Bavianen en slijkgeuzen
(1974)–A.Th. van Deursen– Auteursrechtelijk beschermdKerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldenbarnevelt
[pagina 310]
| |
XV. Sociale tegenstellingen?Is er in dit boek niet veel te veel gepraat over kerkelijke zaken? Doen ze er werkelijk wat toe, al die confessies en kerkenordeningen, en bepaalden zij het leven en denken van de gewone man in de crisis van het twaalfjarig bestand? Dikwijls al is het ontkend. De massa begreep de kern van het dogmatische geschil niet, schrijft Romein. Zij beleefde de strijd als een conflict tussen het volk en de heren. Alles wat sociaal tegenover de regentenklasse stond, keerde zich naar het calvinisme.Ga naar voetnoot1 De volksklasse nam de predestinatieleer aan, meende indertijd ook al Van Ravesteyn,Ga naar voetnoot2 als egalitair principe: vrije verkiezing herstelde in het geestelijk leven gelijke kansen voor iedereen. De contra-remonstrantse partij werd nog versterkt door duizenden uitgewekenen, die de Spanjaarden een onverzoenlijke haat toedroegen en de oorlog met kracht wilden voortzetten. Vanzelfsprekend dus hadden zij een diepe afkeer van de lauwe, vredelievende regenten, van wie ze echter economisch geheel afhankelijk waren. Schippers en matrozen, bij oorlog het best gebaat, stonden natuurlijk ook aan de zijde van de predikanten. En wie menen mocht dat Romein en Van Ravesteyn in hun schildering de rode kleur te kwistig gebruikt hebben: ook Evenhuis neemt aanGa naar voetnoot3 dat Arminius zijn aanhang te Amsterdam vooral heeft gevonden onder de deftige burgerij. Families als de Bisschoppen en de Reaelen bepaalden hier het karakter van de remonstrantse beweging. Met deze thesen zullen wij ons nu bezig moeten houden. Ik zal niet trachten de lezer te misleiden. Laat ik hem dus eerlijk zeggen dat ik voor deze voorstelling weinig sympathie gevoel. Ik heb een aangeboren weerzin tegen de idee dat keuze voor Calvijn of Arminius in de grond van de zaak afhankelijk is van het aanbod op de goederenmarkt, of dat contra-remonstrantisme in zijn diepste wezen een protest is tegen de kapitalistische productiewijze. Met die vooroordelen ga ik het twaalfjarig bestand in, en het mag nauwelijks een wonder heten als ik geen kans zie ze daar kwijt te raken. Maar toch meen ik dat dit vooroordeel beter met de feiten strookt dan de transplantatie van de klassenstrijd in het gewoel van gomaristen en arminianen. | |
[pagina 311]
| |
Wat pleit er vóór de opvattingen van Romein, Van Ravesteyn en Evenhuis? Zeer veel. Ook tijdgenoten zagen dikwijls de tegenstelling tussen volk en heersende klasse als de belangrijkste in dit conflict. Het gaat tussen de Staten en de predikanten, schrijft de Engelse gezant Carleton; het volk is het meest met de laatsten eens.Ga naar voetnoot4 Het volk houdt de zijde van Gomarus, meent ook de Venetiaanse agent Suriano.Ga naar voetnoot5 C.P. Hooft ziet opstandigheid van ‘het gemene volck tegen haer overheydt’; wint de massa, dan zal ze in de eerste plaats de bestaande belastingen gaan afschaffen.Ga naar voetnoot6 In wezen een sociale strijd dus, want volksverzet tegen de maatschappelijke orde neemt in de zeventiende eeuw nagenoeg altijd de vorm aan van het belastingoproer. Zeker, in concrete gevallen wordt ook wel eens geroepen om loonsverhoging, verkorting van de arbeidstijd, of verbetering van secundaire arbeidsvoorwaarden. Maar doorgaans weet men zijn onbehagen niet anders uit te drukken dan in de eis tot belastingverlaging. Niet zo verwonderlijk dus, dat Hooft daaraan denkt als hij het volk in beweging ziet komen - bezitlozen tegen geprivilegiëerden. Onder dat teken stelt ook Brandt de actie tegen de remonstrantse predikant van Leiderdorp: ‘'t huis van dien ouden man wierdt ook al gedreigt van luiden... die selfs geen huisen hadden’.Ga naar voetnoot7 Contra-remonstrantisme dus het geloof van de schamele gemeente? Maar dan moeten er toch uitzonderingen zijn geweest. De Brielenaren berichten ons met kennelijk zelfbehagen hoe de eerste samenkomst van de Brielse dolerenden op de kerstdag van 1616 gehouden werd met ‘150 personen van de aensienlickste burgers’.Ga naar voetnoot8 Een klinkende uitzondering die de regel schitterend bevestigt? Wat moeten wij dan denken van die twee ouderlingen in Moordrecht, die rijk genoeg zijn om de dolerende gemeente 113 gulden voor te schieten? Of van die zeven kerkeraadsleden in Gouda, die voor de onkosten van hun aanhang uit eigen zak 640 gulden op tafel konden leggen? Of van die acht in Schoonhoven, die een voorschot konden geven van 3586 gulden?Ga naar voetnoot9 Vooral de rijkdom bij de dolerenden in Schoonhoven intrigeert. In dat stadje waren toch alle magistraten remonstrants. Maar Hollands welvaren | |
[pagina 312]
| |
liet wel toe dat ook in zo'n binnenwater als Schoonhoven nog behoorlijke rijkdom gevonden werd buiten de kring van de zittende magistraten. Want hoe dikwijls ook beweerd is dat de contra-remonstranten gelijk stonden met het wildste grauw, er kan weinig twijfel over bestaan dat de leiders van beide partijen behoorden tot de gegoede klasse. Te Alkmaar bij voorbeeld beroemden de arminianen zich er op, dat zij ‘de oudtste, notabelste ende rijxte burgers’ in hun midden hadden,Ga naar voetnoot10 terwijl de gomaristen zichzelf presenteerden als ‘het grootste en meest aanzienlijke deel der gemeente’.Ga naar voetnoot11 Beide claims zijn waarschijnlijk wel juist, met aftrek slechts van een weinigje overdrijving. De notabelste lidmaten, de steunpilaren van de kerk, aan de zijde van de calvinisten; de rijke rekkelijke burgers, de van avondmaalstucht afkerige liefhebbers aan de kant van Arminius. Dat is een scheidslijn die we trouwens al kennen: in de leiders van het contraremonstrantisme vinden wij de kopstukken van de consistoriale partij terug - in Den Briel bij voorbeeld nagenoeg allen die ooit ouderling of diaken geweest zijnGa naar voetnoot12 - in de aanvoerders van de remonstranten de voormannen van de gematigde libertiniserende regenten.Ga naar voetnoot13 Bezien we de getuigenissen van de tijd nader, dan blijkt trouwens ook wel dat de contra-remonstrantse massa niet gezien wordt als een zichzelf dirigerende macht. De werkelijke contra-remonstranten zijn voor Samuel Coster alle sulcke oproerighe gasten, die onder het mom-aensicht van deught en heyligheydt hare wettelijcke overheden door een hoope kuddemans-volck soecken te ringhelooren,Ga naar voetnoot14 met andere woorden, lieden die het volk voor eigen politieke doelstellingen proberen te gebruiken. Denkt Coster daarbij wellicht vooral aan de predikanten, Carleton ziet twee groepen regenten tegenover elkaar staan: zij die in de kerk even absoluut willen heersen als zij het in de staat reeds doen; en zij die eigen macht proberen uit te breiden - Amsterdam vooral - door ontevreden elementen uit andere steden een wijkhaven aan te bieden.Ga naar voetnoot15 Ook Episcopius meende dat de zogenaamde volksbeweging zo spontaan van karakter niet was, maar aangestookt werd door mannen van aanzien: ‘het slechte gemeine volck is niet bequaem om soodanige groote bewegingen en beroerten aen te rechten, tensij dat er sijn, die 't selve met hun aensienlijckheidt en exempel op hitsen’.Ga naar voetnoot16 Het lijkt wel of het louter eenvoud is wat bij de contra-remonstranten actie voert: de Haagse kramer Joost Guldemont, zoon van een Brabantse sporenmaker, of zijn Amsterdamse vriend Hans | |
[pagina 313]
| |
van Soest, berooid zakenman, die niets te verliezen of te verdienen heeft, en nu zijn nietig talentje maar aan de kerk schenkt. Maar vergis u niet, waarschuwt Wtenbogaert. ‘Kloecke heeren weten soodanige gemeyne lieden, op dewelcke sonderlinge geen acht genomen en wert alsof sy waren van groot bedrijf, tot hare secrete voornemens te gebruycken’.Ga naar voetnoot17 Kloeke heren - bij Wtenbogaert wel in de eerste plaats Maurits. Maar achter de stadhouder toch de hele consistoriale regentenpartij, die in 1618 haar doelstellingen verwezenlijkt ziet, en overal de macht kan overnemen. Hoe ze daarbij de massa gebruikte, is misschien het duidelijkst af te lezen uit de gebeurtenissen in Oudewater. Het begon in 1617: ‘een woesten hoop lyndraeiers’ drong de raadkamer binnen, om de heren te dwingen tot de erkenning van de contra-remonstrantse kerkeraad.Ga naar voetnoot18 Deze intimidatiepolitiek bleek vruchten af te werpen. Toen eind 1617 nieuwe burgemeesters verkozen moesten worden, waren de Staten van Holland nog zo onder de indruk van de bezettingsactie, dat zij Oudewaters vroedschap rieden de keus te bepalen op mannen, ‘die niet alleen bij haerselven daerthoe gequalificeert, maer die oeck de gemeente bij deese tijt niet geheel onaengenaem souden wesen’.Ga naar voetnoot19 Na Oldenbarnevelts val kon het wel zonder volksterreur. Overal gingen nu de stadhuizen open voor de contra-remonstranten. De Zuidnederlandse Jezuïet Scribani kon menen - als hij het meende - dat bij de ommekeer ‘de verworpenste van alle steden’ boven waren komen drijven,Ga naar voetnoot20 ‘schoenmakers, cleermakers, lappers, visschers, slotmakers, metsers, schrijnwerckers, timmermans ende dierghelijcke kale ende beroofde voghels meer’.Ga naar voetnoot21 In het noorden wist men beter. De ene regentengroep had eenvoudig de andere afgelost, al kon er natuurlijk wel eens een enkele zuivere profiteur van de nieuwe orde tussen door lopen. De remonstrantse predikant Carolus Niellius moest in 1623 terecht staan voor de Haarlemmer schepen Bartholomeüs Veer. Deze begon de vragen van zijn formulier af te lezen: zijt gij niet predikant geweest in Utrecht? Wel zeker, antwoordde Niëllius. Is het u soms ontschoten dat ge dikwijls bij mij thuis brieven hebt bezorgd als de veerschuit Utrecht aandeed? In mijn keuken hebt ge toch menig glas bier uitgedronken, dat men personeel u had getapt.Ga naar voetnoot22 Hier zien we inderdaad dat de omwenteling van 1618 de sociale mobiliteit versnelt. Opzienbarend is het op zichzelf niet wat hier is gebeurd. De familie Veer maakt precies dezelfde sprong die een Amsterdamse familie | |
[pagina 314]
| |
als die van Hooft een paar decennia eerder heeft gemaakt. Maar het tempo kan nu tijdelijk wat hoger zijn. Zo komt er wat nieuw volk in de regentenbanken, maar een sociale omwenteling is het niet. Of moeten wij 1618 anders interpreteren, en is het toen de Vlamingen en de Brabanders gelukt zich te nestelen in de Hollandse stadhuizen? Is dat de prijs waarvoor ze gestreden hebben, het loon dat zij bedongen voor hun aandeel in de kerkelijke strijd? Zo heeft Hugo de Groot het gezien. De hele agitatie was voor hem het werk van ijverende predikanten, en van vreemdelingen die geen plaats in de regering konden krijgen.Ga naar voetnoot23 Waar weinig Zuidnederlandse immigranten waren, vond men ook niet veel scheurmakers.Ga naar voetnoot24 Geen volstrekt onaanvechtbare voorstelling van zaken. Hollands Noorderkwartier was rijker aan scheurmakers dan het zuiden, maar veel armer aan immigranten. Maar wel is waar dat de zuiderlingen steeds met grote hartstocht aan de strijd meedoen, en bijna altijd aan de kant van de contra-remonstranten.Ga naar voetnoot25 De dolerende kerk van Gouda heeft 35 manslidmaten. Acht van de 35 vormen de kerkeraad, en vijf van de acht zijn Vlamingen.Ga naar voetnoot26 In Leiden vroeg de magistraat in 1615 aan Episcopius, of hij voortaan 's zondags regelmatig aan de predikdienst mee wilde doen. Neen, antwoordde de remonstrantse hoogleraar, ik wil niet onderworpen zijn aan de censuur van de Vlamingen in de kerkeraad.Ga naar voetnoot27 Hij bedoelde dat in de gemengd calvinistisch-remonstrantse kerkeraad van Leiden de Vlamingen bij de contra-remonstranten de toon aangaven. Te Leiden was het aandeel van de vreemdelingen in de kerkelijke woelingen dan ook bijzonder groot. Een buitenstaander als de katholiek Dusseldorpius laat de scheidslijn in Leiden samenvallen met die van immigranten en ingeborenen.Ga naar voetnoot28 Brandt oordeelt al niet anders, want hij ziet in het ene kamp ‘honderden van ledemaeten en duisenden van toehoorders en toestemmers van hun gevoelen, meest al te saemen ingeboornen’,Ga naar voetnoot29 en in het andere ‘het graeuw, meest Vlamingen en Waelen’.Ga naar voetnoot30 Dat Leidse grauw spreidt grote activiteit ten toon. Leidse Vlamingen zijn het, die kwalijke geruchten verbreiden over Episcopius op wagens en schuiten.Ga naar voetnoot31 Zij ook stromen met honderden naar Den Haag bij de opening van de kloosterkerk, ‘om den hoop te vermeerderen en verstercken’.Ga naar voetnoot32 Zelfs de kleinste | |
[pagina 315]
| |
dorpen zijn niet beneden hun aandacht. De zogenaamde dolerende gemeente van Zevenhuizen, zegt Brandt, bestond in het dorp zelf ternauwernood. Wat er 's zondags kwam luisteren, was toegelopen ‘uit andre dorpen, insonderheit Vlaemingen van Leyden’.Ga naar voetnoot33 Maar hebben deze zuiderlingen voor hun voormannen het stadhuis kunnen veroveren? De remonstranten zeiden wel, ‘dat vreemdelingen, Jan Rap en zyn maat, tot overheden gesteld zyn, die onse oude privilegien met voeten treden, verstand hebben van conscientien te dwingen, en niet achten noch zoeken dan hun eigen baat’.Ga naar voetnoot34 Ze zongen er zelfs van in een schimpdicht op Maurits:Ga naar voetnoot35 Ons Hollands magistraat,
Die naar ons wet en raat
Wt Inlanders alleen staat,
Die heeft hij verplet
En tegens wet
In plaets van dien
Ingeset veel vremde lien.
Het is niet de eerste maal dat men hekeldichters de plicht zou willen opleggen hun werk steeds van toelichtende voetnoten te voorzien. Waar denkt deze schrijver eigenlijk aan? Heeft hij bepaalde personen of steden op het oog? De Brabander Jan Jansz. Teyts kwam in de vroedschap van Haarlem, nadat hem in 1606 bij een eerdere verkiezing de toegang nog was ontzegd.Ga naar voetnoot36 Deze keer hielp zijn calvinistische gezindheid hem over de drempel heen, zoals de uit Brabantse ouders geboren François van Aerssen nu toegelaten werd tot de Ridderschap van Holland. Zo zullen er wel meer geweest zijn, maar stellig niet veel, want in de remonstrantse strijdschriften van die dagen komen geen namen voor. Had men die wel gekend, dan zou men dit goede bewijsmateriaal natuurlijk graag hebben gegeven. Maar zelfs uit Leiden met zijn Vlaamse horden komt geen enkel ander concreet gegeven dan dat in de schutterij vooral de Vlamingen de plaatsen hebben ingenomen van uitgestoten remonstranten en katholieken.Ga naar voetnoot37 Misschien zijn het toch wel voornamelijk de predikanten geweest, die hebben geprofiteerd van het groter aanzien dat de Zuidnederlandse calvinisten zich hadden verworven. Een hele rij van buiten de Republiek geboren theologen zetelt bij voorbeeld te Dordrecht in de synodebanken: Faukelius, Rolandus, Walaeus, Gomarus, Thysius, Polyander, Hillenius, Lydius, Sibelius. Toch hebben de remonstranten naar mijn beste weten niet geklaagd dat de synode een vergadering van buitenlanders was. Wellicht om de buitenlandse afgevaardigden niet tegen zich in te nemen? Mis- | |
[pagina 316]
| |
schien ja. Maar mogelijk ook, omdat de remonstranten hun Bertius en hun Lansbergens eveneens aan het zuiden te danken hadden.
Bestaat de contra-remonstrantse aanhang niet uitsluitend uit armen en eenvoudigen, de remonstranten mag men niet zonder meer gelijk stellen met rijkdom en cultuur. Het is natuurlijk waar dat in hun kring relatief meer regenten werden aangetroffen. Ook in de steden waar het kerkvolk in overgrote meerderheid het calvinisme aanhing vinden wij remonstrantse of remonstrantiserende regenten: Delft, Haarlem, Monnikendam. Maar daarnaast waren er toch enkele steden en vele dorpen, waar het remonstrantisme tevens het volksgeloof was: steden als Gouda, Hoorn en Rotterdam, dorpen als Middelharnis, Hazerswoude en Nieuwkoop. Daar volgden de mensen hun leiders, hun dominees. Hun keuze was misschien met minder bewustheid gedaan dan die van de remonstrantsgezinde regenten, maar hun overtuiging was sterker, hun hardnekkigheid groter. Zij waren het, die na Dordrecht de remonstrantse hagepreken en schuilkerken bezochten. Het remonstrantisme was in de jaren direct na 1618 beslist geen onderonsje van tolerante intellectuelen,Ga naar voetnoot38 maar bestond voort door de trouw van zijn eenvoudige aanhangers. Gewezen regenten wonen in de tijd van de vervolgingen zelden een remonstrantse vergadering bij. Paets tekent aan bij een begrafenis te Leiden in 1620, dat daar velen gekomen waren, ‘van de gequalificeerste, oock veel van de oude heeren’,Ga naar voetnoot39 maar in de gewone bijeenkomsten signaleert hij die nooit. Laat Paets het na uit voorzichtigheid, omdat zijn dagboek wel eens in verkeerde handen zou kunnen vallen? Denkelijk niet. De typische regentenhouding is wel die van de Haarlemmer Gerrit van der Laen, die geen remonstrantse dominees in zijn woning wil laten preken, ‘omdattet met den placcaten strijdt’. Van der Laen kerkt in het geheel niet meer, ook niet bij de calvinisten, maar, zegt hij tegen de kerkeraad, ik zou wel gaan als de plakkaten dat voorschreven.Ga naar voetnoot40 Dat is een echt regentenstandpunt. Mensen als Van der Laen hebben zich van het remonstrantisme bediend, en er ook wel sympathie voor gehad. Maar het is hun geen conflict met de autoriteiten waard. Zij willen hun schepen niet achter zich verbranden door zich te vereenzelvigen met dit veroordeelde en vervolgde groepje. Smalend schrijft Grevinchoven over de ‘politijcksche weerhaenen ende offici-geusen’, die de zogenaamde onbeduidendheid van de geschilpunten gebruiken als verontschuldiging om nu weer met de heersende partij mee te kunnen doen - ‘d'een om sijn officie niet te verliesen dat hij heeft, d'ander om te krijgen tghene hij niet en heeft’.Ga naar voetnoot41 De rijken zijn te bang, getuigde een te Rotterdam gevangen genomen | |
[pagina 317]
| |
remonstrant, daarom vergaderen wij altijd ‘ten huyse van persoonen van cleyn vermeugen’.Ga naar voetnoot42 En ook Brandt wist het: ‘de meeste vierigheit wierdt bespeurt bij luiden van kleene middelen, die minst van gierigheid waeren beseten, en armen, die niets te verliesen hadden’.Ga naar voetnoot43 De rijken hebben het remonstrantisme in de steek gelaten. Wel beweert Slatius in zijn confessie, dat de remonstranten heimelijk geld ontvangen van Oldenbarnevelts oude medestanders, die een omwenteling willen voorbereiden.Ga naar voetnoot44 Maar de geloofwaardigheid van een onbevestigd getuigenis van Slatius hoeft voor niemand een probleem te zijn. Er zullen zeker Nicodemussen geweest zijn onder de vreesachtige notabelen, maar velen hebben toch het remonstrantisme zonder meer de rug toegekeerd als een verloren zaak. Thans blijkt weer, schreef ds. Tijckmaker van Nieuwpoort, ‘dat Godt de arme, slechte. eenvoudige persoonen deser werelt tot Hem verkiest om de groote, rijcke ende machtige te beschaemen’. Zij die anderen tot voorbeeld hadden moeten dienen, zijn omgewaaid in de stormwind van de vervolging.Ga naar voetnoot45 Het zijn inderdaad steeds de eenvoudigen, die het gehoor blijken te vormen in alle heimelijke vergaderingen. Saaiwerkers, schoenmakers, timmerlieden, bakkers, kleermakers zijn aanwezig bij een predikatie in de open lucht, buiten Leiden, in 1619.Ga naar voetnoot46 Bij onlusten te Rotterdam in 1621 kwamen vier mannen om het leven: een zakkendrager, een metselaarszoon, een matroos en een schoenmaker. Twee kuipers, een zeilmaker en een jongen van dertien jaar raakten gewond.Ga naar voetnoot47 De aanwezigheid van een matroos onder de remonstrantse partijgangers behoeft ons niet werkelijk te verrassen. Want al meende dan Van Ravesteyn dat alle matrozen een evident materieel belang hadden bij oorlog en dus bij het calvinisme, de Rotterdamse matrozen zijn altijd ijverige partijgangers van de remonstranten geweest.Ga naar voetnoot48 Zeelieden ontmoeten wij ook in de remonstrantse vergaderingen van Den Briel, naast timmerlieden, kleermakers, bakkers en slotenmakers.Ga naar voetnoot49 Een schamel gezelschap; de meesten zijn te arm om de boeten te betalen die staan op het bezoeken van verboden bijeenkomsten. Het gerecht overweegt hen dan maar te straffen met verbeurdverklaring van hun mantels | |
[pagina 318]
| |
en bovenkleren.Ga naar voetnoot50 Ook te Woerden zijn het bijna allemaal mensen van de smalle gemeente, die zich in juli 1619 voor de godsdienstoefening verzameld hebben. De voorlezer-voorzanger draagt twee of drie brandmerken in het lichaam.Ga naar voetnoot51 De massa van onvermogenden is hier zo groot, dat de rechtbank van Woerden niet meer weet hoe zij de schuldigen met boeten zou kunnen straffen. Van deze kaalhanzen zijn toch immers geen veren te plukken? Het Hof van Holland vond een vernuftige oplossing. De armen zouden de namen van de organisatoren moeten noemen. Weigerden ze, dan moesten ze de gevangenis in op water en brood, ‘een goet getal van dagen’.Ga naar voetnoot52 Andere rechtbanken losten de moeilijkheid op door betaling te vorderen in termijnen. In Zoetermeer, waar ‘de luyden by heele cudden’ tot boetes van 25 gulden veroordeeld werden, stelde men de armlastigen op een weekgeld.Ga naar voetnoot53 Daaruit kon dan een maandenlang durende verplichting spruiten - uiteindelijk misschien wel tot last van de publieke armenzorg, maar het principe bleef gehandhaafd. Een arme vrouw in Noordwijk moest 25 gulden betalen in termijnen van één stoter in de week.Ga naar voetnoot54 Het zou jaren kunnen duren voor ze die schuld had afgelost. Toch waarschijnlijk op geen stukken na een record, want 25 gulden was voor een boete aan de lage kant. De vrouw had ook geen ander misdrijf begaan dan dat ze geluisterd had naar de voorlezing van een brief van haar vroegere predikant. In hetzelfde jaar, 1619, werden in Leiden drie mannen wegens het verspreiden van remonstrantse pamfletten veroordeeld tot boeten van 200 gulden. Voor de zilversmid Jan Bastiaensz. een zware slag; voor de kleermaker Jan de Voogt en de pottebakker Joris Bartholomeusz. een catastrophe, ‘nadien sij, van geringen doen, en met een huis vol kinderen beswaert, sichselve naeuwlijks en schaers konden generen’.Ga naar voetnoot55 Zulke gezinnen waren het, waarvan Paschier de Fijne tien jaar later nog getuigde dat de boeten hen volkomen uitgemergeld hadden. De kleren hingen in de lommerd, de stookplaats bleef 's winters schoon. De vrouwen hadden hun ringen moeten verkopen, de mannen moesten werken tot tien, elf uur in de avond.Ga naar voetnoot56 Dat is de remonstrantse broederschap na Dordrecht. Ambachtslieden, vissers, matrozen en kleine boeren; armen in het gasthuis,Ga naar voetnoot57 bejaarden in | |
[pagina 319]
| |
het oude mannenhuis van Rotterdam,Ga naar voetnoot58 klanten van de diaconie te Alkmaar.Ga naar voetnoot59 Zij bestaat dus bijna geheel uit mensen die tot de laatste man calvinist hadden moeten zijn, als ze zich aan de regels van de klassenstrijd hadden gehouden. Een arminiaanse volksmassa staat tegenover een gomaristische: de bavianen tegenover de slijkgeuzen. |
|