Bavianen en slijkgeuzen
(1974)–A.Th. van Deursen– Auteursrechtelijk beschermdKerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldenbarnevelt
[pagina 275]
| |
XIII. De kerk en het conflict:
| |
[pagina 276]
| |
de Gulden Spijker, waar mensen als Adam Hartwech, Abraham Vijven de Luikse ketelboeterGa naar voetnoot5 en de makelaar Cornelis Jorisz. het opnamen tegen elke arminiaan die lust tot debatteren gevoelde.Ga naar voetnoot6 Bekenden die elkaar op de Rotterdamse straten ontmoetten begonnen een gesprek over het verschil tussen remonstrantisme en calvinisme,Ga naar voetnoot7 en zelfs beschonkenen op de trekschuit meenden het hunne te moeten zeggen over Grevinchovens zuiverheid in de leer.Ga naar voetnoot8 Het was ook op een trekschuit, van Amsterdam naar Den Haag, dat de Amsterdamse kaarsenmaker Abraham Anthonisz. in felle woordenwisseling geraakte met een hem volkomen onbekende man, die het remonstrants gevoelen ‘een duyvelsche leere’ had genoemd.Ga naar voetnoot9 In Middelharnis diende een kleermaker een bezwaarschrift in tegen ds. Gellinchuysen.Ga naar voetnoot10 Een Leidse saaiwerker beantwoordde het pamflet van de Rotterdamse autodidact Adam Hartwech.Ga naar voetnoot11 Dirck Geduldich, krachtig genoeg in zijn persoonlijke overtuiging om ouderling te worden bij de dolerende gemeente in het remonstrantse Gouda, kon lezen noch schrijven.Ga naar voetnoot12 Maar op dat niveau van ontwikkeling is toch de overtuiging niet minder sterk. Men loopt de herbergen af om handtekeningen te verzamelen, zeiden de Amsterdamse remonstranten in 1627, toen enkele calvinisten een aktie voerden voor een massaal rekest tegen de arminianen. Slepers, sjouwers, knechten en meiden moesten hun naam of merk zetten.Ga naar voetnoot13 Laten niet alle rekestanten begrepen hebben wat ze deden - men kan zich tijden indenken waarin het helemaal niet mogelijk zou zijn een dergelijke aktie te ondernemen. Men sprak niet vrijblevend over de kwesties, maar met volledige inzet. Kerkelijke twisten, zeiden de Hoornse contra-remonstranten, verwoesten niet alleen de kerk, krenken niet slechts de zuiverheid van de leer, doch breken bovendien de band van de broederlijke liefde, en verstoren de rust onder de hele burgerij.Ga naar voetnoot14 Ook de echtelijke liefde kwam in de knel. Een Leidenaar verliet zijn vrouw, omdat ze bij Hommius placht te kerken.Ga naar voetnoot15 De Dordtse synode meende dat de twisten inderdaad overal verbittering en vervreemding hadden gebracht onder hen die vroeger de beste vrienden waren.Ga naar voetnoot16 | |
[pagina 277]
| |
Van weerszijden wordt deze discussie wel betreurd, maar op verschillende gronden. De in de voorgaande alinea geciteerde contra-remonstrantse getuigenissen laten zien wat het bezwaar was van de calvinisten: haat en nijd tussen de broeders. Zelden of nooit zullen zij echter zeggen dat deze vragen voor de gemeente te hoog gaan. Zo hadden zij er vroeger wel eens over gedacht. Johannes Lydius bood de kerkeraad van Oudewater in 1603 aan zijn prekenserie over Romeinen maar liever te staken, omdat ‘hij bemerckte dat zijne predikatyën wt den Romeynen van de predestinatye van de swacke niet te rechte en kosten verstaen werden’.Ga naar voetnoot17 De classis Edam bestrafte in 1608 het oefengezelschap van Purmerend, dat predestinatie en vrije wil ter discussie stelde.Ga naar voetnoot18 En nog in 1609 zou Donteclock zeggen, dat de gewone mensen onbekwaam waren over de leer te oordelen, en de beslissing op de geschilpunten moesten overlaten aan een wettige vergadering van predikanten.Ga naar voetnoot19 Maar die wettige vergadering heeft toen nog negen jaar op zich laten wachten. Dat vroeg te veel van het geduld van de calvinisten: zo lang wilden zij de gemeenten niet in onzekerheid laten. Zij spraken niet meer van de moeilijkheid van de geschilpunten, en vorderden nu van iedereen de keuze. Na de synode van Dordrecht blijkt het voor hen al vanzelfsprekend te zijn geworden dat iedereen daartoe ook in staat is. Schoolmeesters die in 1619 of 1620 de canones moesten ondertekenen mochten dat niet doen in goed geloof aan de wijsheid van de synode. Zij moesten zichzelf ook overtuigd hebben. Wie de tekst van de Dordtse leeregels helemaal niet gelezen had, of het alleen ‘met cleynen aendacht’ had gedaan,Ga naar voetnoot20 mocht nog geen handtekening zetten. Wie de lectuur wel had voltooid, maar niet begrepen, moest zich nader laten onderrichten,Ga naar voetnoot21 want de kwestie ging niet boven zijn begrip. Contra-remonstranten die na 1609 aan de moeilijkheid van het verschil vasthouden zijn of moderaten geweest, die de beslissing liever ontweken, of aristocratische toeschouwers, die het onbehoorlijk vonden dat Jan Publiek stem in het kapittel had. De cloeckste syn't oneens; maer soeckt ghy cort bescheyt
Vraecht u schoenmaker eens wat hy daer goets af seyt:
Wat vrydom 's menschen wil geduerende dit leven
Sints der Erfsonden smet noch over is gebleven
Wordt seer gedisputeert: maer waertoe veel gekyfs?
Gedraecht u voor het cortst aen een half dozyn wyfs.
Off Godt uytwendichlyck beroept syn' uytvercoren,
En inwendich met een, quam een trosboef te voren,
Den boer antwoorde jae, den molenaer sey neen,
Den roscammer quam oick en hielpse overeen.Ga naar voetnoot22
| |
[pagina 278]
| |
Voor de regent Huygens is het aanstotelijk dat het volk zich gaat bemoeien met zaken die de heren behoren te regelen. Daarin ontmoeten alle regenten elkaar wel enigszins. P.C. Hooft zou in 1616 als drost in het Gooiland de kerk van Huizen tegen zijn eigen neiging in een contra-remonstrants predikant bezorgen, omdat het er in de eerste plaats om ging een man te vinden die het dorp in goede vrede kon houden, zonder ‘d'eenvoudige huisluiden (te) ontrusten... met hoogloopende questiën’.Ga naar voetnoot23 Het volk moest zwijgen, en elke predikant die het dat kon leren was voor Hooft acceptabel. In tegenstelling tot de calvinisten hebben de remonstranten altijd volgehouden dat de vraagstukken van predestinatie en vrije wil het begrip van de menigte te boven gingen. Ik zou de proef wel eens willen nemen, zei Poppius toen hij in 1623 voor de Haarlemse schepenen stond, en de twee meningen voor u uiteen zetten. De heren zouden misschien eer met mij dan met de synode instemmen. De heren glimlachten, en ‘sommighe zeyden het contrarie warachtich te zijn’,Ga naar voetnoot24 onkunde dus juist bij de remonstranten. De schout van Amsterdam was dat met de Haarlemmers zeker eens. Nog niet een op de honderd remonstranten begrijpt de zaak, zei hij tot de ook al in 1623 in hechtenis geraakte Petrus Cupus.Ga naar voetnoot25 Cupus ontkende, maar wist vermoedelijk niet waarom de schout - en de Haarlemse heren - van het tegendeel zo overtuigd waren: omdat de in 1621 verhoorde Sapma het letterlijk had gezegd, ‘dat daer hondert ende hondert onder haer gemeente sijn (onder de remonstranten) die niet grondig en verstaen de verschillen’.Ga naar voetnoot26 De vervolging waaraan de arminiaanse predikanten bloot stonden was, meende hij, een propagandamiddel dat veel beter werkte voor de zijnen dan lange uiteenzettingen over onbegrepen leerstukken.Ga naar voetnoot27 Sapma was hier geheel in de lijn van Arminius. Ik weet niet of de studenten het met mij eens zijn, zei deze eens. Maar wel weet ik dit: of ze nu mijn opvatting delen of niet, tot oordelen zijn ze onbekwaam. Want daar is tijd voor nodig, en naarstigheid, en grote schriftkennis, en een goed geweten.Ga naar voetnoot28 Aan deze condities voldeden blijkbaar de Leidse studenten niet, maar dat moesten ze wel gemeen hebben met de overgrote meerderheid van het menselijk geslacht. Reeds als predikant te Amsterdam had Arminius op de preekstoel alleen met de uiterste voorzichtigheid over de predestinatie willen spreken. Het ging om zulke fijne onderscheidingen dat het volk die niet zou kunnen vatten, en prooi van wanhoop worden, of | |
[pagina 279]
| |
slachtoffer van valse gerustheid.Ga naar voetnoot29 Wie godgeleerde strijdvragen op de kansel bracht, miskende het ware doel van de evangelieprediking.Ga naar voetnoot30 Die gedachten vinden wij terug in remonstrantse pamfletten. ‘Men comt nu qualijck in de kercke, oft is al vant verschil dat ghy predickt, ende 't ghemeene volck en can niet verstaen’.Ga naar voetnoot31 Zijn we in de kerk of in de school, vraagt Wtenbogaert; zijn we onder eenvoudige christenen die verlangen naar een stichtelijke preek, tot versterking van hun geloof en verbetering van hun leven? Of zijn we soms onder doctoren en studenten, die een haartje in vieren kloven, en alles zo subtiel uitspinnen dat de toehoorders gedwongen worden hun lijf te bergen op de spits van een distinctie?Ga naar voetnoot32 Grevius in Heusden weigerde lange tijd iets over de kwesties te zeggen, ook aan gemeenteleden die hem thuis opzochten. Ga naar huis, doe uw werk en wees gerust, zei hij altijd.Ga naar voetnoot33 Een oud-diaken die een pamflet tegen Conradus Vorstius in zijn bezit had, kreeg van Grevius een standje: het past u niet, ‘sodanige boucken te hebben ofte te lesen’.Ga naar voetnoot34 Het is gevaarlijk zich te veel met die zaken in te laten, en het is bovendien volkomen onnodig. Alles wat de mens noodzakelijk moet geloven, meende De Groot, moet ook voor de eenvoudigsten begrijpelijk zijn. Deze punten horen daar niet bij, men kan er immers niemand hard om vallen als hij de kwestie niet verstaat.Ga naar voetnoot35 Zelfs als de remonstranten beginnen met hun eerste afzonderlijke vergaderingen - te Amsterdam in 1617 - gelooft Sapma dat de geschilpunten in de prediking het best op de achtergrond kunnen blijven. Hoofdzaak is en blijft, de toehoorders te brengen tot ‘vermeerderinge van de waere godtsalicheydt, beteringe des levens, ende allerley christelijcke deuchden’.Ga naar voetnoot36 Maar de remonstranten moesten wel. De calvinisten stelden het kerkvolk telkens voor de keuze. Wilden de remonstranten zich handhaven, dan konden zij het antwoord niet schuldig blijven. Bovendien: de ijver en lust, aanhang te kweken, waren hun niet vreemd. In het vorige hoofdstuk zagen wij reeds hoe na de dood van Arminius de geest vaardig is geworden over Poppius, Episcopius, Corvinus en anderen. Als Poppius in 1624 aan zijn vroegere Goudse gemeente vraagt of zij wel behoorlijk acht slaat op de waarheid van de evangelische, apostolische leer, en niet uit gewoonte meeloopt in het oude spoor,Ga naar voetnoot37 is dat nog een uiting van de oude wens dat de gemeenteleden een bewuste en gemotiveerde keuze zullen doen. Deels om de calvinisten van repliek te dienen, deels uit eigen innerlijke aandrang, | |
[pagina 280]
| |
gaan de remonstranten hun eigen leerstellingen uiteen zetten, hun bezwaren formuleren tegen het calvinistische gevoelen, en zich in dat alles zo goed mogelijk bij het begrip van de gewone kerkganger aanpassen. De remonstranten gaan dus propaganda maken. Welke middelen gebruiken ze daarbij, van welke argumenten bedienen zij zich, zijn ze uit op verzoening of op strijd? De laatste vraag is het kortst te beantwoorden. Veel doen de twee partijen in bitterheid niet voor elkaar onder. Maar bij de remonstranten leeft tenminste nog iets van het besef dat de strijd voor het koninkrijk Gods gevoerd wordt met de wapenen der christelijke liefde. ‘Wortter somwijlen yemandt van de uwe wat gheroskamt’, zeggen de Schielandse predikanten vergoelijkend tegen hun contra-remonstrantse collega's, ‘daertoe heeft hy den anderen ghenoegh ghezart’.Ga naar voetnoot38 De Sociëteit heeft veel nut van goede boeken die haar zaak verdedigen, verklaart de vergadering van de remonstrantse broederschap in 1623, maar zij die iets mogen of willen schrijven moeten er acht op slaan, ‘dat sij doch mijden alle hevige, bittere ende tergende manieren van spreken’.Ga naar voetnoot39 Hun tegenstanders waren er niet van onder de indruk. De remonstranten staken wel de vredesbazuinen, zeggen de Brielse calvinisten, maar ze zijn geweest als de valse profeten ‘die tot Israël riepen vrede, vrede, so doch daer geen waere vrede en was’.Ga naar voetnoot40 Het verwijt is niet onrechtmatig, maar men zou het de calvinisten niet eens kunnen maken, want zij gebruiken zelfs het woord vrede niet. Zij willen hun tegenpartij onder geen voorwaarde tolereren, terwijl voor de remonstranten althans het principe van wederzijdse tolerantie aanvaardbaar was, al wilden zij er geen werk van maken als hun tegenstanders het ook niet deden.Ga naar voetnoot41 Middelen van de propaganda waren de prediking, het pamflet, en het openbare debat. Gezien het doel dat de remonstranten zich voor ogen stelden - handhaving van de vrede - was dat laatste middel wel het minst geschikt, want het maakte het meest de publieke hartstochten gaande. Toch hebben de remonstrantse predikanten juist voor deze vorm een sterkere voorkeur dan hun calvinistische collega's. Nergens is meer gedisputeerd dan in het arminiaanse Rotterdam,Ga naar voetnoot42 waar Grevinchoven zich van zijn meerderheid in deze kunst zeer goed bewust was.Ga naar voetnoot43 Ook elders gaat voor disputaties het initiatief van de remonstranten uit.Ga naar voetnoot44 De overheid gaf | |
[pagina 281]
| |
in de regel geen permissie, en men kan haar overwegingen begrijpen. Want hoewel na de Haagse conferentie van 1611 bij de beide partijen een tot bescheidenheid stemmende vrees lijkt te hebben bestaan dat de ander de meeste punten had gescoord,Ga naar voetnoot45 was een dergelijk nuttig paedagogisch effect in de regel van disputaties niet te verwachten. Maar konden de Staten de disputeerlust aan banden leggen, over de preekstoelen hadden zij niet veel macht. De resolutie tot vrede der kerken kon moeilijk verhinderen dat de dominees de geschilpunten bespraken met wat ze zelf gematigdheid noemden. De remonstranten deden aan het spel mee, en zorgden wel geen slag te missen. Wtenbogaert preekte over Hand. 7: 51-52, en bewees uit die tekst dat een mens de Heilige Geest kon weerstaan.Ga naar voetnoot46 Burchvliet betoogde uit Math. 11: 28, dat Christus voor alle mensen gestorven moest zijn, omdat hij allen had geroepen.Ga naar voetnoot47 Rijckewaert zag in Lucas 14: 34-35 een bewijs dat Judas eenmaal tot de uitverkorenen had behoord: werd hij niet samen met de andere apostelen het zout der aarde genoemd?Ga naar voetnoot48 Deze prediking had zeker wel haar uitwerking. Maar voldoende was dit middel niet, als de remonstranten hun overtuiging algemene ingang wilden doen vinden. In de meeste steden en dorpen hadden ze immers geen toegang tot de kansels. Veel meer dan de calvinisten waren zij daarom aangewezen op de drukpers. Preken houden wij alleen voor onze eigen aanhangers, zou Niellius in 1626 schrijven; en hoe zeer ook de menselijke stem ons meer beweegt dan de dode letter, de stem vervliegt, maar het geschrevene blijft. Wat hebben de boekjes van onze goede broeder Poppius niet een heilzame invloed uitgeoefend, veel meer dan zijn stem in honderd jaar had kunnen doen?Ga naar voetnoot49 Kon Niellius dat zeggen van een zo indrukwekkende figuur als Poppius juist naar zijn getuigenis geweest moet zijn,Ga naar voetnoot50 dan moet hij de betekenis van het gedrukte woord wel bijzonder hoog hebben aangeslagen. Inderdaad hebben remonstranten in de praktijk van pamfletten een gretig gebruik gemaakt. Spudaeus legde in een herberg een geschriftje van Slatius op tafel, en prees het aan als de betrouwbare weerlegging van het contra-remonstrantse gevoelen.Ga naar voetnoot51 Pieter Jansz. Backer, een lidmaat van de | |
[pagina 282]
| |
Brielse gemeente, probeerde medestanders te werven door aan vrienden en bekenden pamfletten van Cornelis Wiggertsz. te lezen te geven.Ga naar voetnoot52 Romanus deelde in Goeree boekjes van Slatius langs de deuren uit.Ga naar voetnoot53 Hij schreef er ook zelf een, dat uitdrukkelijk bedoeld was voor ‘de goede ingesetenen... die niet wel onderwesen waren’.Ga naar voetnoot54 Veel remonstrantse propagandageschriften varen trouwens onder die vlag. Cupus gaf zijn pamflet tegen Smout in 1610 uit als ‘Waerschouwinghe van vele eenvoudighe luyden’.Ga naar voetnoot55 Dwinglo sleep zijn ‘Christalijnen bril tot versterckinge van 't schemerende ghesicht der eenvoudighen’.Ga naar voetnoot56 De Schielandse predikanten kwamen met een ‘Korte ende klare onderrichtinghe voor de eenvoudighe herten’, en hoopten dat hun boekje verspreiding zou mogen vinden ‘onder den ghemeenen man’.Ga naar voetnoot57 Ons kan het wel eens verwonderen dat deze auteurs allemaal zeggen dat ze zich tot een groot publiek wenden, want de schrijftrant lijkt niet altijd bij dat doel aangepast. Dwinglo bij voorbeeld opent zijn geschrift met een aanhaling uit Sallustius, verpakt in een zin die 23 regels beslaat. Men zou dan denken dat geen eenvoudige lezer die eerste bladzijde overleefd kan hebben. Blijkbaar hebben zelfs mannen met grote uitdrukkingsvaardigheid - en daartoe moeten we zeker Dwinglo rekenen - niet altijd begrepen welke eisen populair schrijven aan hen stelde. Niellius vroeg in 1619 in de predikantenvergadering te Waalwijk, of het niet goed zou zijn een schriftelijke verantwoording uit te geven, ‘tot onderrichtinge van de eenvoudige’. De broeders gingen met deze suggestie akkoord, en droegen Niellius op het zelf te doen - ‘bij forme van missive aan den uytheemsche theologanten’.Ga naar voetnoot58 Hadden ze uit Dordrecht zo weinig respect overgehouden voor buitenlandse godgeleerden, dat ze die op dezelfde toon wilden aanspreken als de eenvoudigen? Of kon misschien propaganda de gemene man toch wel bereiken, ook als ze wat moeilijk gehouden werd? De bezorgdheid die de remonstrantse schrijflust bij de tegenstanders wekte,Ga naar voetnoot59 lijkt eerder in de laatste richting te wijzen. De remonstranten namelijk maakten gebruik van argumenten die zeer geschikt waren om de gewone kerkganger van hun gelijk te overtuigen. ‘Nae 't ghevoelen der contraremonstranten’, zo lezen wij in een pamflet uit 1618, ‘en worden alle de jonge kinderkens, selfs der bontghenooten ende ghelooviger ouderen, komende in haere kintsheyt tzy voor de doop | |
[pagina 283]
| |
ofte naer haer doop te sterven, niet seeckerlijck, ghewisselijck, waerlijck, ende buyten alle twijfelinghe salich: ofte somen ghemeenlijck ghewoon is te spreecken, en sijn ofte en worden geen engeltgens inden hemel’. Zij schamen zich voor deze leer, en ontkennen daarom dat zij dit geloven, maar het is toch de zuivere waarheid.Ga naar voetnoot60 Het spreekt vanzelf, dat we hier met onzedelijke propaganda te maken hebben. Alles wat de beklaagde aanvoert kan nu verworpen worden, omdat de beschuldiger uitgaat van diens kwade trouw. De contra-remonstranten konden nog zo dikwijls verklaren dat kinderen van gelovige ouders, zowel als volwassenen, voor uitverkorenen te houden waren, zo lang zij metterdaad het tegendeel niet bewezen, ‘en dat overzulks geloovige ouders, wanneer hun kinderen in hunne kindschheid komen te sterven, geene oorzaak hebben, om te twijfelen aan derzelver kinderen zaligheid’Ga naar voetnoot61 - het zou niet helpen als de tegenpartij niet bereid was een calvinist op zijn woord te geloven. De synode van Dordrecht kon nog zo nadrukkelijk zeggen ‘dat de kinderen der gelovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met hun ouders begrepen zijn’, zodat godzalige ouders niet moesten twijfelen ‘aan de verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt’Ga naar voetnoot62 - zij vervulde daarmee alleen de remonstrantse voorspellingen, dat de synode over de reprobatie wel geen duidelijke taal zou spreken, ‘alsoo het wel het hatelickste poinct is, van welcke sie sich 't meest schaemen’.Ga naar voetnoot63 Zeer verontwaardigd waren de remonstranten, dat de synode zich zo weinig bloot had gegeven.Ga naar voetnoot64 Taktiek, meenden ze, om onkritische geesten te misleiden.Ga naar voetnoot65 Slatius wijdde aan de kwestie een heel pamflet,Ga naar voetnoot66 dat grote opgang maakte. Romanus, die dat stukje onder zijn Goereese gemeenteleden uitdeelde, bediende zich op de preekstoel van hetzelfde argument: ‘O, ghij vrouwen, denckt aen uwe onnosele kinderen, alse jonck sterven!’Ga naar voetnoot67 Tal van remonstrantse predikanten redeneerden op dezelfde wijs.Ga naar voetnoot68 De | |
[pagina 284]
| |
klassieke uitdrukking van deze gedachte vinden wij in het twistgesprek dat Wouter Cornelisz. in Benningbroek eens voerde met een zwangere vrouw: ‘mij dunkt dat gij welhaast moeder worden zult, misschien dat dat wel van tweelingen zijn zal. Zou het u dan echter niet vreemd luiden, wanneer men u wilde opdringen, dat God een dier beide onschuldige wichtjens al zou gehaat hebben, eer het nog geboren was?’Ga naar voetnoot69 Dat is ook de vorm die Vondel gekozen heeft in zijn Decretum horribile: Wat baet me, dat ik heb een tweelingvrucht geteelt,
En dat ze beide rein door 't doopsel zijn gewassen
In Kristus dierbaar bloet, die kostelijke plassen?
Men twijfelt wie van tween in 't ende wort verdoemt.
Men troost ons met een leer, die gruwelen verbloemt.Ga naar voetnoot70
Er is nog een tweede argument, dat in de propaganda telkens weer opduikt, en met dit eerste nauw samenhangt. Als over het lot van de mens al beslist is vóór hij wordt geboren, dan kan hij zondigen zoveel hij wil; voor zijn eeuwige zaligheid maakt het toch niets meer uit. Op die wijze schilderde ds. Stangerus van Schipluiden het contra-remonstrantse gevoelen. Ook hij gebruikte het beeld van de twee kinderen, maar hij liet ze nu eens tot volwassenheid opgroeien. Het ene kind deed louter kwaad, maar kwam in de hemel, omdat het uitverkoren was. Het andere leidde een zeer deugdzaam leven, maar kwam als verworpene in de hel.Ga naar voetnoot71 Het was alles noodzakelijk en van te voren bepaald bij de calvinisten; hun leer was eigenlijk niets anders dan een puur mohammedaans fatalisme. Reinier Telle maakte die voorstelling aanschouwelijk in zijn ‘Tafereel’, waar de calvinistische leer geplaatst werd tussen twee rijen teksten: één serie contra, uit de bijbel, één serie pro, uit de koran.Ga naar voetnoot72 Fatalisme en volharding der heiligen zijn voor de remonstranten identiek. De leer van de volharding, de onverliesbare genade, brengt de zogenaamde gelovige tot valse gerustheid, alsof geen zonde hem nog schaden kan. ‘Staet de saecke alsoo, dat de geloovigen deur geene meugelicke sonden en connen afvallen, so loopt vry heenen in de hoerhuysen ende bordeelen, beslaept uwe jongwijfs,Ga naar voetnoot73 bedrijft bloedtschande ende offert de kinderen andere vaders op, somma doet al wat ghy wilt, want indien ghy geloovigh sijt, so sult ghy doch gelovigh blyven’.Ga naar voetnoot74 Daar tegenover leren alle remonstrantse predikanten nadrukkelijk de verliesbaarheid van de ge- | |
[pagina 285]
| |
nade,Ga naar voetnoot75 en zij worden niet moede te getuigen dat de zoete vleselijke zang van de predestinatie de gewetens in slaap wiegt.Ga naar voetnoot76 Ten slotte is er nog een derde argument, dat wel zijn krachtigste formulering gevonden heeft in de woorden van Sapma: ‘dat alle de inwoonders deeser landen, die niet saelig sullen worden, gehouden sijn op verbeurte hunner saligheit te geloven, 't geen de contraremonstranten den volke daegelijks leeren niet waar te weesen, te weeten dat Christus voor haer gestorven is’.Ga naar voetnoot77 Anders gezegd: hoe kunnen de calvinisten alle mensen tot geloof en bekering oproepen, wanneer zij menen dat Christus niet voor allen gestorven is? De contra-remonstranten zouden op die tegenwerping antwoorden, dat wij niet weten wie verworpen zijn, omdat de mens Gods verborgen wil niet kent. Voor de remonstrant echter, die het onderscheid tussen verborgen en geopenbaarde wil loochende, was de calvinistische leer op dit punt eenvoudig absurd. Kon men de gemeenten overtuigen dat zulk een onderscheid ook niet bestond, dan zou het hele bouwsel van Calvijn in elkaar storten. Vandaar, dat Rijckewaert op de preekstoel in Den Briel zo van leer trekt tegen hen, die prediken wat zij niet gezien hebben, en beweren wat zij niet weten, ‘als diegene zijn welcke niet tevreden zijnde met de verborgentheydt des evangeliums, predicken van een verborgen wille Gods’.Ga naar voetnoot78 Vandaar ook, dat Romanus in Goeree de contra-remonstranten aanvalt, omdat zij zijn ‘ghelovers van onghehoorde dingen’Ga naar voetnoot79 - een verborgen wil Gods, waar de bijbel niet van spreekt. Dit derde punt wordt minder vaak genoemd dan de beide andere, maar toch is dit het fundament ook van de andere twee. Zowel de dubbele predestinatie als de perseverantie verwijzen immers naar een verborgenheid, en daarom zijn die beide leerstukken voor de remonstrant onaanvaardbaar, want zijn stelsel wil het mysterie juist ontsluieren.
Bij de contra-remonstranten vinden wij nagenoeg dezelfde propagandamiddelen als bij hun opponenten. Alleen van de disputatie wordt veel minder gebruik gemaakt. Disputeren heeft weinig nut, zei Smout; ik mag liever onderwijzen.Ga naar voetnoot80 Remonstranten dreven er de spot mee: calvinisten disputeren alleen zonder tegenpartij:Ga naar voetnoot81 ‘die dappere kettermeesters, die met een opgeblazen geest en luyde kreyten altyt in 't disputeeren triumpheeren. Maar wanneer ende waar? Bij het gemeene volck op den predickstoel, in haer predicatiën, daer 't niemant geoorlooft en is tegen te spre- | |
[pagina 286]
| |
ken’.Ga naar voetnoot82 Zij hadden zoveel kansels tot hun beschikking, dat ze zich de moeite van een openbaar debat wel konden uitsparen. Vanaf het begin van de twisten preekten zij regelmatig over de geschillen,Ga naar voetnoot83 en altijd in dezelfde zin. Als er tien jaar achtereen gedurig zo gepreekt wordt, blijft dat natuurlijk niet zonder uitwerking. Een gevierd redenaar als Balthasar Lydius van Dordrecht had zijn hoorders gaandeweg zulk een afschuw van het remonstrantisme ingeboezemd, dat dezen, in de dagen van de synode, ‘de straeten naeuwlijks konden gebruiken, sonder met schimpreden naegeroepen en met smaedtheden doorgestreken te worden’.Ga naar voetnoot84 Het spreekt vanzelf dat men het bij preken alleen niet heeft gelaten. De strijd werd ook gevoerd door middel van boeken en pamfletten. Enkele geschriften maakten ook grote opgang, zoals Triglands boek tegen de resolutie tot vrede der kerken, dat door de Leidse gedeputeerden in de vergadering van de Staten van Holland met name werd aangewezen als een bron van nieuwe onrust in hun stad.Ga naar voetnoot85 Maar de aandrang vanuit de kerkelijke vergaderingen was hier niet zo groot, deels omdat het particulier initiatief bepaald niet werkeloos bleef, deels omdat men in de prediking over een zo goed strijdmiddel beschikte. Wat er aan pamfletten verschijnt, is vaak evenals de remonstrantse propagandalectuur geadresseerd aan de eenvoudigen. Een van de venijnigste libellen, de ‘Arminiaensche dreck-waghen’, vertoont ons op de kar een heel gezelschap vooraanstaande remonstranten, die de arme bloed ‘Onnosel’ onder de wielen van hun wagen vermalen.Ga naar voetnoot86 Telkens weer worden de arminianen gebrandmerkt als mannen die de eenvoudigen verontrustenGa naar voetnoot87 en verleiden,Ga naar voetnoot88 die kwaad aanrichten ‘onder de goede eenvoudige ingesetenen’Ga naar voetnoot89 en hen de vreemdste denkbeelden inprenten, waar de gewone man uit zichzelf nooit op gekomen zou zijn.Ga naar voetnoot90 Ook in de Dordtse leerregels is deze voorstelling doorgedrongen: zij die leren zoals de remonstranten doen, ‘bedriegen de eenvoudigen’Ga naar voetnoot91 en maken verkeerde onderscheidingen, ‘opdat zij de onvoorzichtigen en onervarenen dit gevoelen zouden kunnen inplanten’.Ga naar voetnoot92 Wij zien hier direct, dat de contra-remonstranten in onwelwillendheid | |
[pagina 287]
| |
bij hun opponenten niet achterblijven, tot zelfs in een officiëel aanvaard kerkelijk belijdenisgeschrift toe. Wie zijn tegenstander uitbeeldt als een bedrieger en misleider mag niet hopen op een met waardigheid gevoerde gedachtenwisseling. Van een uitwisseling van gedachten is trouwens ook eigenlijk geen sprake. Contra-remonstrantse pamfletten gaan lang niet altijd werkelijk op de redeneringen van hun tegenpartij in. Hoe zouden ze ook, als die zich aan laster en leugen te buiten gaat? Daar ligt misschien de verklaring voor het anders nogal merkwaardige feit, dat de calvinisten zelden ingaan op een zo belangrijk argument, als dat de mens tot verdoemenis geschapen zou zijn en aan zijn lot niets kon veranderen. Slechts een enkele maal wordt daar tegenover geponeerd, dat het even goed mogelijk is die consequentie te trekken uit het arminianisme: als God in zijn onfeilbare voorwetenschap voorziet welke mensen zullen geloven en welke niet, ligt hun lot vóór de geboorte eveneens al vast. Als argument is die redenering zeker bruikbaar, maar ze komt bij de contra-remonstranten nauwelijks voor.Ga naar voetnoot93 De propaganda van de contra-remonstranten is niet defensief, maar offensief. Een zeer geliefd aanvalswapen hebben wij al leren kennen: de eerbiedwaardige oudheid van het calvinisme tegenover de remonstrantse nieuwlichterij. In pamflet en prediking is dat een hoofdgedachte.Ga naar voetnoot94 Een nieuwe dwaalweg, die de oude waarheid wil vervangen,Ga naar voetnoot95 een breuk met de oude leer, met de kerken in de andere provincies, met het buitenland.Ga naar voetnoot96 In de nieuwheid van het arminianisme ligt het verderf. Wie dat aanwijst heeft eigenlijk al genoeg gedaan, het waarom behoeft dan nauwelijks meer gedemonstreerd te worden. Wij willen blijven bij onze aangenomen religie, zegt de kerkeraad van Hillegersberg eenvoudig;Ga naar voetnoot97 argumenten voegt de raad er dan niet meer aan toe. Rosaeus in Den Haag, zegt Wtenbogaert, preekte maar steeds tegen de ‘nieuwigheyt-drijvers’, zonder eigenlijk te zeggen wat die nieuwigheden dan waren.Ga naar voetnoot98 Of zei hij het al, dan alleen in insinuerende termen, die geen verdediging mogelijk maakten: er zijn lieden die beweren dat men niet hoeft te blijven bij de leer waarvoor de martelaren gestorven zijn, want dat waren maar blinde ijveraars. Lieden die zeggen, dat het evangelie vroeger niet zuiver gepredikt werd, en die het nu beter over willen doen. Lieden die ons toeroepen: laten wij elkaar toch verdragen, alsof Deuteronomium 13 niet in de bijbel stond. Lieden die zichzelf willen bekeren, en de mensen hun zaligheid ontnemen. Die alles in twijfel | |
[pagina 288]
| |
trekken en zelfs het woord Gods willen herzien. Die geen liefde en waarheid meer hebben, hoewel ze er altijd over praten. Die de vreze Gods verloren hebben, en van hun grote geleerdheid niet beter zullen worden.Ga naar voetnoot99 Kortom, een volkomen onwaarachtig portret, dat toch juist genoeg op het remonstrantisme leek om dat bij de toehoorders gehaat te maken. Graag ook willen de contra-remonstranten zichzelf er van overtuigen, dat de arminianen bij hun vijf artikelen niet zullen blijven, en dat zich op de achtergrond allerlei duistere dreigingen tegen het ganse bouwsel van de christelijke religie aftekenen. Het remonstrantisme doet zich zo onschuldig voor, maar ‘onder die vijf artijckelen connen schier alle... secten ende ketterien schuylen ende bedeckt worden, tot dat pas geeft die te openbaren’, beweert een pamfletschrijver in 1614, en hij voegt er wel zeer onthullend aan toe, dat ‘onse predicanten’ - hij bedoelt de Amsterdammers - die samenhang week aan week in de prediking volkomen doorzichtig maken.Ga naar voetnoot100 Festus Hommius' geschrift, het Monster van de Nederlantsche verschillen,Ga naar voetnoot101 is te beschouwen als de semi-officiële inventarisatie van alle ketterijen die onder en buiten de vijf artikelen verborgen liggen. Dat pamflet is wel Hommius' eigen particulier ondernemen, maar de wens naar een dergelijke verzameling bestond reeds langer,Ga naar voetnoot102 en men heeft ook in de classicale vergaderingen het materiaal voor hem bijeen gebracht.Ga naar voetnoot103 Hommius maakt in zijn boek een rondgang langs al de 37 artikelen van de Nederlandse geloofsbelijdenis, en stelt daar dan citaten tegenover uit remonstrantse geschriften,Ga naar voetnoot104 om te laten zien hoe die van de aangenomen leer afwijken. Vijf artikelen slechts zijn er - 6, 7, 12, 26 en 28 - waar Hommius geen tegenspraak heeft gevonden. Bij alle andere ziet hij belangrijke verschillen. God is onveranderlijk, belijden wij in het eerste artikel. Maar wat zegt Arminius? God wil dat alle mensen zalig worden, maar Hij volbrengt zijn wil niet. God is volkomen wijs, leert dat zelfde artikel. Maar Episcopius loochent, dat God volmaakte en absolute voorwetenschap zou hebben. Zo gaat het voort. H. Welsing beweert, dat de triniteit in strijd is met het natuurlijk vernuft. Venator wil zich niet laten voorschrijven dat de | |
[pagina 289]
| |
Zoon een in wezen is met de Vader. Wtenbogaert laat de kerk regeren door de overheid. Grotius vindt dat bisschoppen voor de kerk best nuttig zouden kunnen zijn.Ga naar voetnoot105 In de regel kan Hommius zich op gedrukte teksten beroepen. In enkele gevallen echter - dikwijls juist bij zeer zware beschuldigingen - behelpt hij zich met algemeenheden. ‘Sommighe remonstranten’, heet het bij artikel 4, schijnen te twijfelen aan de canoniciteit van enige bijbelboeken. Of bij artikel 10: ‘sommighe’ vinden in de schrift geen bewijs van Christus' eeuwige godheid. Hommius' publicatie past geheel in de tijd. Nagenoeg alle leidende contra-remonstranten houden zijn taktiek voor de juiste.Ga naar voetnoot106 Zij beschouwen het als het beste middel hun weerpartijders afbreuk te doen, ‘dat men remonstreere de vreemde ende seltsame leere der remonstrants-ghesinde, wat voor monstra opinionum sij hebben boven de articulen, exempli gratia Geysteranorum tot Alcmaer,Ga naar voetnoot107 Simonis EpiscopiiGa naar voetnoot108 et aliorum’.Ga naar voetnoot109 Zo spreekt de classis Dordrecht in 1620. Net als bij Hommius worden in dit citaat de voornaamste boosdoeners bij name genoemd, maar het lag wel zeer voor de hand dat zeker degenen voor wie deze propaganda bestemd was, die onderscheidingen niet zouden maken, en alle remonstranten op één hoop gooien. Hommius gebruikt onder meer geschriften van Bertius en Venator, die buiten de broederschap terecht zijn gekomen, en van Slatius en Vorstius, die men slechts met enige reserve opnam. De classis Dordrecht citeert de beide Geesterani, een tweetal dat eveneens eigen wegen heeft bewandeld. Maar natuurlijk worden in de propaganda al deze opinies onder één noemer gebracht. ‘De anderen’, heet het in een pamflet van 1623, zeggen dat de apostelen van filosofie geen verstand hadden en de mensen bonden aan eigen regels, waar wij ons niet meer aan behoeven te houden.Ga naar voetnoot110 De arminianen protesteren tevergeefs. Wij zouden bespotters zijn van de religie, zegt de remonstrantse classis Den Briel. Wij zouden ontkennen dat er een God bestond, of een hemel en een hel. Wij zouden beweren dat de mens sterft als een beest.Ga naar voetnoot111 Allerlei zonden wrijft men ons aan, klagen ook de Amsterdamse remonstranten in 1617; veelwijverij, atheïsme, verstandhouding met de vijand, correspondentie met de Jezuïeten,Ga naar voetnoot112 dat zou de ware aard van het remonstrantisme zijn. | |
[pagina 290]
| |
Verband tussen remonstrantisme en polygamie wordt bij mijn weten in de contra-remonstrantse propaganda nergens gelegd. Maar de andere punten van de aanklacht zijn inderdaad bekende nummers, vooral de laatste twee: verstandhouding met Spanje en Rome. Remonstrantisme werd, naar wij boven zagen,Ga naar voetnoot113 op de preekstoelen wel eens gebracht als een stelsel van straf en beloning, waarbij de mens met goede werken uiteindelijk de hemel verdiende. Het spreekt wel vanzelf, dat de kritiek hier een dankbaar aanknopingspunt vond om de spot te drijven met ‘de heerlijcke belooninge die de goede werck-heyligen in den dage des oordeels sullen ontfangen’.Ga naar voetnoot114 En het spreekt al evenzeer vanzelf, dat de contra-remonstranten in een dergelijke leer niets anders wilden zien dan een wegwijzer naar Rome. Maar dan konden politieke consequenties niet uitblijven, want het was voor de vroege zeventiende-eeuwers moeilijk Rome en Spanje van elkaar te onderscheiden. Het zou Spanje en de paus jaarlijks wel enkele tonnen gouds waard zijn, zei Plancius eens, in de aanvang van de twisten, als er in elke Hollandse stad dominees waren als Adolphus Venator.Ga naar voetnoot115 Toen het daar een paar jaar later inderdaad op begon te lijken, strekten contra-remonstrantse predikers de handen uit naar het klokketouw, om dadelijk de alarmbel te kunnen luiden als het nodig mocht zijn. Rosaeus verkondigde van zijn Haagse kansel, ‘dat de Spaenjaerden ten lesten wel weder d'overhandt souden krijgen’, door de schuld van de remonstranten.Ga naar voetnoot116 Vermoedelijk bedoelde hij dat remonstrantisme de toorn Gods opwekte, en had zijn predikatie dezelfde strekking als het betoog van de Amsterdamse dominee,Ga naar voetnoot117 die zijn hoorders voorhield dat sedert het begin van de godsdiensttwisten alles tegenliep. Het Spaanse leger, niet eens door een ervaren veldheer aangevoerd, maar nota bene door een Italiaans koopman - Spinola - veroverde de ene stad na de andere. Deze predikers beweerden niet dat de arminianen landsverraderlijke bedoelingen hadden. Zij wezen slechts op de huns inziens onvermijdelijke consequenties die zouden rijzen uit godsdienstige verdeeldheid en de sympathie voor dichter bij Rome staande theologische opvattingen. Wanneer men echter had willen vermijden dat het publiek remonstrants en Spaans gezind met elkaar gelijk zou stellen, dan was een dergelijke wijze van preken wel hoogst onbezonnen te noemen. Plancius en Rosaeus zullen het ook wel niet zo heel erg gevonden hebben als zij soms eens merkten dat de haat tegen Spanje de afkeer van de remonstranten ging voeden. Ook zij | |
[pagina 291]
| |
die niet direct in landverraad geloofden konden toch menen dat toenadering tussen arminianen en Spanjaarden onvermijdelijk zou zijn. Aartshertog Albertus is er nu vast van overtuigd, schrijft Frieslands vertegenwoordiger in de Raad van State, Frederick Vervou, in oktober 1617, dat de Verenigde Provincies binnenkort in zijn macht zullen vallen.Ga naar voetnoot118 Lopen de godsdienstige geschillen op een burgeroorlog uit, dan zou ‘d'ene ofte d'ander partije’ wel eens Spaanse hulp kunnen inroepen, en zo de terugkeer van het pausdom bewerkstelligen.Ga naar voetnoot119 Welke partij dat zou doen behoefde niemand te vragen. Als de arminianen al geen papisten zijn, schrijft ook de Engelse gezant Carleton, dan zouden zij toch wel eens, als het tot volksopstanden komt, vreemde helpers nodig kunnen hebben. ‘It is easily seen to whom that faction must have recourse’.Ga naar voetnoot120 Sprak ook niet Maurits in eigen persoon ‘van Orainjen en Spainjen als van twee factien in 't landt’,Ga naar voetnoot121 en liepen er niet de vreemdste geruchten over Johan van Oldenbarnevelt? Notaris Danckaert kwam in de gevangenis terecht, omdat hij in dronkenschap de arminianen voor papisten had gescholden, die zich door Spanje hadden laten omkopen.Ga naar voetnoot122 Hoevelen zullen er geweest zijn die meer geluk hebben gehad dan Danckaert, en altijd buiten handen van de justitie gebleven zijn, maar toch met mond en hart hetzelfde beleden? Isaäc Naeranus schreef in oktober 1619 aan zijn vroegere gegemeente in Vlaardingen, dat sommigen over hem spraken alsof hij ‘gelt van de viant soude hebben genoten om het lant te beschadigen’.Ga naar voetnoot123 Wie was nu Naeranus, dat men zich over hem druk zou maken? Hij bezat geen invloed of relaties, die hem voor de Spanjaarden tot een interessante contactman konden maken. Maar als men dan toch van hem beweerde dat hij een betaalde spion was, kan haast geen enkele predikant van de remonstrantse gezindte vrij zijn gebleven van verdenking en laster. Dan is het tevens waarschijnlijk, dat bij de partijkeuze deze factor een niet te onderschatten invloed heeft gehad. De beschuldigingen die Oldenbarnevelt de hals braken zijn ook voor zijn kerkelijke medestanders levensgevaarlijk geweest.
Daarmee komen wij tegelijk aan een laatste vraag: wat is wederzijds het effect geweest van de propaganda? Op welke gronden hebben gemeenteleden hun keus gemaakt? Worden zij beïnvloed door de gebezigde argumenten? Zien wij dan allereerst eens naar de contra-remonstranten, dan vinden we daar wel verschijnselen die het aannemelijk maken dat de kerkgangers | |
[pagina 292]
| |
zich de argumenten van de propaganda enigermate eigen hadden gemaakt en zich daar zelf ook van bedienden. Te Rotterdam bij voorbeeld krijgen wij de indruk dat Geselius bij zijn strijd tegen de remonstranten door ijverige gemeenteleden wordt voortgestuwd. Al in 1609 deelden enkele Rotterdammers aan de classis mee, dat zij een studiegroep gevormd hadden voor het onderzoek van de leergeschillen. Welke kant het met de studie uitging blijkt zonneklaar uit het verzoek, ds. Smout aan hun kring te mogen toevoegen.Ga naar voetnoot124 Gemeenteleden waren het ook, de schoenmaker Michiel Maertensz. van Duynen en zijn vriend Welier, die al vóór de afzetting van Geselius hun plannen klaar hadden voor eigen dolerende kerkdiensten.Ga naar voetnoot125 Uit verscheidene plaatsen komen ook mededelingen tot ons, dat de remonstrantse voorgangers door calvinistische lidmaten tot discussie worden uitgenodigd. Van den Borre en zijn Leidse collega's moesten door de magistraat tegen disputeergrage Vlamingen beschermd worden.Ga naar voetnoot126 Episcopius werd tijdens zijn verblijf te Franeker herhaaldelijk aangesproken door een schipper, die hem op straat, in de academie, en zelfs in Episcopius' eigen woning zijn gevoelen kwam vragen over predestinatie, verlossing en erfzonde.Ga naar voetnoot127 Bij de eerste remonstrantse vergadering te Amsterdam in februari 1617 kreeg ds. Sopingius het nog onder de preek aan de stok met een smid; na afloop discussieerde men verder ten huize van Rem Bisschop, waarbij zekere Barent Jansen, waardijn in de bank van lening, de voornaamste contra-remonstrantse opponent was.Ga naar voetnoot128 De waardijn en de smid hadden anders in Amsterdam gelegenheid genoeg preken van hun eigen gading te beluisteren. Hun kerkgang bij de arminianen moet, gezien hun wijze van optreden, wel haast zijn ingegeven door de voorop gezette wens, met de tegenstander in discussie te treden. Voor een dominee zijn ze niet bang, ze durven de vijand wel in eigen vesting opzoeken. De Rotterdammer Adam Hartwech en zijn vriend Jacques reisden om diezelfde reden in 1611 eens naar Petrus Cupus in Woerden. In diens pastorie hielden ze met elkaar een lang gesprek over de volharding der heiligen.Ga naar voetnoot129 Cupus bleef allicht overwinnaar, maar het door hem opgestelde verslag laat onwillekeurig blijken dat Adam een respectabele schriftkennis bezat. Het verslag van Cupus' twistgesprek is ook daarom vooral van belang, omdat we hier nu eens horen waar volgens twee calvinistische lidmaten de verschilpunten lagen. Adam en Jacques stellen, dat de gelovige niet zodanig kan vallen dat hij verloren gaat. Met een beroep op I Joh. 3: 9 zeg- | |
[pagina 293]
| |
gen zij dat een gelovige geen zonde kan doen tot de dood. Wie ten dode zondigt bewijst dat het leven nooit in hem is geweest. Het gaat deze twee mannen dus om de onverliesbaarheid van de genade, en het behoud van de heilszekerheid. Zo treffen wij dat ook aan bij andere contra-remonstranten. De kerkeraad van Abbenbroek maakte in 1614 bezwaar tegen de prediking van de proponent Selkart, omdat hij geleerd had dat de menselijke wil sterker was dan Gods genade.Ga naar voetnoot130 Dikwijls wordt ook gezegd, dat remonstrantisme niets anders is dan zaligheid door goede werken. Reeds Venator wordt in 1608 door zijn felste tegenstanders niet alleen ‘een wolff, een valsch leeraer’, maar ook een ‘heeroom’ genoemd,Ga naar voetnoot131 een paap dus. Gij steelt Gods eer, zegt ook de glazenmaker Cornelis Bartholtsz. in Oudewater tegen een remonstrantse stadgenoot, ‘ommedat ghij van de leeraers zijt, die leeren dat men deur de goede wercken zalich wordt’.Ga naar voetnoot132 Datzelfde motief keert telkens terug in de strijdzangen, die de Lekkerkerker schoolmeester Pieter Martens na een zondagse bijeenkomst van de dolerenden in Schoonhoven heeft voorgedragen.Ga naar voetnoot133 Sy willen door hun werck rechtveerdich wesen,
heet het daar van de remonstranten. Maar ze zullen bedrogen uitkomen: Want die door zijn wercken wil salich zijn
Die mensch en heeft Christus van geenen nooden.
De ware grond van onze verlossing ligt in Gods genade: Niet wt wercken maer wt genaed,
Gelijcker oock geschreven staed,
En naer niemants loopen noch wil
Maer na u welbehaghen stil.
Zij die de zuivere leer bewaren staan tegenwoordig aan zware vervolging bloot, Al die Pelagianen hen verbinden
Teghen Gods Woort en zijne leere goet.
In Rotterdam en ook in Schoonhoven is dat wel gebleken. De vrome Geselius moest vluchten uit Rotterdam, en in Schoonhoven wordt Gods volk verdrukt, omdat het wil blijven bij de leer die wijlen Livinus van den Borre acht en veertig jaar lang heeft gepredikt. Maar hoe donker de toekomst moge schijnen, God zal zijn kudde bewaren en in de beproeving laten zien wie zijn woord en naam zullen willen belijden. | |
[pagina 294]
| |
Hier vinden wij dus tevens het bekende beroep op de oudheid van de contra-remonstrantse leer, en haar overeenstemming met de traditie. ‘Ghijluyden hebt de Neederlantsche confessie ende catechismum aengenoomen’, zegt ook de reeds geciteerde glazenmaker Cornelis Batholtsz., ‘ende onderteyckent als een suyvere leere ter salicheyt, ende nu loochent ghijluyden tselve wederomme’.Ga naar voetnoot134 De nieuwheid van het remonstrantisme is misschien ook wel als het grootste bezwaar aangevoeld. Zelfs in een zuiver contra-remonstrantse gemeente als Purmerend kon een dominee nog wel eens tot ongerustheid aanleiding geven, als hij ‘niet genoech en distingweerde die nieuwicheeden ende 't gevoelen der kercke’.Ga naar voetnoot135 Dat vooral heeft het calvinisme de overwinning bezorgd: dat het zich reeds in de kerken had gevestigd. Wie een steen uit dit bouwwerk wou los peuteren, viel snel onder de verdenking dat hij onder zijn mantel de sloophamer verborgen had. De plunderaars die in 1617 de woning van de arminiaan Rem Bisschop bestormden noemden het remonstrantse leer, te zeggen ‘datter geen Godt is, geen opstandinge’.Ga naar voetnoot136 Calvinistische predikanten zouden natuurlijk wel toegeven dat dit niet een bijzonder nauwkeurige weergave was van het gevoelen van de tegenpartij. Maar ze wezen in hun prediking toch te dikwijls op de algemene gevaren van het remonstrantisme, om niet te moeten erkennen dat zij zulke generaliserende hyperbolen mede mogelijk hadden gemaakt. En of ze het buitengewoon betreurden?
De hoofdgedachten van de contra-remonstrantse propaganda bleken dus onder de lidmaten ook wel te hebben geleefd. Bij de remonstranten is die relatie echter duidelijker. Remonstrantisme brak zich veel moeilijker baan, omdat het een minderheidsgeloof bleef, en het zich niet op kerkelijke tradities, formulieren en vergaderingen kon beroepen. De arminianen moesten het voornamelijk hebben van degenen die trouw aan hun kerk beleefden als trouw aan hun dominee. Dat geldt natuurlijk tot op grote hoogte ook van de calvinisten, maar voor hen was het nauwelijks minder gewichtig, dat de grote meerderheid van de kerk, met al haar tradities en formulieren, in het voordeel van de contra-remonstranten sprak. De remonstranten werden overwegend aangetroffen in gemeenten met remonstrantse voorgangers. Het is wel geen unicum, maar toch een betrekkelijke zeldzaamheid dat arminianisme in een gemeente spontaan ontstaat, buiten de predikant om. Als het gebeurt, is het echter bijna altijd om redenen die in de propaganda ook een hoofdrol spelen.Ga naar voetnoot137 Ds. Bartholdi van Monni- | |
[pagina 295]
| |
kendam zag zich voorgeworpen, ‘dat in 't synode van Dordrecht beslooten soude sijn dat de jonghe kinderkens verdoemt sijn’.Ga naar voetnoot138 Ook Lydius van Oudewater moest sich verweren tegen de beschuldiging als zou hij geleerd hebben, ‘dat Godt de ene mensche schaept ter saligheyt ende de ander ter verdoemenisse’.Ga naar voetnoot139 Willem Vredericksz. in Krommenie bleef weg uit de kerk omdat hij verontrust was over de predestinatie: ‘en conde niet verstaen dat Godt die eene mensche soude aennemen ende salich maken ende den anderen verdommen’.Ga naar voetnoot140 Deze drie gevallen worden ons alle pas gemeld na de synode van Dordrecht. Wij hebben hier dus met zeer bewust remonstrantisme te doen, dat zich nog niet wil conformeren als de strijd beslist is.Ga naar voetnoot141 Van de deugdelijkheid van hun bezwaren moeten zij dan wel ten volle overtuigd zijn geweest. Ook de bedenkingen tegen de heilszekerheid blijken sterk genoeg om de synodale uitspraak te overleven. Voor de remonstrant Paets is het doorslag gevende bezwaar tegen de Dordtse leerregels, ‘dat degene die met den H. Geest eens zijn verlicht off begaeft geweest, ende uuytvercoren ter salicheyt, geenderhanden sonden can schaden ende van de salicheyt uytsluyten’.Ga naar voetnoot142 Sebastiaen Aerts, schoolmeester van Hillegersberg, weigerde om overeenkomstige redenen zijn handtekening onder de canones te plaatsen. Zijn bezwaar was, ‘dat de leere van de volstandicheit der gelovigen was een leere der goddeloosheit, die de duere tot ongebontheyt des levens opende’.Ga naar voetnoot143 Ja, en toch... hoeveel bezwaar geleefd mag hebben tegen dubbele predestinatie en heilszekerheid, het was voor de zeventiende-eeuwse mens moeilijker dan wij misschien zouden denken: werkelijk te geloven dat God niet alles van te voren bepaald heeft. Bewuste, overtuigde remonstranten waren zeker de mannen die in 1623 deelnamen aan de aanslag op Maurits. Van niemand gold dat meer dan van Adriaen van Dijck. Hij was de remonstrantse zaak volkomen trouw gebleven, en had steeds getracht naar zijn beginselen te leven, ook toen hij in het complot tegen Maurits' leven betrokken werd. Geen dag ging voorbij, zonder dat hij in zijn gebeden ook deze plannen aan God opdroeg. Als het uw wil is, zo bad hij steeds, door deze aanslag Maurits voor zijn zonden te straffen, wilt Gij dan zijn ziel genadig zijn, maar onze onderneming doen gelukken. Maar als ons plan niet naar uw wil is, wilt Gij het dan verijdelen, want ik begeer niets te doen tegen uw wil. | |
[pagina 296]
| |
Deze bijzonderheden zou niemand ons kunnen vertellen dan Van Dijck zelf alleen. Zij komen voor in het smeekschrift, dat hij eigenhandig in zijn kerker heeft opgesteld, en aan Maurits zelf moest worden aangeboden. Ieder kan toch hieruit zien, schreef Van Dijck, dat ik nooit anders verlangd heb dan instrument te zijn in Gods hand. Ik vroeg naar Gods wil, en Hij heeft mijn gebed verhoord. Zo heb ik mij zelf in deze nood gebracht. ‘Zulcx dat men can verstaen dat het uytbrengen der zaecke het middel is geweest van 't begeren hem gevangens voors. gebeth, doch hemselven daermede gebracht in groot lijden ende de uyterste noot; doch liever 't voornemen beleth dan tselve geëffectueert, ende te meer tegen God gesondicht te hebben, waervan Dyn, God, gelooft ende gepresen moet wesen van eeuwicheyt’.Ga naar voetnoot144 Zie hier nu een remonstrant, die zijn leven veil heeft voor de goede zaak. Maar is dit nu een aanhanger van de vrije wil? Van Dijck laat zich hier kennen als een tegenhanger van de Brabantse calvinist, die in blinde ijver meehielp de ruiten van Rem Bisschops woning in te gooien, omdat arminianisme hem een ondraaglijke ketterij was: ‘sou men sulk een volk hier lijden, die leeren derven, dat Godt den eenen mensch tot de verdoemenis heeft geschapen, en den ander tot de saeligheit?’Ga naar voetnoot145 Voorbeelden die ons leren hoe betrekkelijk toch weer overtuigingen zijn, en hoe bij aanhangers van beide partijen misschien het onbewust gevoel van een tekort bestaat, het verlangen naar iets dat juist de anderen bezitten. Anderzijds leert ons een man als Adriaen van Dijck, voor wie zelfs moord een gode gevallig middel kon worden, met hoeveel harde onverdraagzaamheid ook remonstrantisme werd beleden. Het ging de remonstranten niet om ruimte voor hun gevoelen, maar om de zuiverheid van de leer. Spraken zo niet reeds de aanhangers van Petrus Aemilii te Broek in Waterland, de eerste arminiaan die zijn ambt in de godsdiensttwisten verloor? ‘Onse sielen salicheit is ons zo lief als u d'uwe. We souden so node een valsch leeraer hebben als ghijlieden. So ghij condt betonen dat Petrus onsuyver in de leere is, wij willen dan, so ghijluiden niet machtigh genoech waert, met u aenvallen en helpen hem te weren’.Ga naar voetnoot146 Maar zij zien de onzuiverheid juist bij de tegenpartij. Wij zelf hebben het horen zeggen, betuigen drie afgevaardigden van Benthuizen in 1610, hoe predikanten in de vergadering van de classis Leiden beweerden, dat de mens door een onweerstaanbare kracht wordt wedergeboren. Heeft hij de genade eenmaal ontvangen, dan kan hij die niet weer verliezen. Valt hij in de grofste zonden, dan kan hij niet sterven vóór hij zich heeft bekeerd. De attestanten zijn ‘ten hoochsten daerover geschandaliseert geweest’. Zij hadden nooit geloofd zulk een leer te zullen horen uit de mond van mannen die anderen de weg naar de hemel moet wijzen.Ga naar voetnoot147 | |
[pagina 297]
| |
Deze Benthuizers kiezen met hart en ziel voor Arminius. Van calvinisme hebben zij een diepe, eerlijke afschuw. Zij verlangen zelf ook ongetwijfeld klare wijn van hun predikanten. Wtenbogaert voelde het wel, dat de moderatie waartoe overheidsbescherming en minderheidspositie de remonstranten dwongen, voor de zijnen een tastbaar nadeel was. Wel stond daar de steun van de Staten tegenover, die voor een andere prijs niet te verdienen was. Maar de noodzakelijke matiging scheen nu afbreuk te doen aan de kracht van de overtuiging. ‘Omdat wy niet soo stout waren in 't verdoemen als zy, meynden vele, dat wy ons stuck niet soo seecker waren als sy. Wy merckten wel, hoe naedeligh ons dit was, maer ons was van Christo ende sijn apostelen belast na vrede te trachten’.Ga naar voetnoot148 De fel remonstrantse gemeenteleden echter zagen geen vrede als de waarheid niet werd gediend. Hun dominees, die de geschiedenis van de broederschap hebben beschreven, noemden dat ‘dommen en blinden yver’.Ga naar voetnoot149 Maar het waren toch deze ijveraars, die na Dordrecht het voortbestaan van hun kerkgenootschap verzekerden. |
|