Bavianen en slijkgeuzen
(1974)–A.Th. van Deursen– Auteursrechtelijk beschermdKerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldenbarnevelt
[pagina 346]
| |||||||||||||||||
XVII. De remonstranten na Dordrecht
| |||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||
niet zo bloot, maar velen zullen toch de dwangmaatregelen tegen de remonstranten al te zeer als een voordeel voor de hervormde kerk beschouwd hebben, dan dat zij die zo maar hadden willen prijsgeven. Met deze dekking in de rug echter, waren de classes en de kerkeraden wel bereid tot matiging, als ze daarmee de goede verhoudingen weer konden herstellen. De classis Haarlem betuigde haar instemming met Maurits' verzoek over de geschilpunten niet te dikwijls meer te preken.Ga naar voetnoot4 Dat was natuurlijk wel iets anders dan het helemaal nooit meer te doen. De Haarlemmers zullen wel ongeveer hetzelfde bedoeld hebben als de Dordtse classis, die wilde dat men over de kwestie zou spreken als de tekst het met zich meebracht, maar ‘dat men geen occasie sal soecken van de controversiën te spreecken als dye daerwt (uit de tekst) niet soude vloyen’.Ga naar voetnoot5 Men moest dus de predestinaite er niet met de haren bijslepen, zoals sommigen klaarblijkelijk deden, maar evenmin kansen verzuimen die de tekst duidelijk aanbood. Men zou immers vroegere remonstranten beter moeten onderrichten, en daartoe was de preek het aangewezen middel. Over de geschilpunten zelf moest nu duidelijkheid bestaan. Maar om het klimaat te verbeteren en de remonstranten de terugkeer te vergemakkelijken, diende de strijd van alle persoonlijke elementen te worden ontdaan, en van bijzaken gezuiverd. De classis Delft had al een voorbeeld gegeven in 1618, toen zij uit de klachten van de dolerende kerken in haar rayon alle punten van secundair belang had geschrapt.Ga naar voetnoot6 Ook in de classis Rotterdam zijn wel blijken te vinden van een meer verzoenende gezindheid. Bij het beroep van Eleazar Swalmius van Schiedam naar Rotterdam weigerde de classis approbatie te verlenen. Swalmius had altijd bekend gestaan als een tegenstander van de afgezette Rotterdamse predikanten, zodat zijn komst in Rotterdam niet dienstig zou zijn ‘om de vervreemde gemoederen te bevredigen’.Ga naar voetnoot7 Juist op Swalmius zou men toch gebeten zijn, en dan zou de onderlinge verbittering nodeloos lang duren. Dat alle bitterheid ook aan hun kant niet geheel ontbrak, wisten de contra-remonstranten zelf wel, al hadden ze voor die feil meer oog bij de tegenpartij. De classis Dordrecht sprak van ‘groote bitterheyt ende partialiteyt van de remonstrants gesinde in 't gemeyn tegen de onse als oock van eenighe onder onse kercken tegen de remonstrants gesinde’.Ga naar voetnoot8 Het zou geen wonder zijn, als bij de vervolgde verliezers de bitterheid nu groter was. Maar de remonstranten beschikten toch in elk geval over één middel waarmee ze die kwaal bij zichzelf konden bestrijden: zij kon- | |||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||
den toegeven aan hun eerbied voor de kerkelijke gemeenschap. De contraremonstranten sloegen die zo hoog aan dat ze er hun eigen dolerende kerken voor geïnstitueerd hadden. Alleen daar konden ze de zuiverheid van de gemeenschap handhaven. Maar dan was ook alleen daar de kerk zoals ze behoorde te zijn, kerk in de volle zin van het woord. Buiten de kerk was er naar de gereformeerde belijdenis geen zaligheid, daarom ook was ieder schuldig zich bij die kerk te voegen.Ga naar voetnoot9 Een remonstrant die zich buiten de gemeenschap der kerk stelde, bracht zijn zaligheid in gevaar. Dat is de achtergrond van het gesprek dat in 1623 de calvinist Smout en de remonstrant Cupus met elkaar voerden. Ge kunt niet zalig worden zei Smout - voorbehoud maakte hij dus in het geheel niet - als ge buiten onze gemeenschap blijft, en de leer der kerk tegenspreekt. Maar komt ge bij ons, en houdt ge uw gevoelen voor uzelf, wat niemand u zal beletten, dan kunt ge zalig worden.Ga naar voetnoot10 Niet in zijn remonstrantisme lag dus volgens Smout Cupus' fundamentele dwaling, maar in zijn afscheiding van de kerk. Deze gehechtheid aan de kerkelijke gemeenschap zat de zeventiendeeeuwse hervormden al wel zo in het bloed, dat ook de remonstranten er niet los van waren. De overtuigde arminianen keerden het argument om, zoals ook Cupus deed tegen Smout, en zeiden dat juist de vervalste hervormde kerk een gevaar was voor de zaligheid van haar lidmaten.Ga naar voetnoot11 Maar anderen twijfelden toch of de afgescheiden broederschap de oude kerk wel zou kunnen vervangen. De kerkeraadsleden van Berkel en Rodenrijs wilden na het ontslag van hun predikant wel niet meer in het ambt blijven, maar evenmin de kerkelijke gemeenschap breken. De ouderling Gerrit Simonsz., ontboden in de vergadering van de classis, zei ‘dat hij een simpel ende eenvoudich man was, die hem op de verschillen niet en verstont... doch dat hij daerentusschen niet van meyninge en was de kercke te verlaten ende daervan af te wijcken, maer dat hij gesint was in 't gehoor des goddelijcken woorts voort te gaen’.Ga naar voetnoot12 Voor deze Gerrit Simonsz. uit Rodenrijs verandert er eigenlijk met de Dordtse omwenteling niets. Vroeger beluisterde hij remonstrantse preken, nu calvinistische. Maar omdat hij de verschillen niet begrijpt, ziet hij geen onderscheid met de oude situatie. Hij had altijd bij de hervorm- | |||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||
den gekerkt, en wilde dat blijven doen. Zulke remonstranten waren er meer.Ga naar voetnoot13 Wel verre van zich van de hervormde kerk af te keren, wilden zij in die gemeenschap weer worden aangenomen, en daarvoor als het moest zich wel nader laten onderrichten. Zij verlangden er naar dat de hervormde kerk zich met hen weer zou gaan bemoeien. Enkele remonstranten in Zoetermeer klaagden zelf, ‘dat men na haer niet omme en sach’, en verzekerden, ‘dat se haer wel souden laten onderrechten, waer 't dat sij slechts aengesproken wierden’.Ga naar voetnoot14 Daarom was de taak van de hervormde kerk niet hopeloos. Velen wachtten slechts tot men een brug naar hen toe wilde slaan, en zouden zelf niets doen om hun terugkeer te bemoeilijken. Het algemene beleid van de classes en kerkeraden hield met deze gezindheid dan ook rekening. De synode van Noord-Holland besloot dat zij die verzoening begeerden alleen schuldbelijdenis behoefden af te leggen voor de kerkeraad. Slechts als grote ergernis gegeven was zou het berouw ook aan de gemeente bekend gemaakt worden, doch zonder naam. Voor elke openbare schuldbelijdenis uit oorzaak van remonstrantisme zou het advies van de classis vereist zijn.Ga naar voetnoot15 Een concessie van belang. Remonstrantisme kon toch naar het oordeel van de calvinisten niet anders zijn dan een openbare zonde. Elke remonstrant had openlijk ergernis gegeven, en zou dus naar de gebruiken van de kerkelijke discipline openbaar zijn schuld moeten belijden. Namen de kerken nu genoegen met een alleen voor de kerkeraad betoond berouw, dan lieten zij wel zien hoe sterk hun begeerte was naar terugkeer van normale verhoudingen, met voorbijgaan van alle moeiten en verdrietelijkheden waaraan de bestandstwisten zo rijk geweest waren. Men begreep met een uitzonderingssituatie te doen te hebben. Velen hebben uit onwetendheid de remonstranten gevolgd, overwoog de classis Dordrecht, vooral in plaatsen waar geen andere predikanten geweest waren. Zou men hen dan niet mogen aannemen op een simpele verklaring dat zij de remonstrantse leer en proceduren verfoeiden? Alleen van hen die werkelijk waren afgeweken moest schuldbelijdenis verlangd worden voor de kerkeraad of voor de gemeente, pro ratione delicti.Ga naar voetnoot16 Zo handelden ook wel de meeste kerkeraden. Schoonhoven besloot vroegere remonstranten die nu weer het avondmaal mee wilden vieren op handslag toe te laten.Ga naar voetnoot17 Hillegersberg liet alle remonstranten bezoeken, en bevond wel ‘sommige geheel opstinaet’, maar ook ‘sommige geseggelijck’, en kon enkelen weer in het lidmatenregister inschrijven.Ga naar voetnoot18 In Den | |||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||
Briel begon men met deze bezoeken pas tegen het laatst van 1619, ‘beginnende eerst aen dengeenen dien men acht van de sachtste ende buychsaemst sijn’.Ga naar voetnoot19 Maar 22 remonstranten hadden zich toen al zonder enig voorgaand bezoek weer laten inschrijven.Ga naar voetnoot20 In totaal keerden in de jaren 1619-1625 83 gewezen remonstranten tot de gemeente terug. De meesten deden het betrekkelijk snel, maar het kon lang duren vóór het hele proces was afgewikkeld. In Charlois bij voorbeeld hadden de beide gezindten tezamen in 1619 op 1 oktober 64 lidmaten. Hiervan namen 27 deel aan de eerste avondmaalsviering onder contra-remonstrantse leiding op 6 oktober 1619.Ga naar voetnoot21 Van de anderen zijn er 25 teruggekomen, als volgt over de jaren verdeeld:
Niet alle gemeenten aanvaardden de vroegere remonstranten zonder | |||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||
schuldbelijdenis. De classis Den Briel stelde een algemene regel, dat alle terugkerende lidmaten moesten verklaren de remonstrantse leer te verzaken, en belijdenis doen van hun schuld.Ga naar voetnoot25 Waarschijnlijk heeft men echter dit classicale voorschrift niet in praktijk gebracht. In de stad Den Briel is in elk geval de schuldbelijdenis uitzondering geweest. De kerkeraad verlangde die alleen van de conrector van de latijnse school en van de rentmeester Cornelis Briell. Bij de eerste speelden zedelijke misdragingen mee. De tweede had tijdens de troebelen de dolerende kerkeraadsleden gescholden voor schelmen en rabauwen. Hij herinnerde zich daar niets meer van, maar de broeders vonden dat hij hen op hun woord moest geloven, ook al zou hij het zelf vergeten zijn.Ga naar voetnoot26 Speciale behandeling van moeilijke gevallen zal wel in alle gemeenten zijn toegepast. In Zevenhuizij verlangde de kerkeraad openbare schuldbelijdenis van slechts drie lidmaten, twee schoolmeesters en de schout. De ergste zondaar was meester Jan, die tot het laatst toe de remonstranten gediend had als voorlezer en voorzanger. In zijn geval vond men dat bijzonder ongepast, ‘omdat hij selve betuycht altijt die reformeerde leere toegedaen geweest te sijn’.Ga naar voetnoot27 De schout keerde in 1623 terug,Ga naar voetnoot28 de schoolmeester Claes Claesz. in 1625.Ga naar voetnoot29 Met sommige weergekeerden bleef het zorgen, vooral als ter plaatse een remonstrantse gemeente als uitwijkhaven ontbrak. Was die er wel, dan liet men de onwilligen los, en beschouwde hen niet meer als lidmaten. De ‘hartste’ remonstranten ontvingen in de regel wel bezoek van de kerkeraad,Ga naar voetnoot30 maar als zij geen gehoor gaven aan de vermaningen liet men hen gaan. Alleen te Amsterdam kwam het tot afsnijding van een tiental onverzoenlijken.Ga naar voetnoot31 Naar ons gebleken is, was het anders wel regel de gehele weg van de kerkelijke tucht te gaan tot de afsnijding toe, met lidmaten die al lang naar een ander kerkgenootschap waren overgegaan. Waarom deze gewoonte ten aanzien van de remonstranten niet is gevolgd staat bij mijn weten nergens opgetekend, maar het zal wel de eenvoudige praktische onmogelijkheid zijn geweest, in Gouda, Rotterdam, Leiden of Hoorn de ‘lidmaten’ die van de calvinisten toch niets wilden weten, bij honderden tegelijk onder censuur te stellen. Ook in Amsterdam liet men het bij de bestraffing van wat kopstukken - Rem Bisschop, Joos Brasser, Jacob Reael - de anderen bleven Gode bevolen. Een begrijpelijk beleid, maar niet- | |||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||
temin naar zeventiende-eeuwse maatstaven een evident falen van de kerkelijke tucht. De enige categorie die zonder uitzondering hoofdelijke behandeling heeft gekregen is die van de predikanten geweest. Voor hen golden ook nooit verzachtende omstandigheden. De enige weg terug was die van de openbare schuldbelijdenis. In de classis Gouda konden de remonstranten zelfs vóór Dordrecht al niet meer van partij wisselen zonder publieke schulderkenning. Johannes Bachusius van Krimpen aan de IJssel moest bij zijn overgang in september 1618 schriftelijk zijn leedwezen betuigen, ‘van hem in leere ende leven verlopen te hebben... biddende Godt ende den classe hem tselve te willen vergeven’.Ga naar voetnoot32 De volgende boeteling, Jacobus Kerckhoven van Polsbroek, was nog veel meer het mikpunt van kleingeestige kettermeesterij. Ook hij tekende bij zijn terugkeer een acte.Ga naar voetnoot33 Maar in de volgende vergadering waren twee predikanten aanwezig, die van de ondertekening geen getuigen waren geweest. Ze zeiden no ook wel graag eens uit Kerckhovens mond te willen horen dat hij spijt had van zijn dwalingen. Kerchkoven stribbelde wat tegen - ‘veele spertelende’, schrijft de scriba - maar verklaarde tenslotte toch: ‘so ick gedwaelt hebbe in de leere, de broederen willen het mij vergeven’. Dat was de broeders te conditioneel. Wees gerust wat vrijmoediger, zeiden ze hem. Uw pen was de vorige maand royaler dan thans uw tong. Maak geen kromme sprongen meer, en zeg ons nu eens na: ‘ick Jacobus van Kerckhoven bekenne in de leere ende ordre gedwaelt te hebben’. De arme man heeft ten leste maar toegegeven. ‘Vrijwillich ende van herten’, willen de acta ons doen geloven.Ga naar voetnoot34 De classis Gouda was het koninkrijk van Johannes Lydius. De overwinning van de contra-remonstranten heeft niet de edelste kanten van zijn karakter bloot gelegd. Allerarmzaligst was vooral de vertoning die opgevoerd werd met zijn vroegere plaatselijke collega, Livinus de Raedt. Men stelde voor hem in april 1619 een akte van schuldbelijdenis op, die hij op de achtste april reeds tekende.Ga naar voetnoot35 Maar het hielp hem niets. De kerkeraad van Oudewater ontdekte dat De Raedt zichzelf niet beschouwd als de enige oorzaak van alle voorgevallen moeitenGa naar voetnoot36 - wat ook met geen woord in de akte van hem was gevergd. De Raedt, die zijn mooie standplaats Oudewater al tegen Haastrecht had moeten inruilen, liet verder met zich sollen, en werd in juni 1619 toch aangenomen.Ga naar voetnoot37 Maar in 1620 rezen er alweer moeilijkheden met de nieuwe gemeente. De burgemeesters van Haastrecht - een van dat tweetal was niet eens lidmaat - beklaagden zich dat de dominee arminianen in de kerkeraad stelde, remon- | |||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||
stranten uit Gouda tot het gehoor toeliet, te veel met vijanden van de waarheid verkeerde, en honderd andere dingen meer.Ga naar voetnoot38 Het einde was dat men Livinus de Raedt een belofte afdwong, dat hij binnen zes maanden ontslag zou nemen. Enkele deputaties in de classis onttrokken zich aan deze onsmakelijke affaire en verlieten de vergadering.Ga naar voetnoot39 Onder hen was ook, het zij tot zijn eer gezegd, Jacobus van Kerckhoven uit Polsbroek. Kan de classis Gouda op de prijs der elegantie geen aanspraak maken, haar gedrag onderscheidde zich zakelijk niet van dat van andere classes. Ook elders moesten predikanten die terug wilden onder het juk door. De moderate contra-remonstrant Adriaen Janssen moest schuld belijden omdat hij de zittingen van de remonstrantse classis steeds had bijgewoond.Ga naar voetnoot40 In Haarlem kreeg de oude Willem de Hase ontslag uit de dienst; de twee andere moderaten, Sprankhuysen en Junius, moesten zich in kleinere gemeenten laten beroepen. Van volslagen remonstranten verlangde men natuurlijk overal een volledige schuldbekentenis, en enkelen gaven die ook: Isbrand Willemsz. van Monster,Ga naar voetnoot41 die een van de ondertekenaars van de remonstrantie geweest was, Nicolaes Tijckmaekers in Geervliet,Ga naar voetnoot42 later ook Adriaen Simonsz. van Charlois.Ga naar voetnoot43 Uit welke motieven ze handelden? Isbrand Willemsz. was klaarblijkelijk een zeer zwak karakter, die in zijn angst weg gezuiverd te worden zelfs een notoir feit als zijn ondertekening van de remonstrantie had verzwegen. Van Adriaen Simonsz. krijgen we uit de akte een veel betere indruk. Hij verklaart dat hij tot een ander inzicht is gekomen, en daarom begeert weer tot de gemeenschap der kerk te worden toegelaten. Over schuld wordt in de akte eigenlijk niet gesproken, ze is veel meer een opwekking tot de gemeente, ‘haer in sijne wederkeeringe ende versoeninge met de gemeene kercken ten hoochsten te verblijden’. Tijckmaekers werd het vuur veel nader aan de schenen gelegd. Hij moest precies verklaren wat hij allemaal verkeerd had gedaan, en op welke manier hij zijn leven nu dacht te beteren. Hij had de valse leer en onwettige proceduren van de remonstranten bevorderd, de ware rechtzinnige leer beklad, verdrukt en tegengestaan. Hij zou nu echter zijn gemeente de rechte leer weer prediken, overeenkomstig Gods woord en de formulieren. Had hij iemand verleid of aan het twijfelen gebracht, dan zou hij nu het uiterste beproeven om zo iemand weer tot eenheid met de kerk te brengen. Het kan wel waar zijn dat Tijkmaekers al deze schelmstukken had bedreven en nu een nieuwe bladzijde wilde opslaan. Maar toch ligt er iets pijnlijks in dat een predikant zulke woorden in de mond moet nemen | |||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||
voor een gemeente die hij al meer dan dertig jaar heeft gediend. Misschien hebben daarom zo weinig remonstrantse predikanten de weg terug naar de hervormde kerk ingeslagen. Zij die remonstrants bleven moesten een akte van stilstand tekenen, of uit het land verdwijnen. De meeste Hollandse remonstranten kozen de ballingschap. Een flinke minderheid tekende, onder wie ook voormannen als Burchvliet van Den Briel en de oude Lansbergen in Rotterdam. Enkelen herriepen later weer hun handtekening en voegden zich weer bij hun oude geloofsgenoten, zoals Wittius van Schoonhoven, Welsing van Hoorn en Tijckmaker van Nieuwpoort. Wat de meeste remonstranten bewoog om voor de ballingschap te kiezen, hadden hun leidslieden al aan de synode van Dordrecht duidelijk gemaakt. Wij hebben onze gaven van God zelf ontvangen, zeiden ze. Wij zijn dus niet door mensen tot onze dienst geroepen, maar door God.Ga naar voetnoot44 Wij kunnen niet op bevel van mensen arbeid neerleggen die ons door God is opgedragen. Maar zij hadden toch als predikanten hun roeping ontvangen binnen de hervormde kerk. Moesten zij dan hun ambt niet neerleggen, nu bleek dat die kerk op hun diensten geen prijs stelde? Neen, zeggen de remonstranten op die vraag altijd. Wij zijn geen knechten of meiden die men huurt zolang men van hun dienst belieft gebruik te maken, antwoordde Cupus aan de schout van Amsterdam. Wie eenmaal geroepen is blijft altijd verplicht zijn gaven te gebruiken.Ga naar voetnoot45 In de hervormde kerk mocht het niet, kon het ook niet meer. Want daar, zei Grevinchoven, heerste de geest van de anti-Christ, en de valse profetie,Ga naar voetnoot46 daar was de dienst van het evangelie vruchteloos gemaakt, schreef Poppius.Ga naar voetnoot47 Grevinchoven en Poppius waren directeuren van de sociëteit. Hun gedachten zijn voor de broederschap zeker representatief: men had daar de hervormde kerk opgegeven. ‘Gaet doch wt het midden van haer’, schreef Jeremias Tijckmaker aan een vroeger gemeentelid, dat naar de contra-remonstranten overhelde. ‘Tast niet onreyns aen, verlaet Babel! Ghij hebt door u doen andere eenvoudige ergernisse gegeven. Treet terugge, opdat het wee over u niet en come, daer Christus onse Heere van spreeckt, dat het beter waere dat desulcke eenen meulensteen aen den hals gehangen waere ende in de zee geworpen’!Ga naar voetnoot48 Men moest uit die hervormde kerk gaan. Ze was van geen enkel nut meer, want ze kon de eigenlijke functie van een kerk niet meer vervullen: de mensen de weg naar de eeuwige zaligheid wijzen. Cupus verklaarde tegenover de Amsterdamse schout, dat niet alle contra-remonstranten verloren behoefden te gaan, net zo min als alle papisten; maar dat hun gevoe- | |||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||
len wel zorgwekkend was, en hinderlijk voor het verkrijgen van de zaligheid. De schout leek over dit antwoord eerder aangenaam verrast dan verbaasd. ‘Wel, seyde Zijne Edele, ghij spreeckt beleeffder als andere’.Ga naar voetnoot49 Misschien had hij Grevinchovens pamflet gelezen, dat de absolute predestinatie niet zozeer een grove dwaling noemde, ‘als wel een versakinghe Godts, ende een omkeeringhe van alle religie, ende insonderheydt van de christelijcke religie’.Ga naar voetnoot50 Cupus' concessie, dat men met contra-remonstrantisme desnoods nog wel zalig kon worden wilden de meeste remonstranten wel doen, maar dan toch onder het voorbehoud dat men niet werkelijk naar de calvinistische leer zou gaan leven.Ga naar voetnoot51 Want in die contra-remonstrantse religie was niet één reden te vinden die van nature kracht had de mens afkerig te maken van de zonde, begerig zijn zaligheid te werken met vrees en beven.Ga naar voetnoot52 De calvinistische kerk was voor de remonstranten een valse kerk geworden, in één graad met de Rooms-katholieke. Daarom was voor hen de inrichting van een eigen kerkgenootschap roeping en plicht. Zij gingen zich dus na de synode van Dordrecht in een eigen kerkverband organiseren. De Staten-Generaal hadden hun echter het preken verboden. De organisatie moest dus geheim blijven. Maar daardoor gaven de remonstranten aan de overheid achteraf een rechtvaardiging van het opgelegde preekverbod: een vereniging die alleen al om te kunnen bestaan beginnen moest met de wet te overtreden, kon niet anders dan subversief van karakter zijn. De remonstrantse broederschap krijgt dadelijk voor de magistraten iets sinisters. Elke gevangene wordt nauwkeurig ondervraagd over de inrichting en werkwijze van de sociëteit. In 1620 geraakten twee predikanten in hechtenis, Grevius en Vezekius. Beide kwamen in het Amsterdamse tuchthuis terecht, maar Vezekius moest met de boeven aan de rasp, terwijl Grevius plaats kreeg in de secrete vertrekken. Hoe had Grevius deze gunst verdiend? Zijn Leidse partijgenoot notaris Paets weet het precies: ‘omdat hij zoe wel geclapt heeft gelijc zijn gedructe sententie medebrengt’.Ga naar voetnoot53 Die sententie kan ieder nalezen bij Brandt.Ga naar voetnoot54 Ze onthult bepaald geen huiveringwekkende geheimen. Maar alles wat op het verboden gezelschap betrekking had gold als duister en onheilspellend, als waardig om met zorg te worden opgetekend in de criminele papieren van het Hof van Holland. Daar sluimeren ze nu nog, die prikkelende geheimen, en wat ze ons vooral openbaren is de perplexiteit van de regering tegenover dit illegale gezelschap, dat bij elke nieuwe onthulling even onschuldig blijft. | |||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||
Zo leerden de rechters uit de confessie van Albrecht Claesz., dat de remonstrantse gemeente van Rotterdam vijf diakenen had, die opzichters van de armen genoemd werden.Ga naar voetnoot55 Bij het proces van Cornelis Geesteranus bleek dat remonstrantse predikanten opdracht hadden aan de gemeenten het woord Gods te verkondigen.Ga naar voetnoot56 Dat was alles wat een nauwkeurig onderzoek aan het licht kon brengen. Moest men daarvoor nu de remonstranten vervolgen? Bezoekers aan de heimelijke bijeenkomsten, verklaart Adriaen Simonsz., kunnen met hun vergaderingen voor de wereld niets anders verdienen dan moeite, smaad en bespotting. Als zij er dan toch mee doorgaan, ‘so en kan ick niet anders verstaen, jae 't is oock het seeckerste van haer te gevoelen, dat sij vanweegen haer conscientie daertoe werden gedreven’.Ga naar voetnoot57 Toch houdt de regering vol. De Gecommitteerde Raden van Holland gelasten het Hof alle gevangen predikanten precies te vragen, ‘wye hare complicen sijn, die het lant in gestaedige ongerusticheyt houden, met wien sij hebben gecorrespondeert, wie haer aenhout ende logeert’.Ga naar voetnoot58 Waar ook maar een dominee in handen van de justitie geraakt was, zagen de Gecommitteerde Raden toe dat geen moeite verzuimd werd, ‘de gerechte gelegentheyt van de arminiaensche factie’ te ontdekken.Ga naar voetnoot59 Waarom blijft men op die remonstranten zo gebeten, ondanks de geruststellende uitkomsten van het gerechtelijk onderzoek? Waarom wil men hun de tolerantie niet vergunnen die aan luthersen of doopsgezinden wel is toegestaan? Ook de mensen van de zeventiende eeuw zagen dat probleem wel. Maar met het antwoord hadden de overheden geen moeite. Luthersen en doopsgezinden zijn er altijd geweest, schrijft de Britse gezant Carleton, zolang de Verenigde Nederlanden bestaan. Zij hebben altijd vreedzaam onder de bescherming van de overheid geleefd, en niet gestaan naar verandering. Maar remonstranten proberen zelf het gezag in handen te krijgen. Hun doel is niet alleen religieus, maar ook politiek: zij willen een ommekeer in de staat, niet enkel maar in de kerk.Ga naar voetnoot60 Dat is inderdaad de steeds weer uitgesproken beschuldiging. Remonstrantse vergaderingen, meent de nieuwe vroedschap van Gouda met haar wankele steun in de publieke gunst, dienen slechts om ‘de eenvoudige gemeente tegens de jegenwoordige regieringe op te hitzen’.Ga naar voetnoot61 Hun enige doel, zeggen ook de Gecommitteerde Raden van Holland, is ‘haer te opposeren tegens de wettelicke autoriteyt van den lande’.Ga naar voetnoot62 Met godsdien- | |||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||
stige onverdraagzaamheid heeft het regeringsbeleid tegen de remonstranten niets te maken, beweert het Hof van Holland, ‘dewijle het niet is een stuck van religie, maer pure seditie ende oproer’.Ga naar voetnoot63 Men krijgt uit de officiële uitlatingen haast de indruk dat er in die tijd twee partijen bestonden: het vaderland en de remonstranten. Een goed patriot kon misschien katholiek zijn, maar nooit arminiaan. Toen het de Gecommitteerde Raden van Holland in 1623 ter ore kwam, dat het hele gerecht van Voorschoten nooit één voet in de hervormde kerk zette, van de schout tot de bode toe, schreven zij de ambachtsheer dat dit een schandelijk verzuim was, ‘nyet tolerabel in luyden, noch papist, nochte mennonist sijnde’. Ze gaven zo immers ernstige verdenking het te houden met ‘de partije van degene die haer formaliseren ende canten jegens de regieringe van 't lant’.Ga naar voetnoot64 Men ziet, de remonstranten hebben de rang van staatsvijand nummer een overgenomen. Wat in de papist nog verdraaglijk is, wordt de remonstrant aangerekend alsof hij het land al half verraden had. Remonstrantisme is in het oordeel van de overheid een politiek gevaar. Het blijkt telkens weer in de interrogaties van gevangen remonstrantse predikanten. Zo vraagt men Simon Lucae in 1621, na zijn aanhouding te Rotterdam, ‘off hij ende zijne complicen het gemeene volck door ende in haere predicatiën niet gesocht hebben te trecken ende te houden buyten de gehoorsaemheyt, die zij ende andere inwoonderen ende ondersaeten de heeren Staten ende regerende magistraten der steeden schuldich zijn’. Heeft hij geen aanleiding gezocht, in zijn preken de hoorders ‘te animeren ende op te maecken’ tegen de wettige regering?Ga naar voetnoot65 Dat wilde men altijd van de remonstrantse predikanten weten: of ze het volk niet aanstookten door middel van actie en geweld te komen tot een betere orde van zaken - zoals men het ook Poppius in 1623 vroeg: ‘off niet eenige predicanten 't volck leerden, dat sij de tegenwoordige overicheyt niet en souden gehoorsaem sijn om tot verlossinge te mogen komen’.Ga naar voetnoot66 Daartoe acht men de remonstrantse predikanten volkomen in staat. De justitie treedt tegen hen op als waren ze samenzweerders tegen de veiligheid van het land, strijders voor een arminiaanse revolutie. Zijn ze dan al nooit op de pijnbank gelegd, ze worden in hun verhoren soms wel met foltering bedreigd:Ga naar voetnoot67 volstrekt natuurlijk ook, indien men hun activiteiten als crimen seditionis wil aanmerken, als perturbatie van de gemene rust. Ten onrechte, zeker. De remonstrantse broederschap hield geen schuldige geheimen verborgen. Van Episcopius, Poppius, Grevinchoven of | |||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||
Wtenbogaert had het land niets te duchten. Fel reageerde Arnold Geesteranus op de vraag van zijn rechters, waarom hij met zijn preken hielp oproer te maken. ‘De H.H. Staeten behooren het ons danck te weeten, dat er geen meer oproerigheit ontstaen is, als de luyden doorgaensGa naar voetnoot68 tot christelijcke lijdtzaemheit ende behoorlijcke zeedigheit vermaent hebbende’.Ga naar voetnoot69 Er is een zekere overeenkomst tussen de remonstrantse predikanten van de zeventiende eeuw en de Franse Hugenoten van de achttiende. Ook de Hugenoten werden beschouwd als rustverstoorders, die om hun eigen belang te dienen wel in staat zouden zijn zelfs de hulp van Frankrijks vijanden in te roepen. De predikanten zag men als de aanstokers, en daarom werden zij met bijzondere ijver vervolgd, ofschoon zij het nu juist waren die de onder hun volgelingen levende hartstochten meestal wisten te bedwingen. De Hollandse regenten begingen dezelfde vergissing. Ook zij stelden Poppius, Cupus en consorten verantwoordelijk, zonder te begrijpen dat de predikanten de onrust in de gemeente niet aanwakkerden, maar in tegendeel probeerden die tot zwijgen te brengen. Eén bezwaar echter bleef tegen hun optreden altijd gelden, zonder dat het in hun macht lag daar iets aan te verbeteren. Zij konden nog zo dikwijls de gemeenten opwekken tot lijdzaamheid en geduld: op één punt moesten zij zelf de gehoorzaamheid aan de overheid opzeggen, want ze wilden immers het preken niet laten. Ballingen waren zij, wier eenvoudige aanwezigheid in het land al een misdrijf was. Zouden ze nooit met enige bitterheid aan de nieuwe regenten gedacht hebben, en zich met weemoed de goede dagen hebben herinnerd van Johan van Oldenbarnevelt? De Leidenaar Schaeck moest zich in 1620 voor de justitie verantwoorden omdat hij gezegd zou hebben, ‘dat de heeren onwettelick waeren ende tegen de privilegiën van 't lant daer waren opgecomen’Ga naar voetnoot70 Hij loochende het, maar als hij het werkelijk nooit gezegd zou hebben, dan hebben toch zeker duizend andere remonstranten dat wél gedaan, want het was waar. Een tamelijk kostbare waarheid. Jacob Pietersz. Boon moest het met 400 gulden betalen, dat hij de Goudse magistraten ‘atrocelijck hadde geïnjuriëert’,Ga naar voetnoot71 door hen onwettig te noemen. Maar ook de bezadigste arminiaan kon geen werkelijke eerbied hebben voor een overheid die zelf uit revolutionaire noodzaak geboren was, en aan de remonstranten de vrije godsdienstoefening had ontnomen. ‘Als ik dan die vrijheidt door nieuwe inquisitie nu moet missen in ons vaderlandt’, verzuchtte de Amsterdammer Rem Bisschop mismoedig, ‘soo sal mij te met alle de werelt even aengenaem zijn, ziende dan dat alle regerende monnicken één ding zijn, ofse swarte of graeuwe kappen dragen’.Ga naar voetnoot72 De Leidse remonstrant en oud-magistraat Ys- | |||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||
brant Dircxsz. Visscher werd in 1620 begraven met op zijn kist het vaandel dat hij in 1573 in de strijd tegen Spanje zelf had gedragen. Het was de wens van de overledene geweest dat het vaandel in de kerk aan stukken gescheurd zou worden en mee begraven, ten teken dat de vrijheid dood was. De burgemeesters verboden dat, en lieten het vaandel weer thuis bezorgen.Ga naar voetnoot73 Maar het had zijn getuigenis toch reeds afgelegd. De partijstrijd van de bestandsjaren wordt gepersonifieerd in Maurits en Oldenbarnevelt. De stadhouder was voor de remonstranten wel allerminst een nationale figuur. Veeleer richtten zich alle wraaklust en haatgevoelens jegens de overwinnaars bij voorkeur tegen zijn persoon. Dat blijkt al direct in 1618. In de aanklacht tegen twee predikanten in de classis Den Briel, Velsius en La Faille, staat als een van hun wanbedrijven genoteerd, dat zij Maurits schandelijk belasterd hadden.Ga naar voetnoot74 Gelukkig voor Velsius heeft niemand dit oude zeer opengekrabd, toen zijn naam in 1623 genoemd werd in relatie tot de aanslag tegen Maurits. Als verzwarende omstandigheid zouden zijn woorden van 1618 toen ook niet meer hebben mogen gelden, want Velsius was waarachtig niet de enige remonstrant, wie in 1618 de gal overliep. P.C. Hoofts broer Hendrik was er in 1622 nog zo vol van, dat hij weigerde op de gezondheid van de stadhouder te drinken met de officieren van het garnizoen van Lillo: dan nog liever op de beul van Haarlem.Ga naar voetnoot75 Bij remonstranten van lager maatschappelijke rang moest Maurits het eveneens ontgelden. De Leidse timmerman Pieter Dircxsz. was zo vertoornd over Maurits' Haagse kerkgang bij de contra-remonstranten, dat hij de prins een oproermaker noemde. Hij zei niet in verbetering te geloven, ‘voor ende aleer datter een ofte twee van 't huys van Nassauwen een voet gecort sullen sijn’.Ga naar voetnoot76 Het toen nog remonstrants gezinde gerecht van Leiden bemoeide zich dadelijk met de zaak, maar Maurits, altijd onverschillig tegenover gevaren die alleen zijn persoon bedreigden, schonk hem onbekommerd vergiffenis.Ga naar voetnoot77 Deze Pieter Dircxsz. had al in 1617 voorzien welk gevaar Maurits' partijkeuze voor de remonstranten inhield. Maar ook de minst scherpzinnigen moesten wel begrijpen hoe de kaarten lagen, na de arrestatie van Oldenbarnevelt in 1618. En dan komen de pasquillen en schimpdichten los. Al in september 1618 liggen de billetten op de straten van Den Haag: ‘isser niet een Brutus te vinden’?Ga naar voetnoot78 Wie Maurits doodt, die tiran die de vrijheid verdrukt, is geen moordenaar maar een verlosser. Men plakt papieren aan deuren en muren: | |||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||
Hollanders u vrijheyt u privilegie soett
Worden nu t'enenmael gesett onder die voett.
Een Brutus kan ons helpen.Ga naar voetnoot79
Een pamfletschrijver geeft een dialoog tussen Brutus en de provincie Holland, gevoerd in een hartelijke atmosfeer van wederzijds begrip. Brutus roept de Hoolanders toe: Wilt ghij, o Bataviers, ter eeren mijn gedencken
Met 't bouwen van een beeld, als ick u heb' gevrijt,
Lijff, leven, goed en bloed, wil ick u gaerne schencken
En maken metter haest u desen dwingland quijt.
Dat is de taal die Holland verstaat: O Brute cloeck van hart, aan 't beeld sal 't niet ontbreken,
So ghij maar helpen cont den dwinglandt uyt mijn schuyt,
Met Scevola ghij zult dryduysent sien ontsteecken
Om, soo het u misluckt, dat werck te voeren uyt.Ga naar voetnoot80
Een dwingeland heet Maurits. Sinds bloedraad en tiende penning was de hertog van Alva in de Nederlanden het aartstype van de onderdrukker. Zijn naam moest nu ook wel in de hekelverzen aan die van Maurits gekoppeld worden. Ducq D'Alba heeft gedaen in Hollandt tyrannie.
Op denzelven voet sticht den prins heerschappie.
Ghij vraecht waerom het geschiet?
Ick zegghe, dat in den prins van Oraengien
Ducq D'Alba's ziel gecomen is uyt Spaengien.Ga naar voetnoot81
Dat briefje ging in Den Haag van hand tot hand, de een schreef het van de ander over. Een ander klaaglied vond door de drukpers nog wijder verspreiding: Waer is nu ons vrijheydt,
Die gantsch te nederleydt,
Door des mofs tyrannigheydt?
Duc d'alb heeft noyt gedacht,
Noch Spangien oyt getracht,
Tgeen de moff nu heeft gewracht.
Dus zijn wij vast verheert
En schandelijck onteert
Door des mofs heersich begeert.
| |||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||
Dien alle sijn raad
Daer heenen gaet,
Om 't gansche land
Te doen staen in lichten brand.
Wat sullen wij dan doen?
Ons tegenstellen koen?
Neen, maar ons tot lijden spoen.
God salder ons saack
Met strenge wraack
Noch voeren uyt,
Eer de moff sijn oogen sluyt.Ga naar voetnoot82
Dit dichtstuk lijkt wat berustender dan de samenspraak tussen Holland en Brutus. Maar ze staan met zijn tweeën in één bundel, en ze zullen wel uit dezelfde pen gevloeid zijn. De Alva, de dwingeland, is toch ook gemakkelijk te herkennen in dit klaaglied, waar het woord mof al bijna de klank heeft van '40-'45. Maurits de grote vijand. Voor de strijdbare mannen van de schuilkerk en de hagepreek, die gewapend hun devotie pleegden en zich door geen soldaten of schoutsknechten uiteen wilden laten jagen, was Maurits uiteindelijk de tegenstander. Om politiek maakten zij zich niet zo druk. Hun kon het onverschillig zijn of de bierimpost nu uitbetaald moest worden aan een arminiaanse of aan een contra-remonstrantse ontvanger-generaal. Hun deerde het niet wie de voornaamste was in het land, de advocaat of de stadhouder. Maar één verandering sneed in hun eigen vlees in. Zij moesten een geloof aannemen dat ze verfoeiden, en werden beboet, vervolgd, uiteengejaagd als ze hun eigen predikanten wilden horen. Wij weten al dat deze remonstranten geen lijdzaam ras waren. Zouden ze dan opzien tegen een kleine ingreep, die een volkomen keer in hun lot kon brengen? Want dat geloofden velen: als er maar een paar van de nieuwe heren verdwenen, zou de oude toestand wel weer hersteld kunnen worden, of dan zouden tenminste de remonstranten hun vrijheid van godsdienstoefening terugkrijgen. Was Pauw maar weg van het Amsterdamse stadhuis, zei de vroegere predikant van Noordwijk, Wilhelmus Loman; dan zou alles veel beter gaan.Ga naar voetnoot83 In de eerste jaren na Dordrecht leefden veel eenvoudige remonstranten in de verwachting van een nabije omwenteling. Ze hadden hun codenaam voor de revolutie: de wederoprichting van het rijk Israëls.Ga naar voetnoot84 Frederik Hendrik werd als de mogelijke vorst van dat rijk gezien, waarvan de remonstranten de voorhoede moesten vormen.Ga naar voetnoot85 Gaarne beeldde men zich in dat Maurits en Frederik Hendrik in onmin met elkaar | |||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||
leefden.Ga naar voetnoot86 Dat was de bodem waarop Oldenbarnevelts zonen het zaad van de samenzwering tegen Maurits konden uitwerpen. Hier zocht Oldenbarnevelts jongste zoon Willem van Stoutenburg zijn contacten, toen hij plannen ging smeden om Maurits van kant te maken. Ook hij meende dat de diverse stedelijke magistraten zonder veel moeite weer geremonstrantiseerd zou kunnen worden, als Maurits maar eenmaal uit de weg was geruimd. Of hij in ernst geloofde dat Frederik Hendrik dan bereid zou zijn het stadhouderschap over te nemen valt niet uit te maken, al lijkt het hoogst onwaarschijnlijk. Maar tegenover zijn aanhangers liet hij het wel graag zo voorkomen. Stoutenburgs eerste voorbereidingen vielen al in 1621. Te Leiden had hij een gesprek met de predikant Bernardus Dwinglo, van wie hij weten wilde of de Leidse remonstranten aan een omwenteling mee zouden doen. Dwinglo zou toen geantwoord hebben: ‘als de andere steden begonden, dat hij weynich swaricheits tot Leiden zoude vinden’.Ga naar voetnoot87 Zo nodig kon men ook hulp uit de omgeving krijgen. Hazerswoude en omliggende dorpen konden wel 300 of 400 man naar Leiden laten marcheren.Ga naar voetnoot88 Dwinglo zelf ontkende later ooit zo positief te hebben gesproken. Wilde men hem iets verwijten, dan kon het toch alleen maar dit zijn, dat hij in 1621 iets gehoord had over revolutionaire plannen, zonder dat hij het bij de overheid had aangebracht.Ga naar voetnoot89 Ongetwijfeld heeft Dwinglo van de voorgenomen aanslag tegen Maurits nooit kennis gedragen. Maar zijn naam komt toch zo dikwijls voor in de confessies van de veroordeelden, dat men hem toch wel een plaats moet toekennen in de kring van al degenen die dromen van de wederoprichting van het rijk Israëls. In een gesprek met een werkelijke medeplichtige, Jan Blansaert, in juli 1622, had Dwinglo zich aan allerlei rozige speculaties bezondigd. Als de remonstranten nu eens zouden kunnen profiteren van de afwezigheid van zoveel soldaten, die velddienst deden op verre afstand van de Hollandse grenzen! Als ze nu eens meester werden van de steden waarin ze sterk stonden, en als ze dan eens overal orde op zaken gingen stellen!Ga naar voetnoot90 Waarom zou Dwinglo zich niet aan dagdromen overgegeven hebben? Hij zal niet de enige geweest zijn in de kring van de broederschap, en van geen enkele remonstrant viel te verwachten dat hij overscrupuleuze bezwaren zou maken als zijn vrienden inderdaad door een revolutionaire machtsgreep de heren verdrongen die zelf ook niet met de zuiverste legaliteit hun mooie posities verworven hadden. | |||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||
Maar zulke mijmeraars waren nog geen samenzweerders, en die had Stoutenburg nodig. Hij zou ze onder de remonstranten ook vinden: Adriaen van Dijck, gewezen secretaris van Bleiswijk; Cors Jansz. van Alphen, haringkoopman te Rotterdam; David Coornwinder, oud-secretaris van Berkel;Ga naar voetnoot91 Jan Blansaert, een Leidse saaiwerker, die de broederschap als proponent diende; en één predikant natuurlijk, de vermaarde Hendrik Slatius. Misschien wisten ze niet eens allemaal wat er eigenlijk stond te gebeuren. Stoutenburg allicht wel, en zijn broer Groeneveld. Ook Slatius, die met zijn geweten volledig in het reine was. ‘Ick ben in 't gevoelen altijt geweest, dat het geoorloft is een tyran om te brengen. Dat geloven de calvinisten mede’.Ga naar voetnoot92 Van Dijck had het er moeilijker mee. In dagelijkse gebedsworsteling probeerde hij God tot zijn bondgenoot te maken: is het naar Uw wil, help ons; verfoeit Ge ons plan, breng het uit.Ga naar voetnoot93 Coornwinder heeft altijd volgehouden dat hij van de moordplannen onkundig was. Voor hem was het een samenzwering geweest om de vrijheid te herstellen, onder leiding van Frederik Hendrik.Ga naar voetnoot94 Oldenbarnevelts zonen hadden hem betuigd dat deze het eigenlijke hoofd van de onderneming was.Ga naar voetnoot95 In die geest liet hij zich bij de voorbereidingen ook steeds tegenover anderen uit, en hij verzekerde hen dat Frankrijk de staatsgreep zou ondersteunen.Ga naar voetnoot96 Van die Franse assistentie hadden meer samenzweerders de beste verwachtingen. Jan Blansaert had gezegd dat de Franse ambassadeur 11.000 soldaten ter beschikking zou stellen als Frederik Hendrik tegen Maurits in opstand kwam.Ga naar voetnoot97 Veel staat maakte men ook op de medewerking van remonstrantsgezinde regenten. Van Dijck noemt in zijn confessie Kenenburg uit de Ridderschap van Holland, Meerman uit Delft, Ruychaver en Van der Laen uit Haarlem, en natuurlijk Oldenbarnevelts schoonzoon, Van der Mijle.Ga naar voetnoot98 Van der Mijle werd over zijn medewerking ondervraagd, Meerman later ook,Ga naar voetnoot99 maar men vond geen aanleiding hen te vervolgen. Welke houding deze heren aangenomen zouden hebben als de aanslag was gelukt, laat zich niet met absolute zekerheid zeggen. Maar het vermoeden ligt wel voor de hand, dat de samenzweerders zich bedrogen zouden hebben gevonden in hun hoog gespannen verwachting, ‘dat den- | |||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||
zelven staet weder zoude werden gestelt zulx die geweest was voor de leste reformatie bij Zijne Princel. Ex. cie gedaen’.Ga naar voetnoot100 De Gecommitteerde Raden van Holland vonden de aanslag niet alleen bedenkelijk terwille van de zaak zelf, maar ook omdat de meeste gevangenen ‘van soo vile conditiën sijn dat heur de regieringe der landen niet en mach aengaen’ - schoenmakers, schrijnwerkers, kleermakers en lijndraaiers.Ga naar voetnoot101 Hadden de afgezette regenten hun tegenzin kunnen overwinnen om de coup van dit plebs met hun medewerking te kronen, dan hadden de waarborgen voor succes wel heel wat solider moeten zijn dan Stoutenburgs zorgeloze plannen, pas iets te ondernemen als Maurits eenmaal dood was: ‘dat men alsdan de affgesette schouten ende secretarissen ende andere personen zoude adverteren om met een deel huysluyden alhier in Den Haege te commen ende alsdan zeker geroup maecken zouden’.Ga naar voetnoot102 Kon men werkelijk revolutie maken met een handvol boeren uit Hazerswoude of Zevenhuizen? Een Bakoenin zou ja zeggen, maar een Hollandse regent uit de zeventiende eeuw vast en zeker niet. Zeker nog minder mocht men op Frederik Hendrik hopen. Na de dood van zijn broer zou hij in elk geval de natuurlijke erfgenaam van het stadhouderschap zijn. Welk redelijk vooruitzicht bestond er dan, dat hij zou verkiezen die waardigheid te verbinden aan het succes van een kleine minderheid, wier handen bezoedeld waren met het bloed van Maurits? De remonstrantse partij was voor een staatsgreep in 1623 eenvoudig te zwak. Ds. Niellius gaf wel de opinie van alle nuchter denkende mensen, toen hij vanuit zijn gevangenis schreef niet te kunnen bevroeden wat wel de zin van de aanslag mocht zijn geweest. ‘Ne scait on point qu'en la pluspart des provinces et villes principales ceux de nostre sentiment sont les moindres en nombre et force, et eussent esté accablez par la haine publique’?Ga naar voetnoot103 De samenzwering was uitgegaan van Oldenbarnevelts zonen, en had enige steun kunnen vinden onder de felle remonstranten uit de volksklasse. Maar alles wat redelijk, nuchter en bezadigd oordeelde zou zich met deze wilde plannen niet willen inlaten. Geen remonstrants regent dus, en nauwelijks één remonstrants predikant. De overheid echter wilde juist graag bewijzen hebben dat de dominees mee in het complot zaten. Dan zou onweerlegbaar aangetoond zijn dat remonstrantisme seditieus was, als de geestelijke leiders zelfs voor het propageren van politieke moordaanslagen niet terugdeinsden. De rechters die het onderzoek tegen de samenzweerders leidden, noteerden dankbaar elke predikantennaam die de gevangenen in welk verband ook maar | |||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||
noemden. Ze legden er zelfs een aparte index voor aan, ‘memorie inhoudende aenwijsinge op wat plaetsen in de confessiën van de gevangens van de predicanten wert gesproken’.Ga naar voetnoot104 Ze telt niet minder dan veertig namen, en bevat bijna alle kopstukken van de sociëteit: Wtenbogaert, Grevinchoven, Episcopius, Dwinglo, Van den Borre, Cupus, Niellius, Sapma, Corvinus en vele anderen. Maar hoe graag de rechters het ook gewild zouden hebben, deze overvloed van gegevens leverde nagenoeg geen bezwarend materiaal op. Wel hadden enkele gevangenen beweerd, ‘dat de penningen tot beleyt ende vorderinge van de voors. conspiratie sijn gefurneert bij de arminiaensche generaliteyt (soo sij die noemen)’,Ga naar voetnoot105 waarmee dan wel de directeuren van de remonstrantse broederschap bedoeld zullen zijn. Daar juist twee directeuren in handen van de justitie geraakt waren - Poppius en Niellius - gaven de Gecommitteerde Raden van Holland opdracht deze gevangenen op de pijnbank nader te ondervragen.Ga naar voetnoot106 De Haarlemmers hebben voldoende mensenkennis en werkelijkheidszin gehad om deze orders naast zich neer te leggen. Maar intussen verbreidden zich allerlei geruchten tot last van het tweetal. Wtenbogaert en Episcopius hoorden, in het buitenland, dat de beide directeuren aanwezig geweest waren in een vergadering van remonstranten, die met hun stemmen tegen tot de aanslag had besloten.Ga naar voetnoot107 In de eerste dagen na de aanslag was elk woord verdacht, ieder snippertje papier een geheim document. Op het slot Loevestein ontmoetten elkaar de gevangen predikanten Cupus en Poppius. Poppius zei: ik wenste wel dat we elkaar in betere omstandigheden hadden mogen weerzien. Cupus, die hem wat wilde opmonteren, antwoordde: ‘laet ons goeden moet hebben, 't en sal niet lange duyren, wij sullen haest verlost wesen’, of woorden van gelijke strekking. Genoeg om de achterdocht van het Hof van Holland op te wekken, dat dadelijk nadere informaties verlangde.Ga naar voetnoot108 Cupus mocht eens met de verlossing de aanslag op Maurits bedoeld hebben! Al deze sporen heeft men niet verder vervolgd. Maar vijf predikanten bleven toch als beschuldigden over: Slatius, Dwinglo, Welsing, Velsius en Cornelis Geesteranus. Slatius was de enige omtrent wie geen twijfel kon bestaan. Maar Slatius, die slechts met aarzeling tot de broederschap was toegelaten,Ga naar voetnoot109 en wiens diensten men niet gebruikt had omdat hij al te zeer als ‘intractabel’ bekend stond,Ga naar voetnoot110 had in 1623 al geen relatie meer | |||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||
tot de remonstrantse sociëteit.Ga naar voetnoot111 Over Dwinglo spraken we reeds. Hij stond wel midden in de broederschap. en zelfs in de onmiddellijke nabijheid van de top.Ga naar voetnoot112 Dat hij in 1621 had gesproken met remonstranten die revolutie begeerden gaf hij zelf later toe; van de eigenlijke samenzwering wist hij echter niets. In zijn Berkelse jaren was Slatius in Bleiswijk een van zijn naaste collega's geweest, maar de onderlinge verstandhouding tussen die twee was toen al zeer slecht.Ga naar voetnoot113 Dwinglo, zelf bepaald ook niet een van de tractabelsten, was wel ongeveer de laatste die in aanmerking kwam voor de post van mede-conspirateur naast Hendrik Slatius. Bij Isaäc Welsing lagen de zaken wat ingewikkelder. Slatius had zijn naam genoemd, waarop het Hof van Holland aan de magistraat van Hoorn opdracht gaf Welsing aan te houden. Men had zijn verblijfplaats weten op te sporen, zodat zijn arrestatie niet moeilijk zou vallen. Inderdaad trof de deurwaarder Welsing thuis aan in zijn zolderkamer. Welsing, die niet wist waarvoor hij gezocht werd, meende dat men hem alleen als remonstrants predikant wilde vatten. Dat was hem al eens eerder overkomen, en hij verlangde er niet naar de kennismaking met de gevangenis te hernieuwen. Hij liet zich dus van de trappen naar beneden vallen, en slaagde er zo in de deurwaarder te ontlopen. De Hoornse magistraat zag in deze ontsnapping natuurlijk een bewijs van schuld, maakte publiek bekend van welk ‘schrickelijck voornemen’ Welsing beticht werd, en loofde een premie voor hem uit.Ga naar voetnoot114 Welsing begreep dat hij het er niet bij moest laten. Hij zond onmiddellijk een rekest naar het Hof van Holland. Hij vroeg garantie dat men hem niet zou vervolgen als remonstrants predikant, en belofte niet in boeien geslagen of gepijnigd te zullen worden. Ging het Hof op die voorwaarde in, dan wilde hij wel naar Den Haag komen om zich te zuiveren.Ga naar voetnoot115 De zaak kwam voor de Gecommitteerde Raden, die er nogal verlegen mee waren. Kreeg Welsing zijn vrijgeleide niet, dan kon hij zeggen: men durft mij geen recht te doen. Niemand zou hem dan nog voor schuldig houden. Gaf men de permissie wel, dan zouden vele andere remonstrantse predikanten wellicht ook verzoeken gehoord te mogen worden.Ga naar voetnoot116 Dat was wel het laatste wat de overheid begeerde. Zij was er niet nieuwsgierig naar te vernemen dat allerlei predikanten niets met de aanslag te maken | |||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||
hadden. Zij hoopte juist dat de mislukte samenzwering nu de remonstranten in discrediet zou brengen, en wenste wel allerminst dat de arminiaanse predikanten munt uit de situatie zouden kunnen slaan. Haar gevoel voor rechtvaardigheid won het. Welsing kreeg zijn vrijgeleide.Ga naar voetnoot117 Hij heeft er evenwel geen gebruik van gemaakt, naar hij zelf zei omdat zijn voorwaarden niet geheel waren ingewilligd.Ga naar voetnoot118 Veel remonstranten hebben hem kwalijk genomen dat hij deze kans voorbij liet gaan, maar de directeuren beslisten later, ‘dat I. Welsingius niet sonder suffisante redenen is achtergebleven’.Ga naar voetnoot119 Zijn aanbod was ook niet louter bluf. Welsing was een nog onwaarschijnlijker eedgenoot dan Dwinglo. Met de remonstrantse zaak was hij niet sterk verbonden. In zijn rekest aan het Hof zei hij al enige tijd bezig te zijn zich van de sociëteit los te maken.Ga naar voetnoot120 Het klinkt geloofwaardig uit de mond van een man, die in 1619 wel de Dordtse leerregels had willen ondertekenen als hij het in de geest van Bullinger mocht doen.Ga naar voetnoot121 Met vooraanstaande remonstrantse collega's als Sapma en Dwinglo stond Welsing op gespannen voet,Ga naar voetnoot122 en bij de Hoornse remonstranten - zijn oude gemeente - was hij in 1622 in opspraak gekomen.Ga naar voetnoot123 Welk redelijk motief kon juist Welsing hebben om door een wanhoopsdaad elke verzoening met de overheid onmogelijk te maken? Tenslotte zijn er dan Velsius en Cornelis Geesteranus. Zij hadden kort voor de aanslag in Rotterdam gelogeerd, en de maaltijd gebruikt bij Slatius. Ook diens zwager was van de partij, de schrijnwerker Cornelis Gerritsz., een medeplichtige in het complot. Het hele gezelschap dronk daar op het goed succes van de aanslag,Ga naar voetnoot124 maar naar Slatius later zei, had hij de dronk ingesteld in dubbelzinnige bewoordingen die Velsius en Geesteranus niet hadden kunnen begrijpen.Ga naar voetnoot125 Het Hof van Holland stelde op elk van hen een prijs van 4.000 gulden, maar later hebben de beschuldigden aannemelijk weten te maken dat zij onwetend waren geweest van Slatius' ware bedoelingen. Geesteranus werd in 1635 bij acte van het Hof van Holland onschuldig verklaard.Ga naar voetnoot126 Maar zover was men nog niet in 1623. Een aantal remonstrantse predi- | |||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||
kanten, vergaderd te Amsterdam, stelde in de loop van dat jaar een verdedigingsgeschrift op en liet het Maurits toekomen. Deze echter wilde eerst wel wat nader bewijs hebben voor hij zich liet overtuigen. Ze zeggen dat ze onschuldig zijn, schreef hij de raadsheer Cromhout.Ga naar voetnoot127 ‘Maer ondertusschen en sien wij nyet, dat hem yemandt van dengenen die in de sententiën van de geëxecuteerden ende andere schriften gementioneert zijn, voor alsnoch ter purge gestelt heeft voor den Hove van Hollandt’. Hier blijkt wel wat Welsing verzuimd heeft, door zijn vrijgeleide ongebruikt te laten. Hadden Welsing, Dwinglo, Velsius en Geesteranus zich vrijwillig aangemeld, dan hadden ze daarmee de remonstrantse zaak een goede dienst kunnen bewijzen - aangenomen natuurlijk dat hun inderdaad recht geschied was. Het is hun niet kwalijk te nemen dat ze niet al te goed van vertrouwen waren. Maar gezien de vrijspraak die Van der Mijle en Meerman gewerd, is het toch niet uitgesloten dat ook de vier predikanten er met ere afgekomen waren, Dwinglo misschien uitgezonderd. Het was in ieder geval de enige kans geweest. Nu kon Maurits en nu konden al degenen die de remonstranten een kwaad hart toedroegen, de zogenaamde medeplichtigheid gebruiken als excuus voor een hard beleid. De aanslag had ook het laatste restant vertrouwen vernietigd, dat de remonstranten nog bij de overheid bezaten. Heel kras komt dat tot uitdrukking in een project, dat in 1623 werd opgesteld als richtlijn voor de aanpak van het remonstrantse vraagstuk.Ga naar voetnoot128 Er zijn ongetwijfeld nog meer personen, zo vangt het stuk aan, die mede schuldig waren aan de conspiratie, of die soortgelijke plannen beraamd hebben. Deze mensen moet men opsporen door prijzen op hun hoofd te stellen en de aanbrengers te beloven dat zij vrijuit zullen gaan. Het algemene toezicht op de remonstranten dient te worden verscherpt. Het mag met name niet meer voorkomen dat men vanuit deze landen correspondeert met personen die als misdadigers verbannen zijn, namelijk Grotius, Wtenbogaert, Stoutenburg, Van der Dussen, Kors Jansz. van Alphen en anderen. De tendenz is hier duidelijk genoeg: men maakt geen onderscheid tussen Grotius en Wtenbogaert enerzijds, de samenzweerders anderzijds. Alle remonstrantse vergaderingen dienen te worden belet, vervolgt de tekst. Gebannen dominees die terugkeren om hier in het geheim te preken moeten ter dood gebracht worden, en wie hen huisvest wordt voor eeuwig verbannen. Wie remonstrantse pamfletten in handen krijgt zonder ze in te leveren bij de justitie zal even schuldig staan als de auteur. Voorts ware te overwegen van alle ambtenaren en officieren een eed te vergen dat | |||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||
zij de arminiaanse factie zullen helpen bestrijden, en niemand meer te benoemen die niet van de gereformeerde religie is. Van dit plan is wel niet veel terecht gekomen, maar het tekent toch de haat en verachting, waarin de remonstranten gevallen waren. De conspiratie is voor de broederschap een zware slag geweest. De felste contra-remonstranten zagen de samenzwering liggen in het verlengde van het proces-Oldebarnevelt: wat toen slechts vermoed werd was nu bewezen. Thans was het verraad aan het licht gekomen dat onder de pistoletten verborgen lag: Nu toont ghy recht u aert, nu toont ghy recht u gront,
Nu blijckt dat anders denckt u hert', als spreeckt de mont.
Al u verdraechsaemheyt, in haet en wraeck verandert,
En ghy in stee van Gods, des Duyvels weghen wandert,
Want nu u boos verraet is comen aen den dach,
En dat u vrye wil, niet teghen God vermach.Ga naar voetnoot129
De remonstranten zijn bij de Spanjaarden en Jezuïeten in de leer geweest, zegt een onbekend pamfletschrijver.Ga naar voetnoot130 Naar de Spaans-Jezuïetische manier hebben zij door middel van geweld hun problemen willen oplossen en het land in een bloedbad storten, om zo hun Spaanse vrienden aan de macht te brengen. Het zal de rechters ook zeker voldoening hebben gegeven, dat zij in de vonnissen tenminste op één plaats konden laten zien hoe de samenzweerders toenadering gezocht hadden tot Spanje. Stoutenburg had tegen Van Dijck gezegd, dat na Maurits' dood ‘beter middel zoude gevonden werden omme een goet accordt te treffen metten coninck van Spangien’.Ga naar voetnoot131 Wat deze uitspraak voor de contra-remonstranten zo interessant maakte, was dat Stoutenburgs woorden naar hun oordeel regelrecht voortvloeiden uit de politiek van zijn vader. Zij hadden zichzelf geleerd Oldenbarnevelts buitenlandse politiek te zien als Spaansgezind en crypto-katholiek.Ga naar voetnoot132 De moordenaar Stoutenburg was in hun ogen geen ontspoorde geest, maar de rechtgeaarde zoon van zijn vader. Baudartius wekt de eenvoudige remonstranten op zich nu toch niet langer te laten misleiden door deze mensen wier godsdienst alleen de camouflage was voor hun landsverraderlijke intenties: Stopt doch voortaen u oor, voor die, die u beroeren:
Die lacchen in haer vuyst, dat ghy na haer manieren
U schickt so even juyst, dat s'u als domme dieren
So leyden met de neus, en brengen daer sy willen,
En op een boose leus u gelt en goet verspillen.Ga naar voetnoot133
| |||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||
Onder de remonstranten heerste grote verslagenheid. Slechts enkelen, in Den Briel en Rotterdam, namen het voor de samenzweerders op. De Gecommitteerde Raden van Holland verzochten de magistraten van deze steden zulke personen die de aanslag verdedigden met de dood te straffen.Ga naar voetnoot134 Er is geen enkel doodvonnis uitgesproken. De voorstanders vormden ongetwijfeld slechts een minderheid, die door geen van de predikanten werd ondersteund. Oldenbarnevelts dochter kon nog zo vertoornd zijn op de velen onder de remonstranten, die ‘de konspieratie zoo zeer detesteeren’,Ga naar voetnoot135 de afkeer van de door de samenzweerders gekozen weg was bij tal van arminianen zo groot dat ze hun oude vrienden nu in de steek lieten. Caspar Selkart gaf de Staten-Generaal te kennen dat hij zijn predikambt wilde opgeven.Ga naar voetnoot136 Hij had tot nu toe de remonstranten gediend om hen geduld en gehoorzaamheid bij te brengen. Maar de ‘grouwelijcke, schandelijcke ende onchristelijcke conspiratie’ bewees dat zijn toeleg was mislukt. Hij wilde nu liever als gewoon burger leven dan langer verbonden te blijven aan dit trieste gezelschap. Samuel Lansbergen, Abraham La Faille en Assuerus van de Poll deden dezelfde keus.Ga naar voetnoot137 Overal keert men zich tegen ons, klaagt Prevostius, die de zijnen trouw bleef. Zelfs zij die weten dat de sociëteit als zodanig met de aanslag niets te maken heeft durven onze onschuld niet publiek te verzekeren.Ga naar voetnoot138 Het moedige besluit van de broederschap, Slatius' weduwe te ondersteunenGa naar voetnoot139 verdient respect, maar het kon gemakkelijk verkeerd begrepen worden. Het aantal medewerkers liep enorm terug. In 1621 beschikte de sociëteit voor de dienst in de Nederlanden over 50 predikanten.Ga naar voetnoot140 In 1624 waren er nog maar 28 overgebleven.Ga naar voetnoot141 Zo velen verlaten ons, schrijft de vergadering van 1624, ‘dat men byna nauwelicx weet, hoe men met malkanderen staet, en wat wy aen malkanderen hebben’.Ga naar voetnoot142 De in 1623 telkens opduikende geruchten van nieuwe samenzweringen vergrootten nog de verwarring.Ga naar voetnoot143 De vrees voor aanslagen zat zo in de lucht, dat een aan lager wal geraakte dominee, Samuel de Prince, die van | |||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||
de broederschap vervreemd was, er wel van meende te kunnen profiteren, en een poging deed Maurits geld af te persen. Hij schreef de stadhouder twee anonieme brieven, waarin hij aanbood geheime documenten over een nieuwe aanslag te verkopen voor duizend rijders.Ga naar voetnoot144 De Prince werd gevat, en bekende dat deze zogenaamde samenzwering slechts in zijn verbeelding bestond. Maar hij had met vuur gespeeld. Een remonstrantse dominee, die zwart op wit beweerd had iets over geheime plannen te weten! De Prince kwam op de pijnbank, en vertelde in zijn nood alles wat de rechters maar wilden horen. Stoutenburg deed weer mee, Grevinchoven, Montanus, Van den Borre, Carolus Rijckewaert. Grevinchoven had gezegd dat Frederik Hendrik zich niet afzijdig zou houden. De Prince noemde namen van mensen die nooit bestaan hadden, of die hij nooit had ontmoet. Buiten de folterkamer herriep hij dan weer de hele confessie. De Prince bleef enkele maanden in Den Haag gevangen, en werd toen naar Loevestein overgebracht. Zijn vroegere collega's wilden daar met hem geen gemeenschap meer hebben. De Prince liet spoedig daarna het leven in de slotgracht van Loevestein, bij een mislukte vluchtpoging. Met De Prince verdween de laatste vertegenwoordiger van het revolutionaire remonstrantisme. De aanslag heeft de broederschap niet kunnen vernietigen. Maar de mannen uit wier midden de revolutionairen waren voortgekomen; de bavianen die kerken bestormden en soldaten op de vlucht joegen; deze eenvoudige remonstranten kunnen na 1623 niet meer aan de sociëteit iets van hun eigen grauwe kleur geven. Zij blijven nog wel grotendeels de remonstranten trouw, en vormen het gehoor in de heimelijke samenkomsten. In een van hun voornaamste sterkten, Rotterdam, waren nog in 1625 de hervormde kerkgebouwen 's zondags bijna leeg.Ga naar voetnoot145 Maar het rijk van de bavianen was uit toen de vervolgingen eindigden. Remonstrantisme en grauw werden twee elkaar uitsluitende begrippen. De overwinning van de contra-remonstranten in Dordrecht was noch in de kerk noch in de staat bestendig. Maar de zege van de slijkgeuzen op de bavianen was wel van blijvende aard, en zou een paar eeuwen lang de godsdienstige gezindheid van de Hollandse volksklasse bepalen. |
|