de benen moet nemen omdat de grond hem te heet onder de voeten wordt, waarachtig niet uit oorzaak van de religie.Ga naar voetnoot10 Er is een dolerend diaken in Hillegersberg, die zondag aan zondag met zijn geestverwanten naar Schiedam wandelt, maar zich zo ‘in dronckenschap, kijvagiën als andere onordentlijcke dingen verloopen heeft’, dat zijn kerkeraad tegen hem een tuchtoefening begint, hoewel de aanklacht uit het remonstrantse kamp is gekomen.Ga naar voetnoot11 Misschien, dat deze twee als uitzonderingen aangemerkt moeten worden. Of misschien ook helemaal niet, en bewijzen ze alleen maar dat menselijke zwakheden de zeventiende-eeuwse zeloten niet vreemd bleven - voor wie aan zulk bewijs nog behoefte heeft. Ieder mens die voor zijn God ijvert, grijpt ver boven zijn macht. Dat wordt op nagenoeg iedere bladzijde van dit boek bevestigd. Maar het kan dienstig zijn dit met enige nadruk te herhalen, nu we over zullen gaan tot de inventarisatie van alle ingeslagen | |
[pagina 322]
| |
ruiten in naam van het christelijk geloof: het kerkvolk dat strijd voert door middel van directe actie. Een meerderheid vormde die groep natuurlijk niet. Maar naar we zullen zien, kon zij velen in beweging brengen. Aan het begin van alle actie staat de keuze. Ze zijn al vroeg te vinden, gemeenteleden die met hun oordeel klaar zijn, en nu de predikanten van de andere richting ook niet meer willen horen. Dominees die op het midden van de baan willen rijden, worden door ongeduldige lidmaten naar links of rechts gedrongen. Met wie houdt ge het eigenlijk, vragen twee calvinistische broeders in Schipluiden aan Stangerus.Ga naar voetnoot12 Zijt ge zuiver in de leer, bewijs het ons dan eens en weerleg op de preekstoel de remonstranten. Stangerus probeert uit te wijken, maar hoewel het tweetal de gladde dominee niet kan vast praten, het baat hem niets: ‘hebben haren ouden sanck gesongen dat sij begeerden dat geen gemeenscap meer soude houden met den remonstranten’.Ga naar voetnoot13 Twee maanden later was de scheuring hier een feit. Bij de contra-remonstranten openbaart zich de vooringenomenheid het sterkst. Volgens Coolhaes was dat zelfs een algemeen kenmerk van alle preciezen: ze kerkten alleen bij mannen die hun eigen gevoelen over de predestinatie voorstonden. Zaten ze ook al in de kerk, dan liepen ze weer naar buiten als onverwachts toch een remonstrant de preekstoel beklom.Ga naar voetnoot14 Coolhaes beschrijft Leidse toestanden, maar andere steden met predikanten van beide richtingen vertonen hetzelfde beeld. Zowel te Alkmaar in 1610Ga naar voetnoot15 als te Haarlem in 1618Ga naar voetnoot16 vernemen wij dat ouders hun kinderen niet naar het gewone gebruik in de middagdiensten willen laten dopen, als er 's middags een remonstrant voorgaat. De kerk van Gorinchem deed dus niets anders dan de rust in de gemeente bewaren, toen ze in 1617 aan de classis vroeg om vacature-beurten voor een half jaar, uitsluitend van predikanten ‘die gebleven sijn bij de oude gereformeerde religie’. Grevius van Heusden en Samuel de Prince krijgen als notoire remonstranten dan ook geen plaats op het lijstje, en Cornelius Geesteranus mag pas meedoen na een onderzoek van zijn gevoelen op de vijf artikelen.Ga naar voetnoot17 Men moest wel zo doen om het kerkvolk rustig te houden, want de echte partijmannen aanvaardden wel nagenoeg alles van hun vertrouwde mensen, doch absoluut niets van de tegenstanders. Wtenbogaert geeft ons het portret van de calvinistische partijganger in de persoon van de griffier Duyck, Oldenbarnevelts opvolger als raadpensionaris: Rosaeus kon het zo ongezouten niet zeggen, of Duyck had er nog lovende woorden voor. Maar hoe mooi Wtenbogaert het ook zei, Duyck vond wel iets te gis- | |
[pagina 323]
| |
pen.Ga naar voetnoot18 Indien al een Duyck zijn kritische vermogens en redelijk oordeel uitschakelde, hoe zou het dan staan met het simpele gemeentelid? Wij veroordelen wel allerlei feilen in de remonstrantse dominees, zei een zeer oprecht Briels calvinist, maar alleen omdat hun leer ons niet smaakt. ‘Tis ons om de mesusen gantsch niet te doen, 't let ons op de leere; wy souden op de mesusen so nau niet sien, so daer maer een goedt borst ware van onse gesintheyt, wy souden hem lichtelick de handen opt hooft leggen, al hadde hy vry wat buyten de pot gepist’.Ga naar voetnoot19 Dat zijn de consequenties van de keuze. Het gaat er nu om voor of tegen Arminius te zijn. Al het andere wordt van ondergeschikt belang. Op één kenmerk komt het maar aan, zuiverheid in het leerstuk van de predestinatie. Wordt de remonstrantse proponent Engelraven hier beroepen, waarschuwen zestien lidmaten van Boskoop hun classis, dan zullen wij ons afscheiden.Ga naar voetnoot20 Zulke waarschuwingen behoren haast tot de dagelijkse routine. Waar men maar een predikant beriep, ‘die van hare hant niet en quam afghevloghen, daer wisten sy den eenen of den anderen ouderlinck of diaken, of eenighe van d'eenvoudighe lidtmaten (sonderlingh ten platten lande) op hare sijde te trecken, ende teghen 't beroep te doen protesteren’.Ga naar voetnoot21 De lezer herkent in de woordkeuze de remonstrant, en de spreker is dan ook een voorman van die partij: Nicolaes Grevinchoven. Hij zal wel gelijk hebben als hij meent dat dergelijke protesten vaak geïnspireerd werden door mannen van buiten de gemeente. Maar belangrijker is toch dat ze weerklank vinden. Het gevolg van een veronachtzaamd protest is meestal, dat de klagers hun eigen dorpskerk de rug toekeren, en - soms jaren achtereen - in aangrenzende gemeenten de preek blijven horen. De acties van de kerngroepen krijgen dan bij goed succes inderdaad massale aanhang. Het is de remonstrant Wtenbogaert die het ons verzekert, dat ‘vele gemeyne lieden’ hun heil zochten buiten de publieke kerken.Ga naar voetnoot22 Begunstigd door het zomerse weer van 1615, 1616 en 1617 - lange hete zomers allemaal - kwamen de contra-remonstranten ‘met waghens ende schuyten vol ghepackt’Ga naar voetnoot23 uit Alkmaar, Den Haag of Rotterdam getogen, ‘tot de predicatien der nabygelegene gesonde predicanten’,Ga naar voetnoot24 ‘jae men volghdese daer sy waren, by dage ende by nachte, te waeter ende te lande’.Ga naar voetnoot25 De beweging grijpt om zich heen, de ene gemeente na de andere krijgt zijn zondagse uitlopers. Eén enkele ongelukkige uitlating kan plotseling het latente onbehagen losmaken. Johan de Vries van Stad aan 't Haringvliet noemde eens | |
[pagina 324]
| |
op de preekstoel contra-remonstrantisme een duivelse leer met zijn dubbele predestinatie en zijn onverliesbare genade. Dat was eensklaps de druppel die de emmer deed overlopen. Velen liepen dadelijk de kerk uit. 's Middags schaarden zij zich onder de slijkgeuzen, om in Den Bommel ‘gesonder spijse voor haere siele’ te zoeken.Ga naar voetnoot26 Het is een flinke wandeling, van Stad aan 't Haringvliet naar Den Bommel. Ongeveer eenzelfde afstand trouwens als van Den Briel naar Zwartewaal of Nieuwenhoorn, de wijkhavens van de Brielse dolerenden, toen die nog geen eigen voorzieningen hadden.Ga naar voetnoot27 Even ver ook ten naaste bij als van Hillegersberg naar Schiedam, of van Alkmaar naar Koedijk. Een uur lopen om een preek te horen, dat was blijkbaar een verrichting die men van elk gezond mens mocht vergen. De remonstrantse predikant Cupus rechtvaardigde zich bij voorbeeld op het verwijt dat de contra-remonstranten in Schoonhoven niet mochten vergaderen, met het argument: ze konden toch op een uur gaans buiten de stad hun eigen vrienden horen preken.Ga naar voetnoot28 Zo meent ook De Groot dat de Zevenhuizers totaal geen reden hebben in hun eigen woonplaats een scheurkerk te stichten, want ze kunnen net zo goed naar NieuwerkerkGa naar voetnoot29 - ook een wandeling dus van een klein uur. Het zijn verdraaglijke ongemakken die de slijkgeuzen zich moeten getroosten. Vermoeide voeten, bemodderde laarzen, verloren tijd. Van vervolging is geen sprake. Maar waar dit uitlopen zes of zeven jaar wordt volgehouden, blijkt wel een taai verzet tegen de kerkresoluties van de Hollandse Staten. Een slijkgeus misdeed niets, zolang hij tevreden was elders ter preek te gaan. Maar het was niet waarschijnlijk dat hij zich daar altijd mee zou vergenoegen. Wij hebben gezien dat de gemeente geconcentreerd was rondom de avondmaalstafel. Al zouden ze ook elke week de zuiverste dominees van Europa beluisteren, dit uitlopen gaf de kerkgangers nog niet de helft van wat zij in de kerkelijke gemeenschap zochten. Het kon daarom niet lang duren of op de gescheiden kerkgang zou ook de gescheiden avondmaalsviering moeten volgen. De leergeschillen verbreken de gemeenschap dusdanig, dat de eenheid van avondmaalsviering soms al verdwenen is vóór het uitlopen begint. Rotterdam krijgt pas zijn slijkgeuzen als de kansels voor de contra-remonstrant Geselius gesloten worden. Maar al in juli 1610 waren er Rotterdammers, die niet met Grevinchoven c.s. wilden aanzitten, en aan de viering te Schiedam deelnamen.Ga naar voetnoot30 Nagenoeg alle contra-remonstranten vinden het een vanzelfsprekend dienstbetoon, dat men de eigen tafel openstelt voor op drift geraakte geestverwanten. In de eerste gemeente die door | |
[pagina 325]
| |
arminianisme werd verdeeld, Broek in Waterland, werd ds. Aemilii door de classis geschorst, maar door de Staten gehandhaafd. De classis vond het toen begrijpelijk dat er lidmaten waren die weigerden met Aemilii het avondmaal te vieren. Zij mochten dan daartoe aan hun kerkeraad de dienst van een andere predikant vragen, of aangaan in een naburige gemeente.Ga naar voetnoot31 De medewerking van die aangrenzende kerken leverde geen problemen op: ‘wanneer wij in gelicke gelegentheyt waeren, wij souden geern geholpen sijn’, overwoog de kerkeraad van Zwartewaal op het verzoek van een aantal Brielse dolerenden.Ga naar voetnoot32 Lidmaten wier predikanten wel contra-remonstrant waren, maar van de tolerante persuasie, zoals in Pernis, mochten eveneens in andere plaatsen meedoen.Ga naar voetnoot33 Een stadje als Oudewater, aan alle kanten ingesloten door steden met uitsluitend remonstrantse predikanten, ontving avondmaalsgangers uit Gouda, uit Woerden en zelfs uit Utrecht.Ga naar voetnoot34 De Goudse dominees kwamen in Oudewater protesteren, zonder succes.Ga naar voetnoot35 Gescheiden avondmaalsviering past niet in hun opvattingen. Zij blijven tot de Dortse synode altijd uitgaan van de eenheid van de hervormde kerk. Zij handhaven die fictie ook waar scheuring al lang een feit is geworden, getuige het merkwaardige besluit dat de remonstrantse classis Rotterdam in 1613 heeft genomen: wie grote toeloop zou krijgen van ‘vierige broeders van de kercke van Rotterdam’, die ook mee aan tafel wilden, moest hen in het openbaar bestraffen en verwijzen naar de kerk waar ze hoorden.Ga naar voetnoot36 Alsof Slatius in Bleiswijk of Bontebal in Hillegersberg ooit gevaar zouden lopen één enkel verzoek van deze aard te ontvangen! De contra-remonstranten legden alle protesten naast zich neer. In de nood der tijden deerde het hen niet dat het ontvangen van ontevreden gasten strijdig was met de kerkenordening, daar de betrokkenen immers geen attestatie van hun eigen kerkeraad konden overleggen.Ga naar voetnoot37 Een attest van een remonstrantse kerkeraad zou trouwens toch niet zijn aangenomen. Maar om de zuiverheid van de avondmaalsgemeenschap te kunnen handhaven, moest men toch eigenlijk van de gastdeelnemers iets meer weten dan dat ze geen genoegen vonden in de remonstrantse preken. De contraremonstrantse classis Rotterdam besloot in 1612, dat de dolerenden van Zevenhuizen in Schiedam zouden mogen aangaan, ‘nochtans met sulcken conditie, dat men soude eerst versekert sijn dat de voors. persoonen vanwegen haer goet leeven mogen aensitten’.Ga naar voetnoot38 Maar hoe die verzekering te | |
[pagina 326]
| |
krijgen? Hillegersberg bedong in hetzelfde jaar, dat de lidmaten die in Schiedam wilden meedoen ook betrokken zouden worden in de visitatie.Ga naar voetnoot39 Maar dat was allicht in vele gevallen niet uitvoerbaar, vooral niet bij massale uittochten. Zo vernam de kerkeraad van Haarlem op 13 juli 1618, ‘dat in een seker huys veel lidtmaten haere namen dagelix doen aenteyckenen om tegen den aenstaenden sonnendach (15 juli) met een groote menichte tot Sparendam ten avontmaele te gaen’. De raad gaf ds. Beaumond van Spaarndam ijlings bericht dat hij niemand mocht toelaten zonder attestatie met kerkzegel of ondertekening van twee predikanten.Ga naar voetnoot40 Maar als deze gemeenteverhuizing doorgegaan is heeft niemand zich daarom natuurlijk kunnen bekommeren. Avondmaalsviering elders verdroeg zich niet met de wijze waarop de tafel in normale omstandigheden beschermd werd door middel van een stipte kerkelijke tucht. Wilde men de verbinding van sacrament en tuchtoefening handhaven, dan was plaatselijke afscheiding van de publieke kerk een noodzakelijke stap. De overheidsmaatregelen lieten voortbestaan wat de meerderheid van de lidmaten voor zonde hield. Dat betekende dan niet alleen dat er wel eens dominees stonden te preken die men minder graag hoorde: het betekende vooral dat de oefening van de kerkelijke tucht geen doorgang kon vinden. Men moest immers in de zaak van de leergeschillen door de Staten van Holland laten beslissen wat zonde was. Wat de gemeente zelf voor zonde hield mocht ze niet uit haar midden wegdoen, ook al zou de toorn Gods haar treffen. Een totaal onaanvaardbare consequentie voor de contra-remonstranten, die het kerk ontbindende van Oldenbarnevelts beleid wel in een duidelijk daglicht stelt. De contra-remonstranten moesten zijn politiek wel beschouwen als het einde van de kerkelijke tucht en dus van de avondmaalsviering. Zowel de prediking als de sacramenten werden naar de mening van de calvinisten in de publieke kerk tot lege vormen. Uitlopen naar andere plaatsen bood tijdelijk soulaas, maar was geen volwaardige vervanging. Organisatie van dolerende gemeenten, die in de eigen dorpen of steden bijeenkwamen onder toezicht van zelf gekozen ambtsdragers was de logische voortzetting van de strijd. Dan moeten natuurlijk de Staten van Holland wel antwoorden. Bespotting van slijkgeuzen verandert in vervolging. Het gaat ons in dit hoofdstuk niet om de overheidsactie, maar om de volksactie. De eerste behoeven wij daarom alleen te bezien voor zover ze tot de tweede in enige relatie staat. Verregaande partijschap kon er inderdaad toe leiden dat strafmaatregelen meer instemming ontmoetten dan politie-optreden in de zeventiende eeuw gewoonlijk vond. Zo vernemen wij al in 1610, dat een executie tegen een contra-remonstrantse bakker in Alkmaar met leedvermaak werd gadegeslagen: ‘die gemeene man heeft met een sonderling behaegen die executie | |
[pagina 327]
| |
geapplaudeert’.Ga naar voetnoot41 Toch moeilijk te beoordelen, want er kunnen duizend redenen geweest zijn waarom deze bakker bij de Alkmaarders niet gezien was. Wij zouden ook haast vermoeden dat het een van die duizend geweest moet zijn, want ondanks de felheid van de hartstochten krijgen wij soms de indruk dat het publiek de bemoeienissen van het gerecht toch niet helemaal gepast vindt. De Rotterdamse smid Govaert Govaertsz. werd in 1615 veroordeeld tot een boete van 200 gulden, omdat hij een conventikel in zijn huis had toegelaten. De smid betaalde niet, de magistraat wilde toen zijn huis verkopen, maar vond geen afnemer.Ga naar voetnoot42 Zou het niet zijn omdat in deze overwegend remonstrantse stad toch niemand van de kerkelijke misère wilde profiteren, al mocht het dan van de overheid? Een zekere solidariteit met de zwakste partij blijkt ook in Schoonhoven, waar de stadszakkendragers in 1617 het preekgestoelte moesten afbreken waarin een contra-remonstrant de dolerenden had toegesproken. Zij voerden wel de opdracht uit, maar kwamen zich naderhand bij verscheidene burgers verontschuldigen: ‘neeme 't ons niet qualijck af tgeene wij gedaen hebben. Want wij hebben moeten volbrengen den last van onse magistraet’.Ga naar voetnoot43 De eenvoudige remonstranten hebben in de bestandsjaren hun tegenstanders het leven soms zuur genoeg gemaakt, maar het komt ons voor dat ze daarbij de hulp van de overheid niet hebben begeerd. Voor de contra-remonstranten kunnen wij datzelfde getuigenis niet zo onbepaald geven. Als het blad zich in 1618 keert, zijn er toch wel enkele tekenen dat de calvinisten de opgekropte rancune van acht jaar achteruitzetting moeten luchten. De eerste remonstrantse vergadering buiten Leiden, 21 april 1619, wordt direct door het grauw verstoord.Ga naar voetnoot44 Komen soldaten de remonstranten uit elkaar jagen, dan kan het gebeuren dat de calvinisten gaan meedoen, aan de kant van orde en gezag. Brandt althans vermeldt dat een kleermaker te Leiden in 1619 bij straatgevechten door een contra-remonstrant werd neergestoken.Ga naar voetnoot45 De soldaten, tenminste de Franse, waren minder fel dan de burgers.Ga naar voetnoot46 Ook de vrouwen lieten zich onbetuigd. ‘Een Gomariste vrouwe’ in Leiden alarmeerde de diefleiders tegen een kleine remonstrantse bijeenkomst; de huisheer werd toen uit de stad verbannen, met verbeurte van zijn goed.Ga naar voetnoot47 Een vrouw in Schieland, Sara Symonsdr., trad als vaste aanbrengster op en rapporteerde wanneer de remonstranten bijeenkwamen, | |
[pagina 328]
| |
en wie er verschenen.Ga naar voetnoot48 Een derde vrouw, Martgen Ariens, mengde zich in een gesprek over de gevangenneming van de remonstrantse predikant Lucae, en zei, er zal hem niets gebeuren, ze maken niemand dood. Een omstander meende: er zijn er anders genoeg dood gebleven. Maar nooit predikanten, antwoordde Martgen Ariens; en, als met enige spijt: ‘de geusen sijn al te goet’.Ga naar voetnoot49 Een fanatica, die zichzelf vergeet? Ja, maar deze Martgen Ariens is de vrouw van een contra-remonstrantse dominee, en niet eens de eerste de beste, Gruterus van Delfshaven. We denken dan even aan Triglands blijdschap over de gevangenneming van een ander remonstrants predikant, Isaäc Welsing: ‘hadt ik die tijding een uur vroeger gehadt, ik sou se aen mijne huisvrouwe hebben geschreven. Sy heeft haer leven geen blijder maere ontfangen’.Ga naar voetnoot50 Was het zo'n vreugdeloos bestaan aan de zijde van Trigland, dat deze boodschap een nieuw hoogtepunt betekende? Of hebben deze dames Trigland en Gruterus zo sterk de vreugden van de haat gekend, en waren zij het, die hun dominees voortdreven in de onverdraagzaamheid? De geweldenaar Smout moest in zijn eerste gemeente Rhoon ontslag nemen uit de dienst, omdat zijn vrouw niet uit Rotterdam weg wilde. Zijn deze predikanten niet meer dan ledepoppen, en trekken hun vrouwen aan de touwtjes, zoals Fletcher en Massinger een Nederlandse vrouw over haar predikant laten spreken, toevalligerwijs een arminiaan: He is a scholler, and a parlous scholler,
Or whether he be a scholler or no', tis not a doyt matter,
He's a fine talker, and a zealous talker,
We can make him thinck what we list, preach what we list,
Print what we list, and whom we list, abuse in 't.Ga naar voetnoot51
Maar of het nu de vrouwen zijn geweest, of de predikanten, of de manslidmaten - de indruk ontstaat wel dat Paschier de Fijne geen slag in de lucht slaat, als hij de contra-remonstranten, en vooral de ‘gemeene lieden’, in zijn Broederlijke Vermaning opwekt hun naasten niet meer met bitterheid te bejegenen, hen niet meer te schelden en na te roepen, hun godsdienstige vergaderingen niet meer te verklikken, en hun huizen niet meer te helpen plunderen.Ga naar voetnoot52 Op dit ene punt winnen de remonstranten dus het geding: ze zijn minder geneigd de overheid hand- en spandiensten te verlenen bij de uitvoering van repressieve maatregelen. Daar staat echter wel tegenover dat hun lijdzaamheid in en om het kerkgebouw bepaald niet groot is. Hier zijn nu weer aan contra-remonstrantse zijde de gevallen betrekkelijk zeldzaam, | |
[pagina 329]
| |
dat het door hun schuld tijdens de kerkdiensten tot ongeregeldheden kwam. Te Delft gebeurde het in 1617, dat een arminiaans predikant de dienst wilde leiden op last van de magistraat. De toehoorders, die op een calvinist staat gemaakt hadden, hoonden hem van de preekstoel nog eer de psalm was opgegeven.Ga naar voetnoot53 Een ander incident deed zich voor te Oudewater, waar Poppius op oudejaarsdag van 1617 uit Gouda was overgekomen om de predikatie te houden, hoewel de contra-remonstranten hun eigen predikant Johannes Lydius hadden begeerd. Velen kwamen gewapend in de kerk; vrouwen zouden elkaar beloofd hebben Poppius van de kansel te houden of zelfs, naar anderen zeiden, hem het leven te benemen. Toen Poppius de kerk binnenkwam, stonden bijna alle vrouwen op, en namen hun stoelen in de hand. Van alle kanten klonk geroep: ‘za za valt nu aen’. Een situatie zo vol dramatiek, dat de nieuwsgierige onderzoeker hier haast even de adem moet inhouden, in gespannen verwachting van de daden die uit dit veelbelovende begin geboren zullen worden. Poppius heeft echter onze zucht naar sensatie onbevredigd gelaten, door ijlings de wijste partij te kiezen.Ga naar voetnoot54 Agressie rondom de preekstoel vinden wij tenslotte nog in Grosthuizen, waar in 1616 enkele mannen het kerkgebouw openbraken om er een contra-remonstrantse dienst in te kunnen houden. De ongelukkige Isaäc Welsing, die door de magistraat met de prediking belast was, werd door een heethoofd met de piek de kerk uitgedreven.Ga naar voetnoot55 Drie kloeke, geboekstaafde feiten. Maar een schamele erelijst, vergeleken bij die van de remonstranten. De rij begint met Petrus Aemilii van Broek in Waterland. In 1608 is Petrus uit de dienst ontslagen. Dat vonnis komt niet zo maar uit de lucht vallen. Classis en particuliere synode hebben er jaren lang aan gewerkt, maar konden slechts langzaam vorderingen maken. De predikant had wel niet de gehele gemeente achter zich, maar zijn tegenstanders waren toch te bang om tegen hem te getuigen.Ga naar voetnoot56 Wat voor vastberaden mannen het met Aemilii hielden kon de classis ook zelf vaststellen, toen vier van diens volgelingen met ‘veele heftige hoochlopende woorden’ hun predikant in de vergadering kwamen verdedigen, ‘met roepen ende tieren, alsof zij smijten wouden’. De praeses stuurde hen tenslotte maar de deur uit, ‘also men geen bequame redenen met haer konde gebruicken’.Ga naar voetnoot57 Bartholdi van Monnikendam zal wel met lood in de schoenen naar Broek zijn afgereisd, toen hij daar de zondag onmiddellijk hierop de acte van afzetting moest komen voorlezen. Hij had zich de moeite ook wel kunnen besparen, want de classicale afgevaardigden werden door de kerkeraad opgewacht, ‘ende | |
[pagina 330]
| |
schandelick van haer anegesproocken ende bespot’, zodat de acte ondanks volledige medewerking van de vroedschap ongelezen bleef.Ga naar voetnoot58 Daarna blijft het lange tijd rustig bij de remonstranten, die immers ook in het veilige bezit van hun kerkgebouwen zijn. Maar daar waar de partijen elkaar regelmatig ontmoeten, kan het toch tot de meest onverwachte botsingen komen. De Indianen aanbidden de duivel, zei Johannes Lydius op de kansel in Oudewater. Grote opschudding in de gemeente! Nam men het voor de Indianen op? Neen, maar sommigen hadden arminianen verstaan.Ga naar voetnoot59 Toch naar de maatstaven van die tijd ook weer een verrassend staaltje van tolerante gezindheid. Blijkbaar kwamen er arminianen bij Lydius in de kerk, of anders hadden zij hem niet verkeerd kunnen begrijpen - misschien ook gevolg van de bijzondere verhoudingen in Oudewater, waar Lydius' tegenspeler De Raedt eigenlijk minder een remonstrant was dan een moderate calvinist. Waar men geheel gescheiden wegen bewandelt, laaien de hartstochten hoger op. Misschien was het niet helemaal overdreven, toen de magistraat van Zevenhuizen in 1616 contra-remonstrantse conventikels verbood, uit vrees voor ‘oproer ende bloedtstortinge onder de huyslieden, die seer daerover morden’.Ga naar voetnoot60 Want al kwam het niet zo spoedig tot bloedstorting, het bleef met het morren en protesteren niet bij woorden alleen. Op de tweede kerstdag van het jaar 1617 zou Buytendijck preken voor de dolerenden van Nieuwe Tonge. De plaatselijke predikant Abraham La Faille riep het hele dorp te hoop toen het gerucht van Buytendijcks komst hem bereikte. Zijn medestanders begonnen met messen de straatstenen los te woelen, om Buytendijck het dorp uit te stenigen. Wellicht door het ingrijpen van de schout keerde de rust toch enigszins terug toen Buytendijck inderdaad verscheen. Wat eerst een veldslag leek te worden, eindigde als een openbare discussie tussen de beide predikanten over vraag en antwoord 54 van de catechismus: ik geloof dat ik van de heilige algemene christelijke kerk een levend lidmaat ben en eeuwig zal blijven.Ga naar voetnoot61 Maar het was slechts een begin. Een goede drie weken later zou het in Goedereede heel wat heter toegaan. Ook daar was de predikant Romanus een remonstrant. Een deel van de gemeente stond achter hem. De contra-remonstranten hielpen zichzelf, maar wilden op vrijdag 19 januari 1618 ook eens in de kerk bijeenkomen, 's morgens vroeg om acht uur. Het klokgelui schrikte Romanus op, nog half gekleed verscheen hij in de deuropening, en riep enkele vissers toe: ‘lustich mannen, vecht nu voor de kercke!’ Gewapend met stokken, vorken en schietroeren verzamelden zich de remonstranten om de kerkgangers ‘te overvallen ende doot te | |
[pagina 331]
| |
smijten’. De baljuw voorkwam een bloedbad, meldt onze bron.Ga naar voetnoot62 Zo'n vaart zal het wel niet gelopen hebben, maar er zijn inderdaad stenen geworpen en klappen uitgedeeld. De strijders kozen zich naar het voorbeeld van muitende Spaanse soldaten een eigen hoofdman of eletto, en stelden onder diens leiding aan de magistraat hun eisen. De dolerenden moest het vergaderen worden verboden, de schepenen van die gezindte behoorden ontslag te krijgen, en ook de contra-remonstrantse schoolmeester moest de stad uit. De baljuw zou voortaan altijd bij de remonstranten moeten kerken. De magistraat verbood de bijeenkomsten, en ontsloeg de onderwijzer. Daarmee waren de remonstranten voorlopig tevreden. Ze bleven echter onder de wapenen, en vormden vier afdelingen van 22 man, die, naar hun zeggen, de stad ook tegen 's lands soldaten zouden beschermen. Natuurlijk, het is maar een incidentje in een van Hollands meest afgelegen streken. Maar ook naderhand zal ons toch blijken dat de strijdbaarheid van de eenvoudige remonstranten een van hun voornaamste kenmerken is. Deze Goereese vissers hebben het al over vechten tegen 's lands soldaten in januari 1618, eer nog één soldaat gebruikt is voor het uiteenjagen van arminiaanse conventikels. Maar zij weten al van Maurits' keuze, en van de bezetting van de kloosterkerk. Zij zien reeds in Maurits met zijn militaire machtsmiddelen de grote tegenstander. Zij leven al in het geestelijke klimaat waarin later de samenzwering tegen het leven van de stadhouder zal ontkiemen. De Goereese remonstranten staan op de tweesprong. Zij handhaven enerzijds de bestaande verhoudingen, maar grijpen daarvoor anderzijds reeds naar zuiver revolutionaire middelen: de magistraat verdwijnt achter de remonstrantse militie, die tijdelijk de eigenlijke machthebster in het stadje wordt. Gezagshandhaving en revolutie gaan hier haast ongemerkt in elkaar over. Het recht van de overheid in kerkelijke zaken wordt hier het eerst herkenbaar als een leus, die alleen gebruikt wordt terwille van het recht van de eigen gezindte. Want in 1619 blijkt duidelijk genoeg dat de remonstrantse gemeenteleden niet meer voor het gezag willen buigen. Als in Holland de kerken overal weer voor de contra-remonstranten opengaan, leidt dat in verscheidene dorpen en steden tot ordeverstoringen onder de dienst. In Zevenhuizen wordt het kerkgebouw op 14 april 1619 met stenen bekogeld, waarbij twee vrouwen gewond raken. Een ‘groot getal van volck’ dringt de kerk binnen en bedrijft daar allerlei baldadigheid.Ga naar voetnoot63 In Nieuwpoort zijn de preken nauwelijks te volgen door ‘het groot getier ende moetwille’ rondom de kerk.Ga naar voetnoot64 In Zoetermeer bestormen driehonderd remonstranten het kerkgebouw, en jagen met stokken en stenen de tachtig calvinisten naar buiten.Ga naar voetnoot65 In Gouda komt Sonneveldt van Woudrichem op 28 juli 1619 de | |
[pagina 332]
| |
eerste contra-remonstrantse preek houden. Hij neemt twee collega's mee, Swalmius en Voetius. Dat zijn dan tenminste twee goedgezinde toehoorders, en erg veel meer komen er niet bij, want zij bevinden de kerk ‘vervult met menschen, die sij wel merckten, dat niet en quamen om Godts Woort te hooren’. Onder de dienst is het een aanhoudend gelach en geschreeuw. Men slijpt messen, zingt straatliedjes, rommelt met banken, vat levende honden bij de staart en slingert ze tussen de menigte in.Ga naar voetnoot66 Drie mannen worden in het onderzoek als hoofdschuldigen aangewezen: de stovenmaker Jan Hendricksz., schipper Jacob uit Boskoop en Hendrick 't Hoen, kort te voren uit het tuchthuis ontslagen. Alle drie zijn voortvluchtig.Ga naar voetnoot67 Zouden dit nu de werkelijke aanleggers zijn geweest, of schoof men naar beproefde taktiek niet-ingezetenen, boeven en voortvluchtigen naar voren, om de stadsburgers te sparen? De remonstranten konden hun tegenstanders het vreedzaam gebruik van de kerken niet blijvend beletten. Maar wat zij zelf verloren hadden wilden zij niet prijs geven. In Den Haag begon het al in 1618. Vierhonderd remonstranten beloofden ‘bij eede... om alcanderen met goed ende bloet bij te staen, seggende, dat den eenen overcompt sal den anderen overcomen’. Al zou het goed en bloed moeten kosten, de prediking moest doorgaan.Ga naar voetnoot68 Bloed heeft er in Den Haag niet gevloeid. In andere plaatsen wel, maar niet dikwijls. Vaak waren de remonstranten strijdlustig genoeg om de overheid vrees in te boezemen. In Rotterdam durfde men in 1619 nog niet tegen de vergaderingen op te treden, zegt Brandt, ‘dewijl er aen de sijde der Remonstranten soo vele uit het graeuw en 't bootsvolk waeren; die de leere der Christelijkheit selden soo verre beleven, datse ongelijck konnen verdraegen, of, geslaegen wordende, niet weer souden slaen’.Ga naar voetnoot69 Maar het waren niet alleen de Rotterdamse matrozen die de schapen niet slachtten. Het eerste bericht over gewapend verzet komt uit de omgeving van Alkmaar, waar een groep opgeschrikte remonstranten zich met messen tegen de soldaten te weer stelde.Ga naar voetnoot70 Hun Leidse geloofsgenoten volgden, toen de landdrost van Rijnland op 7 juli 1619 een in een Warmondse boomgaard bijeengekomen groep remonstranten uiteen wilde drijven. De preekgangers gingen hem te lijf, ‘met hunne gebloote zijtgeweren, houwen, bylen, stocken, steenen ende ander gewelt van wapenen... op 't geroep van: val aen ende: slaet doet’. De drost kwam er nauwelijks levend af. Enkele van zijn dienaren liepen meer of minder ernstige verwondingen op.Ga naar voetnoot71 | |
[pagina 333]
| |
Bijlen en houwelen droegen deze remonstranten. De messen waarmee de Alkmaarders zich verweren behoren tot de gewone uitrusting van een volwassen man, maar deze Leidenaren moeten zich opzettelijk vóór ze vertrokken van zwaarder wapentuig hebben voorzien. De overheid nam deze zaak dan ook zeer ernstig op. Maurits en het Hof van Holland schreven aan de schout van Leiden, dat hij tegen een tiental in de brief met name genoemde personen de doodstraf moest eisen. Nam het gerecht een andere beslissing, dan mocht de schout de gevangenen in geen geval loslaten vóór hij weer voeling met het Hof had genomen.Ga naar voetnoot72 Het is dus op instructie van hogerhand geschied, dat de schout de doodstraf geëist heeft tegen notaris Boudewijn Hackius.Ga naar voetnoot73 Dat is geen particuliere vervolgzucht of persoonlijke rancune, maar weloverwogen beleid van de centrale organen. Het is niet gezegd en zelfs niet waarschijnlijk dat het Hof deze tien mannen werkelijk dood wilde hebben. De doodstraf wordt in de zeventiende eeuw veel vaker geëist dan toegepast.Ga naar voetnoot74 Zulke strenge eisen behoren tot vaste justitiële routine, om de schrik er beter in te brengen. Veel succes lijkt de Leidse manoeuvre niet te hebben gehad. De Goudse baljuw Cloots kwam in 1620 bij het verstoren van een remonstrantse vergadering in levensgevaar,Ga naar voetnoot75 en in 1621 werd uitgerekend te Leiden de wacht alweer met stenen bekogeld.Ga naar voetnoot76 In datzelfde jaar 1621 kwam het ook te Rotterdam tot gewapend verzet. Maar hier was de justitie ook wel zeer provocerend opgetreden. Op 24 augustus 1621 hielden de remonstranten een vergadering buiten Rotterdam. De dijkgraaf van Schieland, die hier lucht van had gekregen, verstoorde de bijeenkomst niet, liet ook iedereen ongehinderd de stad weer binnen gaan, maar arresteerde in de poort de predikant, Simon Lucae. Een dominee, door verraadGa naar voetnoot77 gevangen in het midden van zijn kudde - dat kon niet meer goed aflopen. Het volk viel op de soldaten aan, en deze konden zich slechts uit hun benarde positie bevrijden door met scherp te schieten. Vier mannen kwamen daarbij om het leven.Ga naar voetnoot78 Ernstige incidenten van dien aard zijn er sindsdien niet meer geweest. Maar vermoedelijk is dat toch mede het gevolg geweest van de voorzichti- | |
[pagina 334]
| |
ge houding van de regering. Had ze gewild, dan had zij gemakkelijk een nieuw handgemeen kunnen uitlokken, want de remonstranten gingen in ieder geval in sommige dorpen en steden altijd gewapend naar de preek. In Nieuwpoort droegen de arminianen ‘vorcken ende rappieren’, volgens de ene zegsman, ‘houwerkens, halve spiessen ende vorcken’ volgens de andere. Wie geen wapens droeg had meestal stenen bij zich. De contra-remonstranten hadden in Nieuwpoort niets te vertellen. De meeste magistraten sympathiseerden met de oude orde, en trokken zich er niets van aan dat de gebannen predikant Tijckmaker dikwijls in het stadje te zien was. Elke zondag verzamelden zich wel veertig tot vijftig mannen op het kerkplein, ‘die lacchen ende schimpen mette ghene die ter kercke ghaen’. Velen lieten daarom uit bedeesdheid de kerkgang na. De remonstranten zelf wilden niet bekeken worden als zij naar hun vergaderingen trokken, ‘overmits zoo yemant van de gereformeerde religie zijn deure opent om te sien watter te doen is, terstonts daeroff met slijck ende steenen geworpen wort’.Ga naar voetnoot79 We hebben hier nu wel een dozijn gevallen bijeengesteld van remonstrantse acties in de kerk of om de preekstoel. Wij mogen daarbij wel aannemen dat het werkelijk om belijdende remonstranten gaat, niet om meelopend straatvolk. Vooral de bezoekers van hagepreken zijn te beschouwen als mensen met een sterke overtuiging: zo worden zij door de tijdgenoten ook gezien.Ga naar voetnoot80 In andere gevallen is het niet zo gemakkelijk uit te maken of het de aanleggers wel steeds gaat om de handhaving van de onvervalste belijdenis: daar waar de strijd zich op straat afspeelt, met woord of daad. Soms zijn het ook dan heel duidelijk de werkelijk geïnteresseerden. De Amsterdamse smid, die Episcopius met een gloeiend stuk ijzer in de hand nazette onder het geroep van ‘gij Arminiaen en beroerder der kercke’Ga naar voetnoot81 moet wel een vurig calvinist zijn geweest. Ook weinig onzekerheid kan er bestaan over een ander straatrumoertje, weer rondom Episcopius, toen deze in Amsterdam als getuige was opgetreden bij de doop van zijn neefje. Bij het verlaten van de kerk ‘wierdt hy van d'een en d'ander uyt het gemeyne graeuw der kercke, oock van vrouwen aengeranst, herwaerts en derwaerts by de mantel getogen’.Ga naar voetnoot82 Werkte Episcopius blijkbaar prikkelend op de meest authentieke variëteit contra-remonstranten, meer twijfel is mogelijk aan de werkelijke gezindheid van de menigte die in Den Briel op de been kwam, toen de magistraat gedreigd had de contra-remonstrantse predikant Crijnsze uit de stad te zullen zetten. Men liep | |
[pagina 335]
| |
rond ‘met roer ende rapieren by dage ende by nachte’.Ga naar voetnoot83 De ganse nacht met een rapier aan de zij door de stad lopen heeft vermoedelijk ook wel voor anderen dan oprechte contra-remonstranten verlokkingen gehad - het hele verhaal is trouwens volgens Crijnsze zelf niet waar.Ga naar voetnoot84 Als zich op straat werkelijk flinke onrust voordoet onder contra-remonstrantse inspiratie, dan heeft de demonstratie haar massale karakter stellig te danken aan de medewerking van wat de zeventiende-eeuwers het grauw plegen te noemen. Soms wordt dat uitdrukkelijk gezegd, bij voorbeeld in Brandts mededeling over een remonstrantse vergadering in 1621, 's avonds buiten Leiden, toen de thuiskomers bij de poort een voor een hun naam moesten laten aantekenen eer ze binnen mochten: ‘sy moesten door 't graeuw, dat aen de poorten dicht op malkander stondt gepakt, heenen gaen, en wierden daer gestooten, geslagen, met steenen geworpen, en van de vesten schandelijk toegeroepen’.Ga naar voetnoot85 Maar als het woord niet valt, mogen wij het er meestal wel bij denken. Of zou het grauw zich soms afzijdig hebben gehouden bij de ongeregeldheden van de drie oktober-viering van 1617, toen de waardgelders voor ‘quyst-gelders’ werden gescholden en op stenen onthaald? Dat was juist een kolfje naar de hand van Jan Publiek, zoals het zeker ook niet alleen lidmaten van de hervormde kerk waren, die in Dordrecht ten tijde van de synode de arminianen uitscholden en bespotten, zodat men ‘de straten niet veylich ghebruycken konde, als men voor een remonstrant bekent was’.Ga naar voetnoot86 De hier geschetste situaties hadden een natuurlijke bekoring voor alle woelige geesten, ook als ze van de Heidelberger catechismus of van de vijf artikelen nog nooit hadden gehoord. Ze bewijzen dan ook op zichzelf niet, dat het calvinisme genoeg macht over de gemoederen had, om de menigte op de been te brengen. Maar toch is het grauw niet neutraal. Er zijn steden waar het grauw alleen met de contra-remonstranten meedoet, en andere waarin enkel de arminianen de massa in beweging kunnen krijgen.Ga naar voetnoot87 Wij moeten afleren het grauw en de contra-remonstranten altijd als elkaars medestanders of wie weet zelfs wel als elkaars synoniemen te beschouwen. Wij hebben dat zo dikwijls gedaan in de Nederlandse geschiedschrijving, dat we op het eerste gezicht zouden kunnen menen verkeerd te lezen, als de Amsterdamse burgemeester Frederick de Vrij ons vertelt, dat de remonstranten in 1618 en 1619 ‘het graauw en andere ongebondene persoonen tot rotterye en commotie’ opstookten.Ga naar voetnoot88 Speelden de remonstranten dat dan klaar? Wel zeker, als hun actie maar de situaties schiep waarin dat grauw zich thuis voelde als een vis in het water. De contra-re- | |
[pagina 336]
| |
monstranten van Schoonhoven werden altijd nageroepen wanneer ze uittrokken naar de boomgaard die hun tot plaats van samenkomst diende.Ga naar voetnoot89 In de stad zong men ‘schampere liedekens’ voor hun deuren, wierp stenen door de vensters, bonsde 's nachts tegen de deuren, en trok hen op straat de mantels en huiken afGa naar voetnoot90 - alles zonder twijfel bijna uitsluitend werk van het grauw. Naroepen van slijkgeuzen eerst en van gewone calvinistische kerkgangers later lijkt trouwens wel tot het vaste patroon van het Hollandse leven van die dagen te hebben behoord.Ga naar voetnoot91 In hetzelfde kader past de stormloop op de Alkmaarse kerk op 8 maart 1619, waarbij een vooraanstaand contra-remonstrant op een kruiwagen door de stad werd rondgereden, en naderhand nog voor het ritje betalen moest ook. Baudartius duidt de bedrijvers aan als ‘eenen hoop moetwillige remonstrants-ghesinde (eenighe derselfde droncken en vol sijnde)’,Ga naar voetnoot92 bij Brandt is het ‘eenig graeu, of gemeen volck, den Remonstranten toegedaen’.Ga naar voetnoot93 Beide hebben wel gelijk op hun manier. Enkele echte remonstranten, en de overigen uit het grauw, dat de remonstranten even zeer toegedaan was als het Dortse grauw de calvinisten, maar evenals dezen wel voor een baldadig pleziertje te porren was. Toch is er verschil. Het zou niet mogelijk geweest zijn de Dordtenaren zo ver te krijgen dat zij Bogerman en Trigland op straat uitjouwden, en het zou ook niet zijn gelukt in Gouda het volk tegen Poppius te hoop te doen lopen. Het was alweer ‘graeu’, volgens Brandt, dat op 10 maart 1619 in Hoorn de soldaten wilde beletten ds. Sapma met zijn gezin de stad uit te zetten - een hevig gevecht, waarbij zelfs doden vielen.Ga naar voetnoot94 Maar volkomen terecht spreekt hij van remonstrants grauw, want tussen de twee soorten van grauw bestaat een kleurverschil waarin men zich niet kan vergissen. Al is de maatschappelijke samenstelling geheel dezelfde, want met klassenstrijd hebben de bestandstwisten even veel te maken als Feijenoord-Ajax. Bij volksonlusten treedt niet alleen het grauw op, maar daarmee vermengd en soms ook uitsluitend een categorie die ‘de jongens’ genoemd wordt. Een strikt begrensde leeftijdsgroep vormen ze niet. De jongens, die in Oudewater al met halve pieken in de hand liepen,Ga naar voetnoot95 waren denkelijk niet ver meer van de volwassenheid. De ‘vier ofte vijf hondert canaillen | |
[pagina 337]
| |
van alderhande soorten’, die zich op 19 februari 1617 bij de Amsterdamse beurs verzamelden,Ga naar voetnoot96 worden in de meeste bronnen jongens genoemd.Ga naar voetnoot97 Ook daar kan het dan nog gaan om de opgeschoten jeugd. Maar de jongens die in Voorburg Ledenbergs doodkist opgroeven, waren geen van allen ouder dan tien jaar.Ga naar voetnoot98 Harman Rutten, een van de belhamels bij de remonstrantse jeugd in Hazerswoude, was elf jaar oud, zijn vriendjes meest tussen acht en twaalf.Ga naar voetnoot99 Baudartius ziet klaarblijkelijk ook de jongens die in 1617 de Amsterdamse remonstranten begooiden, als kleine kinderen: ‘also het jonghers ende benghels waeren die dit deden, so en sijn de buylen so heel groot niet geweest, die den slach der steenen maeckte’.Ga naar voetnoot100 Jongeren en ouderen dus beide, afhankelijk wel van het uur en van de plaatselijke schooltijden, Maar als er op straat iets voorvalt zijn alle jongens er bij, die maar even de kans hebben. Het twaalfjarig bestand moet voor hen een gouden tijd geweest zijn, want toen werden die kansen hun op een presenteerblaadje aangeboden. Enkele remonstrantse dominees op weg naar de ballingschap beluisterden in 1619 te Waalwijk uit nieuwsgierigheid een katholieke predikatie, waarin de redenaar zich beklaagde over de Hollandse jeugd en de wijze waarop die misbruikt werd: ‘als men in Holland een priester of Jezuïet, die als zoodanig bekend is, ziet loopen, zoo jaagt men hun de jongens op 't lijf’.Ga naar voetnoot101 De predikanten zullen het wel meesmuilend hebben aangehoord. Zo wist bij voorbeeld Episcopius heel goed, dat men ook geestelijken van andere gezindte aan die beproeving onderwierp. Zelf had hij te Amsterdam gehoord hoe volwassenen die hem de kerk uit zagen komen de jeugd aanhitsten: ‘tsa jongens, raept steenen, ende geeft het dese muytmaeckers degelijck’.Ga naar voetnoot102 Bij de overval op een remonstrantse vergaderplaats te Amsterdam in 1617 stonden wel duizend volwassenen toe te kijken, de jongens aanmoedigend met gelach en bijvalskreten.Ga naar voetnoot103 Risicovrij was deze jongenshulp niet. Landdrost Spruitenburch omgaf zich eens voor een overval op een remonstrantse vergadering met een grote troep jongens, die extra waren aangeworven ‘op 't seggen dat zij de Arminiaenen souden gaen storen ende het all bueyt soude wesen wat sij cregen’. Later bleek evenwel dat deze jongens zonder enige religieuze discriminatie ook gomaristen gingen lastig vallen, en de ruiten ingooiden bij lie- | |
[pagina 338]
| |
den die aan de zaak part noch deel hadden.Ga naar voetnoot104 Spruitenburchs onvoorzichtige belofte van buit verzwakte natuurlijk bij zijn kersverse medewerkers het onderscheidingsvermogen, vooral wanneer zich ook wat grijpgrage volwassenen onder de jongens geschaard hadden - ‘eenighe boeven of fielen, ghelijck gemeenlijck geschiet in sulcken gelegentheyt’.Ga naar voetnoot105 Zulk volk zag altijd graag de jongens in actie komen. Te Alkmaar waren het de ‘calissen’ van de stad die de jongens opstookten sneeuwballen en stenen de kerk in te gooien en zo de onrust te voeden, ‘op hope te sullen tot een oploop ende pilieringe te geraken’.Ga naar voetnoot106 Een remonstrants pamflet over de onlusten van februari 1617 in Amsterdam waarschuwt dan ook, dat zulke volksoplopen een groot gevaar voor de hele maatschappij betekenen: ‘want dat grauw eens den smaeck wech hebbende van soo op Capo de Grijp te varen, sonder eens 't scheep te gaen of eenighen storm te verwachten, salder t'eenmael op verleckeren’.Ga naar voetnoot107 Toch durven beide partijen gedurende de bestandstwisten wel van de jongens gebruik te maken. Aan contra-remonstrantse zijde zijn de bekendste voorbeelden de vernietiging van de remonstrantse noodkerk in Amsterdam op 12 februari 1617 en de plundering van Rem Bisschops huis - de broer van Episcopius - één week later. Spontane acties waren dat niet. Zaterdag 11 februari kon men op verscheidene plaatsen in Amsterdam pasquillen aangeplakt vinden: ‘is dat yemandt lustigh is om de eerdieven van Gods Woort te destruweren, die come een sondagh te half achten op de Beurs, daer sal men vergaderen’.Ga naar voetnoot108 Een troep kwajongens en wat gepeupel gaven aan de oproep gehoor, en vernielden het pakhuis waar de remonstranten bijeen kwamen. Men had nu de smaak inderdaad beet. Voor de 19e februari werden de jongens weer opgeroepen, met het vermaard geworden rijm: Hoort mijn Heeren, hoort mijn vermanen:
Dese sondach sullen preken d'Arminianen.
Maer daer zijn seven-hondert landts-knechten,
Die met d'Arminianen willen vechten.
En die noch heeft een goeden dienst van doen,
Die come by dese capiteyn, en wilt u spoen.
Ick waerschouwe dese Arminiaensche gecken,
Datse wat sullen crijghen op haer becken.Ga naar voetnoot109
Dat rijmpje maakte de jongens zo op gang, ‘dat se des nachts op haere bedden quaelijck konden rusten’. Vóór het opgaan van de zon kwamen ze | |
[pagina 339]
| |
al naar buiten, en liepen met halve tonnen als trommels door de straten om de kameraden op te roepen. Met troepen van vijftig of honderd marcheerden ze door de stad, tot ze hun doel gevonden hadden. Rem Bisschops huis moest het deze keer ontgelden. Persoonlijke ongelukken deden zich niet voor, maar de aangerichte schade bedroeg meer dan 5.000 gulden.Ga naar voetnoot110 Brandt geeft het commentaar van een contra-remonstrant op deze gebeurtenissen: ‘Godt heeft dit den kinderen ingegeven. 't Is hun geopenbaert, dat d'Arminiaenen 't landt aen den Spanjaert soeken te brengen, en Godt werkt door dese jongens om dat te beletten’.Ga naar voetnoot111 Wie dit benauwende fanatisme een paar toonaarden lager stemt, kan er nog wel iets waars in beluisteren. Het was blijkbaar mogelijk in Amsterdam, de remonstrant af te schilderen als de grote tegenstander. Men kon de mannen van de vijf artikelen voorstellen als volksvijanden, en geloof vinden. De typering die de oproep van 11 februari 1617 geeft, ‘eerdieven van Godts Woort’, was kennelijk voor massagebruik acceptabel. In die zin zijn de plunderingen van 12 en 19 februari 1617 contra-remonstrantse actie te noemen. Was de kerkelijke strijd er niet geweest, en hadden de Amsterdamse predikanten in die strijd niet een bepaalde keuze gedaan, dan zouden de jongens op die beide zondagen thuis zijn gebleven. Een veelheid van motieven bracht hen in beweging, maar daarbij was toch ook de wens dat Amsterdam contra-remonstrants moest blijven. Zo konden calvinisten met een overspannen verbeelding in deze en dergelijke relletjes een teken zien, ‘dat Godt met hun was, dewyl hy de jongens en 't graeuw verwekte om d'overtreders... te straffen’.Ga naar voetnoot112 Aan remonstrantse zijde kwamen de jongens eveneens dikwijls in het geweer.Ga naar voetnoot113 Geen wonder ook, zeiden de burgemeesters van Den Briel, dat de dolerenden het in deze stad wel eens zwaar te verduren hadden, want de jongens waren ‘door de comportementen van de doleanten... geirriteert’.Ga naar voetnoot114 Ambtelijke taal in plaats van extatische, maar er is toch een duidelijke verwantschap met de gedachtengang van die contra-remonstranten die in de baldadigheid van Amsterdamse kwajongens de vinger Gods opmerkten. Ook deze Brielse regenten zeggen toch eigenlijk dat de jongens vechten voor een rechtvaardige zaak. Ook de Brielse jongens kon men blijkbaar leren de aanhangers van een bepaalde kerkelijke richting als vijanden te behandelen. Hoe dan ook, ze waren over de contra-remon- | |
[pagina 340]
| |
stranten werkelijk ‘geïrriteerd’, of ze zouden hen geen overlast hebben aangedaan. Op gebrekkige manier laten deze jongens ieder in hun eigen woonplaats de stem horen van de publieke opinie.
Nu beschikte de publieke opinie nog wel over meer geordende kanalen: als zodanig kunnen wij zeker de rederijkerskamers beschouwen. De belangstelling voor geestelijke zaken was daar altijd zeer levendig geweest, en het was volkomen in overeenstemming met hun tradities en doelstellingen, dat ze zich ook vol ijver in de bestandstwisten stortten. In hun bijeenkomsten, oordeelde de Dordtse kerkeraad, ging het meer om de kerk dan om de kunst. Men vroeg of Christus voor alle mensen was gestorven, of enkel voor de uitverkorenen; of roeping en verkiezing vast waren; of kinderen van niet-verkorenen zalig konden worden; en of een goede consciëntie dienstig was voor de zaligheid.Ga naar voetnoot115 Sommige van deze vragen zijn zoals ze hier luiden nauwelijks te beantwoorden. De rederijkers hebben wellicht meer uitgemunt door enthousiasme dan door helder begrip van zaken. Men zie bij voorbeeld de prijsvraag uitgeschreven door Katwijk in 1610, waar de opgave luidde: Heeft Godt geordonneert d'een mensch gantsch tot sonden quaet,
D'ander tot saligheyt, soo by veel vermonden gaet,
Helpt ons geloof, of niet, daeruyt de liefde moet blijcken,
Wie wijst my dan den wegh, die ick tot Godt sal wijcken.Ga naar voetnoot116
Aan deze vraagstelling zou eerst nog wel wat rechtgetrokken moeten worden, voor men er een verstandig woord over zeggen kan. Of de kamers die aan de wedstrijd wilden deelnemen dat ook gedaan zouden hebben weten wij niet, want de baljuw van Wassenaar heeft het concours verboden.Ga naar voetnoot117 Maar zeker is het beslist niet, want de antwoorden in rederijkerstournooien getuigen niet altijd van groter begrip dan deze vraagstelling. Haarlem vroeg in 1613, of Gods genade genoegzaam was ter zaligheid. Middelburg won de prijs, met onder meer deze regels: Wech Pelagius stout, wech Socin onwaerachtigh,
Die Godes eer berooft en Christi ampt verkleent,
Want het is Godt alleen die de salicheyt sachtich
In d'uytverkoorne weckt.Ga naar voetnoot118
Socinus had zich dat misschien moeten aantrekken, maar Arminius zou het er vermoedelijk mee eens geweest zijn, hoewel het antwoord toch tegen hem gericht was, zoals men van een Zeeuwse kamer verwachten mocht. | |
[pagina 341]
| |
De opvattingen van de Hollandse kamers lopen uiteen. Beide partijen hebben onder de rederijkers wel hun aanhang, maar de teneur is veel vaker calvinistisch dan remonstrants. Uitdrukkelijk remonstrantse verzen zijn er zeer weinig, zelfs de prijsvraag voor het Goudse refereinenfeest van 1609 heeft een neutraal geformuleerd thema: Of in Christus te gelooven in aller menschen macht is,
Om naer haer believen te kiesen de Doot of 't leven coen.Ga naar voetnoot119
Remonstrantisme bij de rederijkers laat zich zelden herkennen, al kan men het soms vermoeden, bij voorbeeld in deze Leidse vraag: Waerdoor de werelt meest en aller stercxst Gods wet
Van waerheyt ende vree den voortgangh wert belet,
met als regel: Door yver blint, veel twist men vint, in plaats van vreden.Ga naar voetnoot120
Die verzen zijn waarschijnlijk wel remonstrants, want ofschoon beide partijen het met de regel wel eens behoorden te zijn, oordeelden de calvinisten de tijd niet zo geschikt om juist op deze waarheid te wijzen. Zij geloofden dat in de bijzondere omstandigheden waarin men verkeerde strijd nodig was in plaats van vrede. Remonstrants is daarom stellig het Leidse referein op de regel: Door secten quaet, Godts wil en raet, meestal te weeten,
waarin de Leidenaren aanleiding vinden te waarschuwen tegen een sectarisch drijven van eigen opinie: Van Godts raet en besluyt dient nootelick ghesweghen.Ga naar voetnoot121
Een bekend motief: de remonstrantse afkeer van het spreken over een verborgen wil Gods. Maar meestal kiezen de rederijkers voor Gomarus. De Haarlemse refereinen op de vraag, Of Gods genade door Christi lijden en 's Gheests kracht
Ons salicheyt maer ten deel, of geheel heeft gewracht,
leggen in overweldigende meerderheid getuigenis af van de algehele genoegzaamheid der genade.Ga naar voetnoot122 Slechts het antwoord van Gouda zegt: Wt ghenaed' ten deel, door 's Gheests kracht en Christi lijden.
Maar in de bundel staat dit stukje op zichzelf. Veel meer karakteristiek voor de geest van dit Haarlemse festijn is het spel van J. van Gerwen, | |
[pagina 342]
| |
waarmee de gedrukte bundel opent. Het is een gesprek tussen Menich Goet Hert, een eenvoudig man die van de twisten niets begrijpt, en Goet Berecht, een als predikant gekleed heer, die hem de verschilpunten uitlegt. Later verschijnt ook nog Ondersoeck der Waerheyt ten tonele, die het betoog van de dominee komt ondersteunen, en niet minder dan veertig bijbelteksten aanhaalt ten bewijze van het contra-remonstrantse gevoelen. In de bundel zijn nog al wat Zuidnederlandse kamers in ballingschap aan het woord. Antwerpen, 's-Hertogenbosch, Brugge, Oudenaarde. Al hun antwoorden zijn in streng contra-remonstrantse geest. Ze onderscheiden zich daarin wel niet van de anderen, maar het is niet onwaarschijnlijk dat ook in de kamers van Leiden, Haarlem of Amsterdam de zuiderlingen een flinke partij meebliezen. Dat zou ten dele kunnen verklaren waarom in de rederijkerswereld zo veel sympathie voor het contra-remonstrantisme bestond. Ten dele slechts, want zuidelijke invloed zal men wel niet mogen veronderstellen in de dorpskamers van Haastrecht, Warmond, Kethel of Zoetermeer. De verklaring kan ook niet liggen in de aanwezigheid van lidmaten van de hervormde kerk, want de kerkeraden keurden het bestaan van de kamers af, en stelden actieve medewerkers onder tucht.Ga naar voetnoot123 Het zal hier wel zijn als met de jongens en het grauw: het meerderheidsgevoelen in de plaatselijke hervormde kerk bepaalde de publieke opinie.
Één belangrijk voorbehoud moeten wij dan echter wel maken: zij die een bewuste keuze gedaan hebben voor een ander kerkgenootschap dan het hervormde, staan in de regel aan de kant van de remonstranten. Men kan zich indenken waarom. Toen enkele Leidse remonstranten in oktober 1621 plannen begonnen te smeden voor een conspiratie, overwogen zij dat ‘mennonyten, martinisten als andere’ misschien mee zouden willen doen als men hen vrijheid van consciëntie beloofde.Ga naar voetnoot124 Van de calvinisten hadden de secten in elk geval niets te verwachten, van de arminianen mogelijk wel. De redelijkheid van die verwachting kan men in twijfel trekken. Was Oldenbarnevelts nationale kerk tot stand gekomen, dan zou de overheid misschien ook wel hebben gemeend dat de kerk nu ruim genoeg was voor iedereen, zodat tolerantie voor luthersen en doopsgezinden eigenlijk overbodig was geworden. Wie weet of het niet juist de strengheid van het calvinistische geloof geweest is, die de regenten er altijd van heeft weerhouden het lidmaatschap van de hervormde kerk verplicht te stellen voor alle protestanten. Maar dat blijft natuurlijk speculatie. De werkelijke ontwikkeling liep anders, over Dordrecht. De hervormde kerk verschanste zich nog steviger in haar calvinistische stellingen, en vergrootte daardoor nog de afstand tot de andere kerkgenootschappen. Alles wat niet calvinistisch dacht voelde | |
[pagina 343]
| |
zich versterkt in zijn sympathie voor het remonstrantisme. Mensen zonder religie, schrijft Baudartius, libertijnen die maar eens in de tien of twintig jaar ter kerke kwamen, stelden huizen en schuren open voor de remonstrantse predikers.Ga naar voetnoot125 Van directe relaties tot de kleine lutherse groep blijkt niet veel. Dat ze als pro-remonstrants beschouwd werd, bewijst ons de instructie die het Hof van Holland in augustus 1619 aan twee van zijn leden meegaf, om in Woerden de nodige maatregelen te nemen tegen de remonstranten. De beide afgevaardigden moesten de leidslieden van de lutherse gemeente ontbieden, en hun namens de overheid bevelen zich niet met de remonstranten te bemoeien. Anders zouden ook zij de vrije uitoefening van hun religie verliezen.Ga naar voetnoot126 Enkele jaren later, in 1624, vernam de kerkeraad van Haarlem, dat de lutherse predikant probeerde de hervormde lidmaten afkerig te maken van hun eigen kerk, door hun arminiaanse boekjes in handen te stoppen.Ga naar voetnoot127 Over zijn intenties zwijgen de notulen verder. Wilde hij een weg naar de lutherse gemeente openen, of was het voor hem gewetensplicht de remonstranten vooruit te helpen waar hij kon? In ieder geval blijkt noch in Haarlem noch elders dat de luthersen ledenaanwas kregen als gevolg van de bestandstwisten.Ga naar voetnoot128 De doopsgezinden wel. Zij hadden ook een nauwere verwantschap met de remonstranten. Menno Simons aanvaardde wel de voorwetenschap, maar niet Calvijns predestinatie,Ga naar voetnoot129 die hij een gruwel boven alle gruwelen noemde.Ga naar voetnoot130 De heilszekerheid, die andere steen des aanstoots voor de remonstranten, had evenmin plaats gekregen in de doopsgezinde theologie.Ga naar voetnoot131 Misschien is het geen toeval dat in streken met veel doopsgezinden, zoals het Waterland of de classis Dordrecht, remonstrantisme ternauwernood bestond. Zij die zich tot een dergelijke denkwijze aangetrokken voelden hadden wellicht reeds plaats gevonden in de doopsgezinde gemeenten. Uit de kleine groep Haarlemse remonstranten gingen na 1619 verscheidenen over naar de kring van Menno's volgelingen.Ga naar voetnoot132 Een van hen, een zekere Vijf Mattheeusz. van Dale, gaf als redenen: ‘het Dortsche synodus, de leere van de praedestinatie in onse kercke, kinderdoop en menschweerdinghe Christi’.Ga naar voetnoot133 Geen waagstuk is het te onderstellen dat | |
[pagina 344]
| |
de twijfel over de laatste twee punten hem is ingegeven door zijn onvrede met de eerste twee. Eenmaal in oppositie geraakt met de gereformeerde leer, kon hij er gemakkelijker toe komen ook de beide genoemde typisch doopsgezinde dogma's te aanvaarden. Een massale overgang vond plaats te Hazerswoude, waar de doopsgezinden maar tien of twaalf gezinnen sterk waren, doch in 1623 bleken te zijn uitgegroeid tot een gezelschap van tussen de 200 en 300 personen. De voorgangers waren allebei gewezen remonstranten, Jacob Gerritsz. Clomp en Hendrick de Corffbreyer.Ga naar voetnoot134 Het meest interessant is de verhouding tot de katholieken. Contra-remonstranten vreesden dat de Jezuïeten zouden oogsten wat de arminianen zaaiden. Ons kan nu bekend zijn dat noch de kerkelijke, noch de politieke leiders van de remonstranten ooit gedacht hebben aan een bondgenootschap met Rome. Maar de verdrukte katholieken zagen natuurlijk zowel in de tweedracht als in de geruchten over toenadering tot hun kerk hoopgevende tekenen. Zij hielden het dan ook bijna overal met de remonstranten, te meer omdat die in sommige steden welhaast gedwongen waren - nu men de strenge calvinisten niet kon gebruiken - katholieken in de magistraat te helpen.Ga naar voetnoot135 Een katholiek in de vroedschap was voor de arminianen meestal ook even waardevol als een man van de eigen partij. Het waren de katholieke regeerders van Warmenhuizen, die de hervormde gemeente een remonstrants predikant opdrongen, tegen de zin van de meeste lidmaten.Ga naar voetnoot136 Allicht hebben zulke regenten de plakkaten tegen hun eigen kerk niet met de uiterste strengheid toegepast, zoals ook van de remonstrantse bondgenoot in zulke gevallen wel enige conniventie te verwachten was. De markies van Spinola meende zelfs te weten dat in twee Hollandse steden aan zijn geloofsgenoten in het geheim godsdienstvrijheid was vergund, met goede kansen voor openlijke exercitie in de nabije toekomst.Ga naar voetnoot137 Het is niet waarschijnlijk dat die hoop ooit in vervulling zou zijn gegaan. Publieke erkenning van de katholieke kerk was in de bestandsjaren geen reëel vooruitzicht, ook niet zolang Oldenbarnevelt regeerde. Maar indirect trok Rome toch profijt van de geschillen. De aanwas van de katholieke kerk in die tijd is opmerkelijk groot: 2.000 communicanten te Amsterdam in 1617, vroeger 100; 300 katholieke gezinnen in Rotterdam, voorheen 4; 500 toehoorders te Alkmaar, soms 700 zelfs, en in het verleden hooguit 20.Ga naar voetnoot138 Aan de oorzaak twijfelt men niet: ‘fere quotidie per | |
[pagina 345]
| |
has praedicantium dissensiones augentur’, schrijft de apostolische vicaris Rovenius,Ga naar voetnoot139 in een misschien niet fraai, maar wel zeer duidelijk latijn. Na Dordrecht hield de toeloop aan.Ga naar voetnoot140 Enkele predikanten - Petrus Engelraven, Johannes Arnoldi Corvinus - volgden het voorbeeld van Bertius, en traden toe tot de katholieke kerk.Ga naar voetnoot141 Ook Taurinus moet dicht bij Rome geweest zijn, toen de dood hem verraste.Ga naar voetnoot142 Maar spectaculaire bekeringen bleven na Bertius' overgang uit. De hoop die katholieken op Wtenbogaert gevestigd haddenGa naar voetnoot143 bleek ijdel, terwijl de conversie van Groenevelts weduweGa naar voetnoot144 na de terechtstelling van haar man in 1623 in de gegeven omstandigheden geen opzienbarende gebeurtenis meer mocht heten. Tijdens het bestand zagen echter de katholieken in de kerkelijke strijd grote mogelijkheden. Met de remonstranten waren zij daarom als groep solidair, evenals de doopsgezinden en vermoedelijk ook de luthersen. Wie evenwel nog geen duidelijke kerkelijke keuze gemaakt had, gedroeg zich overeenkomstig de verwachtingen van de meerderheid van zijn stads- of dorpsgenoten. |
|