Bavianen en slijkgeuzen
(1974)–A.Th. van Deursen– Auteursrechtelijk beschermdKerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldenbarnevelt
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XII. Het verloop van de kerkelijke strijdDe remonstranten hebben de confessie van de hervormde kerk getekend, hoewel ze daar weinig lust toe hadden. Het was de beslissing van een minderheid, die wist dat ze zich moest aanpassen. Want een minderheid waren ze zonder twijfel. De hervormde kerk van de vroege zeventiende eeuw was een in leer en leven calvinistisch genootschap. Aanvaarding van de remonstrantse opvattingen zou voor haar een geheel nieuwe koers betekend hebben, vreemd aan haar wezen. Remonstrantisme zou alleen een meerderheidsopinie hebben kunnen worden als de calvinisten afwachtend en lijdelijk gereageerd hadden. Ze deden dat niet, en het arminiaans gevoelen bleef dus in de minderheid. Hoe talrijk de aanhangers van de remonstranten waren, laat zich nauwelijks schatten. Van de predikanten weten wij het wel: in Zuid-Holland moest na 1618 ongeveer een derde deel van hen de dienst verlaten, in Noord-Holland een negende deel. Veel moeilijker is het een gissing te wagen voor de aantallen lidmaten en verdere sympathisanten. De remonstrantse predikant Grevius heeft eens gezegd dat de bestandstroebelen de Republiek honderdduizend man zwakker gemaakt hadden.Ga naar voetnoot1 Het is de enige algemene opgave die we bezitten, en meer dan een slag in de lucht kan ze niet zijn. Maar zeker is deze schatting van Grevius veel te hoog. De remonstranten hadden wel een sterk kader - veel predikanten, veel regenten - maar de voet van de pyramide was minder breed. Carleton meende dat bijna overal waar de regeerders remonstrantsgezind waren, de grote massa toch het calvinisme aanhing, met als uitzonderingen alleen Rotterdam en Den Haag. Het platteland zou volgens hem van remonstrantisme geheel vrij gebleven zijn.Ga naar voetnoot2 Het is een analyse, waar wel een en ander aan ontbreekt. Waar is, dat de gezindheid van de regenten voor de kerkganger geen factor van belang is geweest. Hij koos voor zijn dominee, niet voor zijn burgemeester. Verschilden die twee met elkaar, dan was in de smalle gemeente de aanhang van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het stadhuis te verwaarlozen: Delft en Monnikendam kunnen het ons bewijzen. Waren de predikanten van één stad onderling verdeeld, dan kon ook de steun van de magistraten de toeloop naar de remonstranten niet belangrijk vermeerderen: te Leiden overtroffen de calvinisten altijd hun tegenpartij in aantal, en hun voorsprong werd met het verstrijken van de tijd alleen maar groter.Ga naar voetnoot3 Remonstrantse hagepreken bij Leiden zouden in 1620 nog maar een 200, 300 of 400 toehoorders trekken.Ga naar voetnoot4 Nu is Leiden wel een uitzonderlijk geval: daar hebben beide partijen tot de Dordtse synode zo goed en zo kwaad als het ging de samenwerking in kerkelijk verband voortgezet. In alle andere steden waar predikanten van twee gezindten waren kwam het tot een breuk, en bijna altijd - Oudewater alleen uitgezonderd - tot afzetting van de contra-remonstrant: Geselius in Rotterdam, Willem Crijnsze in Den Briel, Hillenius in Alkmaar, Roggius in Hoorn, Rosaeus in 's-Gravenhage. In al deze steden zien we een meerderheid van arminiaanse predikanten naast een remonstrantsgezind regentendom. Doorgaans blijken dan de remonstranten het ook bij het kerkvolk te winnen, hoewel niet altijd even duidelijk. Rotterdam heeft zeker in massa voor de remonstranten gekozen. Toen tegen het eind van 1618 de calvinisten weer boven dreven, en de meeste kerken toegewezen kregen, konden op de kerstdag honderden remonstrantse kerkgangers geen plaats vinden in de twee gebouwen die hun nog restten, en belegden zij een extra dienst in de korenbeurs voor twee tot drieduizend belangstellenden.Ga naar voetnoot5 Ook in de illegaliteit kon het remonstrantisme zich hier krachtig handhaven. Een hagepreek in 1619 trok een gehoor van 5.000 personen.Ga naar voetnoot6 Bijzonder geloofwaardig klinkt het niet voor een stad van 20.000 inwoners, maar zelfs als het maar voor de helft waar zou zijn blijft het een indrukwekkend getal. Te Hoorn bestond eveneens een zeer sterke remonstrantse meerderheid. Nog in 1622 werd hier in de arminiaanse samenkomsten zeven of acht maal per zondag gepreekt, telkens voor 150 tot 200 bezoekers.Ga naar voetnoot7 In de andere drie gemengde steden was de remonstrantse meerderheid kleiner. Willem Crijnsze kreeg in Den Briel dadelijk een flinke aanhang mee.Ga naar voetnoot8 De Haagse slijkgeuzen trokken in de zomer van 1616 met 500, 600 of 700 naar Rijswijk.Ga naar voetnoot9 Hun aantal steeg zeer snel, toen ze een jaar later de be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schikking over de Haagse Kloosterkerk kregen.Ga naar voetnoot10 Te Alkmaar tenslotte was de remonstrantse meerderheid toen al duidelijk aan het slinken.Ga naar voetnoot11 In de overige steden van Holland zijn de predikanten steeds allen van één partij. Het kerkvolk volgt daar in de regel de voorgangers, zodat Dordrecht, Gorinchem, Schiedam, Enkhuizen, Edam en Purmerend vrijwel egaal contra-remonstrants zijn. In Haarlem, Delft, Amsterdam, Monnikendam en Medemblik bestaan kleine minderheden van meestal aanzienlijke remonstranten. In de steden met remonstrantse dominees - Gouda, Schoonhoven en Woerden - overwegen de arminianen ook onder het kerkvolk, al zijn in al deze steden, vooral in Woerden, toch ook niet te onderschatten contra-remonstrantse minderheden aanwezig.Ga naar voetnoot12 De Waalse gemeenten spelen in deze zaak geen belangrijke rollen. Wtenbogaert in Den Haag en Simon Goulart in Amsterdam hebben natuurlijk wel hun medestanders gehad, maar overigens krijgen wij niet de indruk dat de Walen zich door de twisten al te zeer hebben laten meeslepen. Haarlem, waar na de Dordtse synode slechts ‘une poignée de gens’ voor de remonstranten koos,Ga naar voetnoot13 zal wel ongeveer karakteristiek geweest zijn voor de reacties in deze kerken. Wat tenslotte het platteland betreft: Carleton was voor de calvinisten wel bijzonder royaal en ver bezijden de waarheid, toen hij dat geheel aan hen toebedeelde. Berkel, Hazerswoude, Middelharnis, Zevenhuizen en tal van andere vooral Zuidhollandse dorpen hebben in vrij sterke mate de invloed van het remonstrantisme ondergaan. Kwam op het land een jonge arminiaan een gemeente dienen, dan wist hij in de regel ook wel de meesten aan zijn zijde te krijgen. Men kan met ds. Adriaen Simonsz. - zelf een remonstrant - geloven dat het meer geschiedde ‘wt liefde tot de predicanten als uyt kennisse der waerheyt’,Ga naar voetnoot14 het feit blijft er niet minder waar om. In het miniatuurstadje Nieuwpoort trokken remonstrantse bijeenkomsten wel een 200 personen.Ga naar voetnoot15 In Hazerswoude kwamen in 1623 - na de sa- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
menzwering tegen Maurits, die de remonstranten tal van leden heeft gekost - nog altijd een 200 tot 300 bij de remonstranten, tegen een 80 in de hervormde kerkdiensten.Ga naar voetnoot16 Zulke remonstrantse meerderheden konden ook in zeer korte tijd gevormd worden. Hillegersberg bij voorbeeld had dadelijk en zeer beslist voor de calvinisten gekozen.Ga naar voetnoot17 Na het vertrek van Hugo Beyerus in 1612 vroeg de gemeente dan ook als zijn opvolger de contra-remonstrantse ijveraar Smout. Doch toen de stad Rotterdam in haar hoedanigheid van ambachtsvrouwe aan Hillegersberg de arminiaanse proponent Bontebal opdrong, ging de signatuur van de gemeente snel veranderen. Bij de ommekeer van 1619 bleek slechts een kleine minderheid zich weer direct bij de contra-remonstranten te willen voegen.Ga naar voetnoot18 Wel gebeurt het maar zelden, dat in een dorp remonstrantisme wordt aangetroffen, als de predikant aan de andere zijde staat.Ga naar voetnoot19 Zonder een actieve pleitbezorger vond Arminius' leer op het platteland geen ingang. De meeste remonstrantsgezinden vond men dan ook in de steden. Een staat van inkomsten van de broederschap in 1621 geeft het totaal van de bijdragen voor Zuid-Holland op als 14.040 gulden, waarvan slechts 1540 gulden uit de dorpen.Ga naar voetnoot20 In Noord-Holland leveren de grote steden bijna alles, uitgezonderd alleen de 100 gulden van het kleine stadje Weesp. Om bij benadering een indruk te geven van de relatieve sterkte en spreiding van de remonstranten geven we hier de bijdragen, opgeteld per hervormde classis:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den,Ga naar voetnoot21 en rekenen wij de remonstrantse bijdragen in 1621 eveneens in afgeronde percentages om, dan krijgen wij de volgende uitkomsten:
Het is bekend dat de verschillen van inzicht tussen Arminius en Gomarus spoedig na de komst van de eerste in Leiden in algemene discussie kwamen; evenzeer, dat de plannen een nationale synode bijeen te roepen - in 1606 ook door de Staten-Generaal goedgekeurd - niet tot resultaten hebben geleid. Op nationaal niveau kon er daarom voorlopig niets gebeuren, maar dat betekende niet dat de calvinisten zich toen maar bij de situatie neerlegden. In verscheidene classes ging men de uiterste voorzichtigheid in acht nemen bij de toelating van Leidse proponenten van arminiaanse faam. Bernardus Dwinglo, die op kosten van de Delftse magistraat was opgeleid, had na de voltooiing van zijn studiën mogen verwachten dat hij dadelijk een beroep binnen het ressort van de classis zou krijgen, zoals bij het heersende gebrek aan predikanten regel was. Maar omdat hij als arminiaan bekend stond, toonde geen enkele gemeente belangstelling. Oldenbarnevelt bezorgde de jongeman toen een plaats in zijn eigen ambachtsheerlijkheid Berkel en Rodenrijs. De classis - die eerst nog een poging deed de gemeente tot een andere keus te bewegenGa naar voetnoot24 - ging toen tot de examinatie over, maar ondervroeg Dwinglo precies op de kritieke punten. Zijn proefpreek moest hij houden over I Timotheüs 2 : 4, God wil dat alle mensen zalig worden - uitstekend gevonden, als men een voorstander van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de leer der algemene verzoening tot duidelijke uitspraken wil verleiden.Ga naar voetnoot25 Dwinglo slaagde voor zijn examen, maar kreeg toch de vermaning mee eventuele bedenkingen tegen de kerkleer niet aan anderen mee te delen, zeker niet vanaf de kansel, maar ze uitsluitend aan de classis te openbaren.Ga naar voetnoot26 Men krijgt uit het classicale verslag de indruk dat Dwinglo alle vragen beantwoordde overeenkomstig zijn gevoelen, maar dat hij niet alles zei wat hij dacht. Zulke beschroomdheid vinden wij in die eerste jaren bij veel jonge arminianen. Ze hebben zich nog niet met elkaar verenigd, en moeten zich ieder hoofd voor hoofd verantwoorden als van hen rekenschap wordt verlangd. Zij kunnen nog niet weten dat de Staten van Holland hen wel in bescherming zullen nemen. Dwinglo is behoedzaam tussen de klippen doorgezeild, maar een ander jong proponent bracht het er in de classis Den Briel niet zo goed af, hoewel het daar ging om niemand minder dan de late zo vermaarde Caspar Barlaeus. Toen de classis ging overwegen of zij Barlaeus in haar ressort zou kunnen toelaten, werd vanuit de vergadering opgemerkt, ‘dat deselve worde gesuspecteert in de opinie van Arminius’.Ga naar voetnoot27 Men lette op de onbewimpelde bewoordingen: hier wordt al niet eens meer gezegd dat Arminius' leer verdacht is. Hier wordt reeds gezegd dat al diegenen verdacht zijn, van wie vermoed wordt dat zij het met Arminius houden. Kennelijk was de Brielse classis in 1608 met de kwestie klaar. Arminianisme hoorde in de hervormde kerk niet thuis. Barlaeus vond niet de moed er een eigen opvatting tegenover te stellen. Hij verklaarde ‘geheel onschuldich te zijn ende gansch niet te hebben tegen den catechismum ende 37 articulen ende gemeenen leere der kercke’. Het is wel karakteristiek voor de geest die in de classicale vergaderingen heerst, dat Barlaeus - of de scriba, maar dat doet er nauwelijks toe - van schuld en onschuld spreekt als het gaat over de arminiaanse gevoelens. Arminianisme is voor de calvinisten niet een probleem, maar wordt dadelijk beschouwd als ketterij. Zo sprak men zelfs al ongeveer in de classis die het nauwste bij deze zaken betrokken was, die van Leiden. Adriaen van den Borre moest zich reeds in 1605 verantwoorden voor de kritiek die hij op de kerkleer had uitgebracht. Hij zou gezegd hebben dat de catechismus aan herziening toe was; dat de praedestinatieleer van Calvijn en Beza God tot de auteur der zonde maakte; en dat de gereformeerden in hun ijver om aan het pelagianisme te ontkomen, in het manicheïsme dreigden te verdwalen.Ga naar voetnoot28 Na onderzoek bleek dat Van den Borre weliswaar op enkele punten gezonder dacht dan men had gevreesd, maar hij moest beloven over de andere punten met geen enkel gemeentelid te spreken, tot hij re- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kenschap gegeven zou hebben aan een nationale synode.Ga naar voetnoot29 Soortgelijke beperking werd ook Isaäcus Frederici opgelegd bij zijn komst te Noordwijk. Hij mocht geen geschilpunten bespreken met de lidmaten van zijn gemeente. Slechts met de andere predikanten van de classis mocht hij over deze zaken van gedachten wisselen.Ga naar voetnoot30 Het classicaal besluit suggereert daarbij sterk dat zulke gesprekken dan vooral zouden moeten dienen om Frederici beter te onderrichten. Dat was tenminste duidelijk gezegd aan de Leidse predikant Corvinus, die het vermaan ontving zijn bezwaren voor te leggen aan zijn ambtgenoten, en zich leerzaam te stellen, ‘ten eynden geen vreemde opiniën en mogen gestroyt werden ende geruchten van dien onder 't volc en coemen’.Ga naar voetnoot31 Het hele beleid is er klaarblijkelijk op gericht de arminianen te isoleren, hen aan een heropvoedingsproces te onderwerpen, en te zorgen dat de nieuwe gevoelens geen verdere verbreiding vinden. Bij classicale examens komen de geschilpunten centraal te staan. De classis Leiden besluit in 1609 ‘dat men in preparatorio examine om tijt te winnen die stucken (zal) afvragen die meest in controverse sijn’.Ga naar voetnoot32 In Noord-Holland houden de classes dezelfde lijn aan. Met arminiaanse proponenten heeft men nog niet te maken, maar wel past men de isoleringstaktiek toe tegen hen die reeds predikant zijn en naar de opvattingen van Arminius neigen. Plancius bracht bij de classis Amsterdam al zijn bezwaren in tegen de Amstelveense predikant Poppius. Men ging daar nog niet op in,Ga naar voetnoot33 maar toen Poppius in 1607 naar Gouda beroepen werd, adviseerde de kerkeraad van Amsterdam geen approbatie te verlenen. Een suspect man als Poppius wilde men liever onder toezicht houdenGa naar voetnoot34 dan hem te laten ontsnappen naar het libertijnse Gouda. Poppius was over deze gang van zaken nogal ontstemd. Vermoedde hij wat hem in de classis Amsterdam in het ergste geval boven het hoofd zou hangen? De aangrenzende classis Edam gaf er in het volgende jaar 1608 een goed voorbeeld van, toen zij Petrus Aemilii uit zijn dienst te Broek in Waterland ontsloeg. Waarom, wordt in de acte van afzetting niet uitdrukkelijk gezegd.Ga naar voetnoot35 De aanklacht luidt: ongezonde leer en kritiek op de catechismus. Waar de schoen wrong bleek duidelijk genoeg. Aemilii had Calvijn en Ursinus gelasterd, en gepoogd ‘veel getrouwe leraers van eenighe schrickelickheit in de leere suspect te maecken’. Dat kan nauwelijks iets anders betekenen dan dat Aemilii met de oude beschuldiging voor de dag gekomen was, dat de calvinisten God tot de auteur der zonde maakten.Ga naar voetnoot36 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Staten van Holland moesten tussen beide komen om Aemilii althans enigermate te sauveren.Ga naar voetnoot37 Hun tussenkomst was een eerste blijk, dat de Staten oog begonnen te krijgen voor de dreigende gevaren. Liet men de classes hun gang gaan, dan zouden zij ieder in hun rayon het opkomende arminianisme verstikken. Welke kant het uit zou gaan en welke consequenties de classes zouden aandurven bleek het best in Alkmaar. De classis schorste daar in 1608 een vijftal predikanten omdat zij geweigerd hadden de kerkelijke formulieren te tekenen. Het ging de Alkmaarders eigenlijk niet eens zo zeer om Arminius. Juist deze classis zou in 1618 de generale synode vragen of arminianisme op zichzelf niet getolereerd kon worden.Ga naar voetnoot38 Zij zag haar tegenstanders - de Alkmaarse predikant Venator in de eerste plaats - als een vrijzinniger variëteit dan het remonstrantisme, en Venators latere lotgevallen hebben dat ook wel bevestigd: de Staten van Holland en de remonstranten lieten hem reeds in 1617 vallen. Toch heeft deze Alkmaarse crisis de strijd in een nieuw stadium gebracht. De arminianen moesten wel vrezen dat zij een voor een ieder in hun eigen classis het lot van Venator zouden moeten delen. In Noord-Holland maakte men reeds aanstalten verkiezing van onzuivere broeders in het ambt van ouderling te verbieden.Ga naar voetnoot39 Dan zou men aan predikanten van Arminius' denkwijze het werken in de gemeente praktisch onmogelijk kunnen maken.Ga naar voetnoot40 Wilden de mannen van de nieuwe snit zich handhaven, dan moesten zij wel bescherming zoeken buiten de kerk, want de calvinistische organisatie bleek krachtig genoeg om het arminianisme met kerkelijke middelen uit te schakelen. Drie en veertig predikanten besloten toen tot gezamenlijke tegenactie. Zij plaatsten hun handtekening onder de remonstrantie, die in januari 1610 aan de Staten van Holland werd aangeboden. De remonstranten, zoals wij ze van dat ogenblik af mogen noemen, legden in dit stuk hun gevoelens bloot, en vroegen voor hun standpunt ruimte binnen de kerken. De lijst van ondertekenaarsGa naar voetnoot41 begint met de namen van Adriaen van den Borre en Bernardus Dwinglo, twee mannen dus die beide al aan hun classis verantwoording hadden moeten geven. Wij vinden trouwens bijna al de tot dus ver genoemden hier terug: de Alkmaarse geschorsten; Corvinus en Frederici uit de classis Leiden; Poppius van Gouda, en zelfs Caspar Barlaeus, die zich ruim een jaar te voren aan arminianisme onschuldig had verklaard. Alleen Petrus Aemilii ontbreekt. Hij had zijn ambt neerge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
legd, en was nu werkzaam als notaris te Amsterdam. In 1613 zou hij onder de gewijzigde verhoudingen weer terugkeren als predikant van Ouddorp. De remonstrantie brengt klaarheid in de kerkelijke twisten. Ieder kon nu weten wat de arminianen wilden. Arminius zelf had altijd een opmerkelijke terughoudendheid aan de dag gelegd. Hij openbaarde zijn gevoelens niet als hij geen begrip verwachtte voor zijn opvattingen. De calvinisten namen hem dat nogal kwalijk. Zij probeerden Arminius uit zijn tent te lokken, hem uit te dagen en te prikkelen tot tegenspraak. Zij preekten over I Petrus 3 : 15, weest altijd bereid tot verantwoording. Of over Mattheüs 5 : 2, Zijn mond geopend hebbende, leerde Hij hen.Ga naar voetnoot42 Waarom opende Arminius zijn mond niet? Te Amsterdam had hij het al nooit willen doen. Toen Plancius hem in 1591 opheldering vroeg over de prekenserie die hij gehouden had over het zevende hoofdstuk van Paulus' brief aan de Romeinen, en verlangde te weten wat Arminius dacht over de voorbeschikking en over de volmaakbaarheid van de mens in dit leven, weigerde Arminius op deze beide kwesties in te gaan. De eerste had immers met Romeinen 7 niets uit te staan, en over de tweede had hij reeds in de preek zijn gevoelen meegedeeld.Ga naar voetnoot43 Redelijkerwijs gesproken verdragen deze twee argumenten elkaar niet. Arminius wil op de eerste vraag niet antwoorden omdat die niet, op de tweede omdat die wel met Romeinen 7 te maken had. Maar ook te Leiden blijft Arminius in deze geheimzinnigheid volharden. Bij zijn vertrek uit Amsterdam had hij Wtenbogaert geschreven dat hij nu vrijuit zou durven zeggen wat hij dacht. ‘Hoe zou ik niet, als God beveelt te spreken en te profeteeren, als de hoogeschool het verlangt, als beiden hun goedkeuring daarvan beloven’?Ga naar voetnoot44 Maar veel zal er toch niet veranderen. Arminius weigert in 1604 in te gaan op Lubbertus' verzoek iets te schrijven tegen de katholieken over de rechtvaardigmaking.Ga naar voetnoot45 Hij wijst in 1605 de uitnodiging af tot een gesprek met gedeputeerden van de Hollandse synoden, over de nieuwe opvattingen die sommige proponenten op kerkelijke examens hebben verkondigd.Ga naar voetnoot46 Op de Haagse conferentie van 1607 krijgt Arminius kennis van enige artikelen, die volgens tegenstanders zijn leer bevatten. Arminius ontkent dat, maar wil niet zeggen op welke punten hij dan van die artikelen verschilt.Ga naar voetnoot47 Waarom hij zo voorzichtig is geweest? Hij heeft het zelf in 1608 aan de Staten van Holland uitgelegd: anderen zouden misschien proberen uit zijn mededelingen een aanklacht samen te stellen, of trachten ze te weerleggen op de kansel of in een disputeercollege. Wellicht ook zouden ze zijn ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klaringen doorsturen naar een buitenlandse universiteit, om daar een veroordeling uit te lokken.Ga naar voetnoot48 Het is zeer waarschijnlijk dat dit alles ook inderdaad gebeurd zou zijn. Maar men vraagt zich toch af of deze terughoudendheid niet meer het persoonlijk belang van Arminius diende dan dat van de kerken. Het is heel goed mogelijk dat Arminius' volgelingen het toen reeds anders wilden, en dat hij hen heeft ingetoomd. Het is alsof na zijn overlijden de toon ook dadelijk verandert. Een groot verlies hebben wij geleden, schrijft Poppius aan zijn geestverwant in Amsterdam, de koopman Rem Bisschop. Wie weet, is het onze eigen schuld geweest. Ons was een licht geschonken, ‘om tot den reynen gront van Gods woort te comen’ - zouden wij ons dat licht misschien onwaardig gemaakt hebben? Wel moeten wij dan met schreien en bidden onze schuld uitwissen. In sommige harten zijn echter nog de glinsterende vonken overgebleven. Aan ons nu de taak, die vonken aan te blazen, om het hooi en de stoppelen te verteren, die nog naast het goede en ware zaad op Gods akker staan. Zijn zegen is daartoe de onmisbare voorwaarde. Maar wij van onze kant mogen het niet laten ontbreken aan ‘eenicheyt, neersticheyt, onvertzaechde manhafticheyt’.Ga naar voetnoot49 Zulks een program vereist een andere strategie dan die van Arminius. Als ze zich in 1610 verenigd hebben rondom de remonstrantie, zullen de arminianen de strijd ook niet langer schuwen. Nu gaan ze zelf tot de aanval over. Rem Bisschops broer, Simon Episcopius, drong door tot het calvinistische bolwerk Franeker, om daar met Sibrandus Lubbertus te disputeren. Geloof mij, schreef hij Corvinus; het zaad is hier uitgeworpen, en zal rijke vruchten dragen op zijn tijd.Ga naar voetnoot50 Zo moeilijk behoefde het ook niet te zijn de remonstrantse ideeën ingang te verschaffen - niemand die daar meer van overtuigd was dan juist Corvinus. Duizenden waren er onder de hervormden, die de leer van Gomarus helemaal niet kenden. Zou men hun die uitleggen, dan zouden zij zeer geërgerd zijn, en de hervormde kerk wellicht vaarwel zeggen.Ga naar voetnoot51 Kon dan het remonstrantisme binnen de kerk niet een kansrijk alternatief worden? Veel van Arminius' leerlingen bezaten de moed en de talenten om een stormloop op de oude vesting te wagen. Het zijn meest nog jonge mannen, constateert de Zwitser Breytinger met verwondering ter Dordtse synode, maar zo geoefend in moeilijke redeneringen, dat men zich er niet genoeg over kan verbazen.Ga naar voetnoot52 Disputeren en argumenteren is hun lust, ze zijn dikwijls ware meesters in die kunsten. Een kampioen als Grevinchoven kan niemand vinden die tegen hem in het krijt durft te tre- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den - geen Gesel, geen Beyer, ja zelfs geen Adriaen Jorisz. Smout.Ga naar voetnoot53 Remonstrantse proponenten in de classis Den Briel dagen hun ondervragers tijdens het examen tot disputeren uit, tot grote opwinding van het publiek, dat bloed wil zien en de examinatoren aanvuurt: kruist hem, kruist hem!Ga naar voetnoot54 Wij krijgen ook de indruk dat zich bij de remonstranten een sterk saamhorigheidsbesef heeft ontwikkeld, geboren uit de overtuiging als minderheid eensgezind te moeten strijden voor het goede doel. Samen voelen zij zich verantwoordelijk, dat hun zaak ‘sijne schijn ende luyster bij de gemeenten niet soude verliesen’.Ga naar voetnoot55 Begrijpelijk zeker, en onvermijdelijk ook. Maar deze houding zou het de regering des te moeilijker maken de partijen in vrede en eendracht met elkaar te laten leven. Toch zullen de Staten van Holland dat vanaf 1610 gaan beproeven. Wilden zij de rust in de kerken herstellen, dan stonden twee wegen open. Zij konden het remonstrantisme aan zijn lot overlaten, of zij konden wederzijdse tolerantie invoeren. De eerste weg was de eenvoudigste, zeker in 1610: zelfs in 1618, na acht jaar kerkelijke strijd, bleek die mogelijkheid gemakkelijker te realiseren dan haar alternatief. Maar de Staten van Holland konden die weg niet kiezen. Met de benoeming van Arminius hadden zij een bepaalde koers ingeslagen. Het zou van weinig vastberadenheid en besluitvaardigheid getuigen, als de Hollandse Staten nu bij de eerste moeilijkheden die hun vroegere beslissing had uitgelokt, dadelijk van richting zouden veranderen. De Staten beschikten over nog meer argumenten. De hopeloos verdeelde doopsgezinde broederschap was een waarschuwend voorbeeld van wat er uit een kerk groeien kon, die een al te stipte tucht handhaafde. De regenten beschouwden een grote, eensgezinde kerk als een nationaal belang. De nieuwe praedestinatieleer zou voor andersdenkenden minder aanstotelijk zijn dan de preciesheid van Gomarus en zijn volgelingen. Bijna honderd Haagse liefhebbers rekesteerden in 1617 ten gunste van de remonstranten.Ga naar voetnoot56 Bevestigde dat niet Oldenbarnevelts vertrouwen, dat in geval van tolerantie binnen de kerk ‘veel eenvoudige luterse, papisten, doopsgezinden, hen tot de ware gereformeerde christelijke religie zouden begeven’?Ga naar voetnoot57 De calvinisten moesten dan maar leren de arminianen te verdragen. De Staten zagen dat niet zo somber in, omdat zij de twee niet als elkaars tegengestelden beschouwden. Gomarus en Arminius leerden eigenlijk hetzelfde, alleen ging de een daarbij wat verder dan de ander. Wie Go- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
marus dan wilde volgen kon zijn gang gaan, mits hij van anderen niet vergde dat zij zouden gaan ‘boven de 5 articulen’,Ga naar voetnoot58 of ‘hoger nochte swaerder... als bij de vijff... articulen wert verclaert’.Ga naar voetnoot59 Men kan het natuurlijk naïef noemen, calvinisme te beschouwen als arminianisme met een extra toegift, en de bestandstwisten bewezen ook wel dat er werkelijk meer op het spel stond. Maar van dit misverstand is de orthodoxie veel vaker het slachtoffer geweest, en de Staten meenden dan ook niets onredelijks te verlangen als zij alle classes opdroegen bij de examens niet ‘hoger’ te ondervragen dan de vijf artikelen van de remonstranten.Ga naar voetnoot60 De pas geconsolideerde eenheid onder de remonstranten zou de Staten daarbij belangrijke diensten kunnen bewijzen. Aan de andere zijde echter was op algemene instemming niet te rekenen. De classes hadden bijna allemaal al gekozen tegen Arminius, en gaven daarbij ook reeds blijken van onderlinge solidariteit. Wtenbogaerts klacht, dat de contra-remonstranten altijd en overal - ‘in classen, kerckenraden ende alomme onder 't gemeyne vlock’ - factiën trachtten op te richtenGa naar voetnoot61 is voor de strijd in alle phasen actueel. De classes Amsterdam,Ga naar voetnoot62 Edam,Ga naar voetnoot63 Hoorn en EnkhuizenGa naar voetnoot64 hadden bij voorbeeld al in 1610 besloten geen gemeenschap te onderhouden met de nieuwe kerkeraad, die intussen op gezag van de overheid in Alkmaar was ingesteld. De contraremonstrant Hillenius, die daarbij zijn ambt verloor, gold in Leiden, zegt Van den Borre spottend, zoal niet als eerste martelaar, dan toch als confessor voor de zaak der preciesheid.Ga naar voetnoot65 Alkmaarse calvinisten liepen 's zondags uit naar Koedijk, en gingen later ook in de stad Alkmaar zelf vergaderen, onder de dekmantel van een gereformeerde jeugdvereniging.Ga naar voetnoot66 Deze eerste reacties op de nieuwe politiek van de Staten waren dadelijk kenmerkend voor veel dat volgen zou. De overheid had de keus gehad tussen oorlog tegen de arminianen, of een hoogst onzekere vrede. Zij had dit keer niet gehandeld naar het devies dat zij in 1575 op haar rekenpenningen had laten afdrukken: securius bellum pace dubia. Want ze zou nu toch strijd moeten voeren, maar dan met de grootste partij als tegenstander. De contra-remonstranten waren bereid de handschoen op te nemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beter een strijd die ons met God verenigt, zei Balthasar Lydius bij de opening van de Dordtse synode, dan een vrede die ons van God scheidt. De vrede wil niet bij ons wonen als wij haar zuster de waarheid niet lief hebben.Ga naar voetnoot67 Zeker, er is een groep contra-remonstranten die zich volgzaam heeft getoond. Moderaten noemden zij zich. Modderaars, scholden hen de preciezen.Ga naar voetnoot68 Enigszins verdacht waren zij de harde contra-remonstranten altijd. Waren het eigenlijk geen crypto-remonstranten? Zien wij ook eens hoe het hun vergaan is: de Lansbergens in Rotterdam, La Faille en Lamotius in Den Haag, De Raedt in Oudewater, Willem de Hase in Haarlem, misschien ook Isaäc Welsing in Hoorn. De Hase werd in 1618 vervroegd met emeritaat gestuurd, zonder het predikaat eervol. De Raedt werd weg gedegradeerd naar Haastrecht. De anderen waren ongemerkt remonstrants geworden, Lamotius alleen uitgezonderd, die juist op het goede moment van mening is veranderd, en in dienst kon blijven. Nu betreft het hier natuurlijk wel enigszins exceptionele gevallen. Al deze mannen dienden in gemeenten waar ze de strijd niet konden ontlopen, of ze wilden of niet. Daardoor traden zij ook meer op de voorgrond dan ze zelf begeerden. De typische moderaat hield zich liever wat afzijdig, en heeft aldus steeds buiten schot kunnen blijven, zowel vóór als na de synode. Velen zullen wellicht ook in de aanvang weinig lust hebben gehad een duidelijke keus te maken. Iemand als Isaäc Naeranus van Vlaardingen werd in 1609 beroepen in het calvinistische Dordrecht.Ga naar voetnoot69 Hij was in die stad geboren, en de magistraat zal misschien meer op het beroep aangedrongen hebben dan de kerkeraad, maar het is toch niet onwaarschijnlijk dat Naeranus zich in Dordrecht ontwikkeld zou hebben tot een gematigd contra-remonstrant. Hij bleef in Vlaardingen, maar nog in 1615 deed hij niet mee toen in de classis Delft Dwinglo en Vlietius aandrongen op een veroordeling van de contra-remonstrantse afscheiding in Maasland. Pas in 1618 liet hij zich als een overtuigd remonstrant kennen. Juist in omgekeerde richting bewoog zich Hendrik Rosaeus, aanvankelijk wat remonstrantiserend, later een van de felste calvinisten. Ook Willem Crijnsze in Den Briel had eerst de weg van de moderaten bewandeld, en meegewerkt aan een vergelijk. Pas later had hij een radicaler standpunt ingenomen, wellicht mede omdat de gemeenteleden zelf - aan weerszijden - niet allemaal zo gelukkig waren met het compromis.Ga naar voetnoot70 In de classes waar vastberaden remonstranten de leiding hadden - Gouda, Woerden, Den Haag - is het aantal moderaten stellig niet gering geweest. Wij weten weinig van hen af, omdat het niet in hun aard lag zich op de voogrond te dringen. Daarom loont het wel, een ogenblik stil te staan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij de lotgevallen van een enkeling onder de moderaten, die een verantwoording van zijn beslissing heeft gegeven: Caspar Caprarius van Pernis. In de classis Rotterdam was het tot een scheuring gekomen, toen de meerderheid het beroep van Simon Episcopius als predikant te Bleiswijk had doorgezet. Enkele afgevaardigden verlieten toen de vergadering,Ga naar voetnoot71 en vormden sindsdien een afgescheiden, of zoals men meestal zei, een protesterende classis. Het was een strijdbaar gezelschap, dat net zo min iets moest hebben van modderaars als van remonstranten.Ga naar voetnoot72 De gematigde Caprarius hield het in deze kring twee jaar uit, en ging toen over naar de andere classicale vergadering. Hij werd zonder schuldbelijdenis aangenomen, en verkreeg een akte waarin de classis hem beloofde dat niemand hem om zijn opvattingen over de praedestinatie ook maar het geringste in de weg zou leggen.Ga naar voetnoot73 Met zijn gemeente had Caprarius het wat moeilijker. De gedeputeerden van de classis kwamen hem helpen om de kerkeraad gerust te stellen, doch bij één ouderling konden zij niets uitrichten.Ga naar voetnoot74 Deze eenling, Aernout den tuynder geheten, zal wel een deel van de gemeente achter zich gehad hebben, want in 1614 oordeelde Caprarius het nodig een publiek getuigenis af te leggen, in zijn ‘Cort ende grondich bericht op de swaricheden van sommighe litmaeten der kercken in Pernis’.Ga naar voetnoot75 Waarom was eigenlijk de scheuring ontstaan? Alleen maar omdat bij de beroeping van Episcopius niet naar de kerkenordening was gehandeld. Op zichzelf was dat natuurlijk ook verkeerd, maar de protesterenden hadden toch het grotere belang van de vrede der kerken uit het oog verloren. Maar moest men dan de vrede met de remonstranten niet verbreken? Was hier de ware leer niet in het geding? Neen, antwoordde Caprarius. Vroeger heb ik daar wel anders over gedacht. Ik geloofde dat arminianen niet beter waren dan arianen, socinianen en pelagianen. Eigen studie en gesprekken met de remonstranten hebben mij er echter van overtuigd dat men hen niet buiten de gemeenschap der kerk mag sluiten.Ga naar voetnoot76 Ik verdraag hen, zij verdragen mij.Ga naar voetnoot77 Contra-remonstrant kan ik nog even goed zijn als vroeger. Lasteraars zijn het, ‘die my met den naem van eenen Arminiaen becladden’.Ga naar voetnoot78 Deze Caprarius moet wel een sympathiek man zijn geweest. Maar blijkt uit de hier geciteerde woorden niet dat hij toch eigenlijk meer op zich nam | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan een mens in de zeventiende eeuw kon waar maken? De arminianen waren zijn broeders, die hem zo goed moesten verdragen als hij hen. Welk recht had hij zich boos te maken als men hem een remonstrant noemde? Konden de twee partijen elkaars standpunt als gelijkwaardig erkennen, dan deed het er voor iemands goede naam en reputatie niets toe tot welke groep men hem rekende. Caprarius had dan in alle bedaardheid het misverstand kunnen ophelderen, zonder zich er over op te winden dat men hem met zijn broeder verwarde. Maar toch eigenlijk wel benijdenswaardige mensen, deze modderaars. Ze konden blij zijn met hun kerk, welke heren daar ook regeerden. Caprarius was een van de eersten die weer de weg terug vonden. Op 3 januari 1619 compareerde hij welgemoed bij de calvinisten, en verzocht de broeders hem ‘zijn faute’ te willen vergeven. Voortaan zou hij pal staan voor de waarheid, die alleen bij de contraremonstranten te vinden was.Ga naar voetnoot79 Zulke modderaars kunnen een kerk uitstekend dienen, zolang er maar leiders zijn die hen zeggen wat ze moeten doen. Zij zijn de ‘vreedzame predikanten’, waar de Hollandse regenten zo aandoenlijk over kunnen spreken. Zij vormen met de Staten en de remonstranten het bondgenootschap dat in 1610 de nieuwe kerkpolitiek zou trachten door te voeren. De Staten hadden in Noord-Holland de afzetting van Aemilii tegen gehouden, en de Alkmaarse geschorsten weer hersteld. Zij hadden Hillenius in Alkmaar, die zich niet bij de ommekeer wilde neerleggen, op zijn beurt uit de dienst ontslagen. In Zuid-Holland hadden zij de classes aangemaand de vijf artikelen niet te boven te gaan. Twee leden van het college van Gecommitteerde Raden, Gerrit van der Laen en Sebastiaen Egbertsz., hadden enkele classes bezocht om de examens te controleren.Ga naar voetnoot80 Strubbelingen bleven hierbij niet uit - vijf predikanten in de classis Leiden wilden het bevel niet gehoorzamenGa naar voetnoot81 - maar tot een werkelijk conflict kwam het in Zuid-Holland alleen in de classis Rotterdam. Toen deze vergadering op 27 september 1610 overging tot de examinatie van Simon Episcopius, beroepen predikant te Bleiswijk, vertrokken vijf deputaties uit de zaal. Een voorbereide coup, meenden de remonstranten. Ze hadden gelijk, of het moest werkelijk een toeval zijn dat alle betrokkenen credentiebrieven hadden meegekregen waarin hun last gegeven werd tegen het examen van Episcopius te protesteren.Ga naar voetnoot82 Het bleef niet bij een gebaar. De bezwaarden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
constitueerden zich als de protesterende classis Rotterdam, en hun medestander Geselius, de enige contra-remonstrant in het arminiaanse Rotterdam, kreeg het met zijn plaatselijke collega's meer en meer te kwaad. De Hollandse magistraten waren hun nieuwe beleid nu eenmaal begonnen, en moesten het ook wel doorzetten. Na lang vermaan en brede onderhandelingen - van Geselius' zijde niet op de meest mannelijke wijze gevoerd - gaf Rotterdam hem op 24 oktober 1611 zijn ontslag.Ga naar voetnoot83 De Staten van Holland gaven hem 300 gulden mee, en het advies naar een andere dienst uit te zien.Ga naar voetnoot84 Daarmee was voor hen de zaak afgedaan. Niet voor de Rotterdammers. De calvinisten bleken plots overal hun conventikels te houden. In de Rode Koe, in het Witte Paard, in de Gulden Spijker; bij de viskoper Dominicus Bouwense, en bij Celof de zeemkoper. Volkspredikers als de Luikse ketelboeter Abraham Vijven en de autodidact Adam HartwechGa naar voetnoot85 wekten Gesels aanhangers op de strijd niet gewonnen te geven. Men vormde een eigen dolerende kerkeraad, die het hield met protesterende classis. Aan de gewone avondmaalsvieringen namen zij niet langer deel. Al vóór Geselius' afzetting waren zij trouwens liever met de Schiedammers aan tafel gegaan,Ga naar voetnoot86 omdat zij geen gemeenschap wilden houden met de remonstrantse predikanten. De magistraat kon de afgescheidenen niet tot andere gedachten brengen. Wij zullen doorgaan, zeiden de dolerende ouderlingen, en alles verdragen wat de heren ons willen aandoen, al zou het ons het leven kosten.Ga naar voetnoot87 En al liep het leven dan geen groot gevaar, het poorterschap stond inderdaad wel op het spel. Rotterdams contra-remonstranten kozen er daarom nog eens tien extra kerkeraadsleden bij, om niet helemaal zonder te zitten, ‘indien de broeders des kerckenraets van de heeren van Rotterdam de stadt wierde ontseyt’.Ga naar voetnoot88 In de omgeving van de stad dreigde weer een andere crisis, te Hillegersberg, waar Beyerus het raadzaam geoordeeld had een beroep naar Schiedam aan te nemen: hij mocht anders eens een tweede Gesel worden. Maar wel wilde hij graag dat vóór zijn vertrek Adriaen Jorisz. Smout als zijn opvolger bevestigd zou kunnen worden.Ga naar voetnoot89 Wij zullen dat natuurlijk niet kunnen goedkeuren, schreef Rotterdams pensionaris Elias van Oldenbarnevelt gelaten aan zijn broer Johan. ‘Et sic novae parantur turbae’.Ga naar voetnoot90 Zijn profetie werd bewaarheid. Hoewel de magistraat aan Hillegersberg beloofde geen predikant te zullen kiezen die de gemeente niet welkom was,Ga naar voetnoot91 en de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beroeping suggereerde van een moderaat calvinist, wilde de kerkeraad niemand aanvaarden die het niet met de dolerenden zou houden - voor de magistraat vanzelfsprekend een onvervulbare voorwaarde. Zo werd het tenslotte een remonstrant, maar Beyerus' oude kerkeraad zonderde zich af en bleef tot 1619 in functie voor de dolerende contra-remonstranten.Ga naar voetnoot92 De protesterenden zochten niet alleen contact met elkaar, maar ook met de geestverwanten in den lande. Enkele afgevaardigden trokken er in 1611 op uit om steun te zoeken bij de classis Dordrecht en ‘andere goede luyden’.Ga naar voetnoot93 In Dordrecht waren het louter goede luiden, behalve dan Franciscus Taurinus, maar die moest de zaal uit zo dikwijls als het de classis beliefde, ‘alsoo hij geen silentium hadde willen stipuleren’.Ga naar voetnoot94 De classis Dordrecht kon zich dus steeds als zij dat wenste in een zuiver contra-remonstrants gezelschap omzetten. Andere Zuidhollandse classes bezaten die mogelijkheid niet, en daar begonnen zich dan ook al spanningen voor te doen. De Hollandse edelen en ambachtsheren gebruikten hun patronaatsrechten vaak ten voordele van remonstrantse proponenten.Ga naar voetnoot95 Calvinistische predikanten bedankten dan ook wel eens voor aantrekkelijke beroepen, om hun eigen patroon niet de kans te geven de vacature met een arminiaan te bezetten.Ga naar voetnoot96 Veel konden de classes niet tegen de patroons beginnen, wanneer ze niet, zoals Dordrecht, Amsterdam, Enkhuizen of Edam eensgezind contra-remonstrants waren. Vond men in een classis actieve voorsprekers van de remonstrantse zaak, dan kregen de remonstrantse proponenten altijd toegang. Verzet zou misschien ook niet gebaat hebben, want dan zouden de heren wellicht predikanten aangesteld hebben buiten de classis om.Ga naar voetnoot97 Maar het ging wel gemakkelijker als er in de classis ijverige remonstrantse activisten aan het werk waren. Zo iemand was bij voorbeeld Theophilus Rijckewaert van Den Briel, die in 1618 - wel niet zonder overdrijving - verantwoordelijk gesteld werd voor de introductie van nagenoeg het gehele contingent arminianen in de classis Den Briel: Barlaeus, La Faille, Carpentier, De Vries, Selkart en zo voorts.Ga naar voetnoot98 De classis aanvaardde deze mannen niet zonder verzet. Toen Jacob Carpentier in Middelharnis was beroepen, overwoog de vergadering dat deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
proponent ‘openbaerlijcken berucht was van onsuyverheyt in de leere’.Ga naar voetnoot99 Ze bereikte echter niets dan een paar maanden uitstel. Het bevel van de Gecommitteerde Raden van HollandGa naar voetnoot100 en de aandrang van Middelharnis' ambachtsheer CromhoutGa naar voetnoot101 werden haar te veel. Carpentier mocht examen doen, voldeed de broeders niet, maar werd toegelaten op de belofte dat hij zich zou houden aan catechismus en confessie.Ga naar voetnoot102 De overheid was de sterkste gebleken. De volgende remonstranten kwamen er nu gemakkelijker in. Bijna alle lidmaten van Nieuwe Tonge protesteerden in 1613 tegen de beroeping van La Faille, hun opgedrongen door de ambachtsheer. Maar op de aanschrijving van de Staten van Holland ging de classis toch maar tot het examen over,Ga naar voetnoot103 zonder de voor Carpentier gevolgde vertragingstaktiek toe te passen. Maar al legde de classis zich bij de toelating van deze arminianen neer, de bezwaren tegen het remonstrantisme waren daarmee niet verdwenen. In Den Briel kwamen de calvinisten al conventikelsgewijs bijeen, omdat ze in Rijckewaerts prediking geen genoegen vonden.Ga naar voetnoot104 De vasthoudendheid waarmee de Brielse burgemeesters de beroeping doordreven van nog een ander remonstrant, Nicolaes Burchvliet, tegen de wens van de kerkeraad en classis, deed voor de toekomst gespannen verhoudingen verwachten.Ga naar voetnoot105 In de andere Zuidhollandse classes doen zich soortgelijke verschijnselen voor. Engelraven, Sopingius en Walenburg komen de remonstrantse gelederen versterken in de classis Leiden, Swaen, Pythius en Wouter Cornelisz. in de classis Woerden. Geesteranus en Grevius worden toegelaten in de classis Gorinchem, J. Tijckmaker in de classis Gouda. In de classis Delft wordt de onberaden contra-remonstrantse ijveraar Paludanus van Zoetermeer ontslagen om redenen die alleen met zijn evident gebrek aan gaven verband houden. Maar de remonstrant Dwinglo in het naburige Berkel is duidelijk bij het verzet tegen Paludanus betrokkenGa naar voetnoot106 en zorgt voor een remonstrantse opvolger in de persoon van Hendrick Bleyenburg. Maar de contra-remonstranten beginnen nu de oppositie provinciaal te bundelen, eerst nog alleen in het Noorderkwartier.Ga naar voetnoot107 Particuliere synoden mogen niet meer gehouden worden, ter wille van de vrede en de rust. Doch de classis Enkhuizen, die in de laatste Noordhollandse synode van 1608 als samenroepster voor de volgende bijeenkomst was aangewezen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ging zich opwerpen als leidster van de kerken in Noord-Holland, als de ‘synodale classe’, die als plaatsvervangster van de synode fungeerde.Ga naar voetnoot108 Zij had in 1610 al het initiatief genomen in de acties tegen de remonstrantse kerkeraad van Alkmaar. Zij ook vroeg in 1612 alle classes hoe zij dachten over de vijf artikelen, de plannen tot invoering van de kerkenordening van 1591, die de kerken zo weinig vrijheid liet, de benoeming van Simon Episcopius tot hoogleraar te Leiden en het nieuwe boek van de remonstrant Bertius, De apostasia sanctorum.Ga naar voetnoot109 Met uitzondering van de Haarlemse, die op het oordeel van een nationale synode niet wilde vooruit lopen,Ga naar voetnoot110 antwoordden alle classes in contra-remonstrantse zin.Ga naar voetnoot111 Haarlem was wat behoedzamer, omdat het Haarlemse stadhuis moest worden ontzien. Maar de kerkeraad van die stad dacht contra-remonstrants genoeg om zijn predikant Egbert Verhoffius te berispen om de correspondentie die hij met de Leidse remonstrant Van den Borre had gehouden. De raad liet zelfs van de kansel aflezen, dat Verhoffius hierin onvoorzichtig had gehandeld.Ga naar voetnoot112 De magistraten begonnen zich bezorgd te maken. In 1613 poogden zij hier en daar met dwang en geweld het verzet de kop in te drukken. De Brielse linnenwever Cornelis Bloemaert zei bij een buurpraatje over de onderdeur, ‘dat Theophilus (Rijckewaert) niet recht en leerde, ende dat hij oock een was van de nieuwicheytdrijveren’. Hij werd zonder proces op blote bekentenis veroordeeld de stad binnen 24 uur te verlaten.Ga naar voetnoot113 In Rotterdam was de Luikse ketelboeter Abraham Vijven de grote zelf geconstitueerde propagandist voor de contra-remonstrantse zaak. Zijn activiteiten binnen en buiten Rotterdam - want zijn beroep bracht hem dikwijls op de weg - werden voor de magistraat aanleiding hem op het stadhuis te ontbieden, en hem te bevelen dat hij de Rotterdamse predikanten niet meer zou belasteren. Vijven echter - misschien door de heren zelf tot deze consequentie gedrongen - noemde Lansbergen een leugenaar, omdat deze soms de erfzonde loochende, dan daarin weer zei te geloven. De magistraat ontzei hem de stad, en bleef ongevoelig voor verzoeken van het Hof van Holland om revisie van het vonnis.Ga naar voetnoot114 Vijvens delict is eigenlijk: belediging van de predikant. Dat is ten minste de grond waarop hij wordt veroordeeld. Nu hebben wij ook al gezien | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat bescherming van de goede naam van de predikant een publiek belang was, dat ook door de justitie moest worden voorgestaan.Ga naar voetnoot115 Een motivering van de veroordeling van Vijven en van de Brielse balling Bloemaert is dus vanuit de zeventiende-eeuwse denkwijze wel te geven. De buitengewone omstandigheden van de godsdiensttwisten maakten alleen de straffen aanzienlijk strenger dan in gewone jaren. En toch zijn deze vonnissen mild, als wij ze vergelijken met de eis die de baljuw van Schoonhoven eveneens in 1613 gedaan heeft tegen Daniël en Thomas Cray: publieke herroeping, geseling, verbanning en verbeurdverklaring van al hun goed.Ga naar voetnoot116 Welk misdrijf hadden zij begaan? Daniël Cray had beweerd dat ds. Wittius vroeger een tijd lang met andere vrouwen had geleefd. Ook had hij gezegd dat Wittius de vrije wil leerde, wat volgens Cray zou betekenen: vrijheid om te hoereren. Thomas had zich wat genuanceerder uitgelaten. Volgens hem was het een consequentie van de leer van de vrije wil, dat hoereerders vrije toegang hadden tot de avondmaalstafel. Het kwam er, meende hij, in Schoonhoven ook niet meer zo erg op aan of er een rabauw meer of minder aan het avondmaal deelnam. De baljuw zag in dit alles een poging de gemeente tegen haar predikant op te zetten en haar afkerig te maken van de sacramenten, kortom: perturbatie van de gemene rust. Is deze gedachtengang aanvaardbaar, dan is ook de eis in overeenstemming met de begrippen van de tijd, want perturbatie van de gemene rust is een zeer zwaar vergrijp. Wij weten echter niet of deze eis is toegewezen. Naar alle waarschijnlijkheid zijn vader en zoon Cray niet veroordeeld, of alleen maar licht bestraft, want de kronieken van de tijd zwijgen over hun lotgevallen. Was de eis ingewilligd, dan zouden Trigland, Baudartius en alle pamfletschrijvers zich deze nog zo dubieuze martelaren van het calvinisme niet hebben laten ontgaan.
Alles bij elkaar genomen was het resultaat van de nieuwe politiek niet onverdeeld gunstig. Enkele successen hadden de Staten wel geboekt. De Zuidhollandse classes met uitzondering van Dordrecht gaven de remonstranten plaats. In Noord-Holland was de classis Alkmaar voor de remonstranten opengesteld, terwijl zij zich ook handhaafden in de stad Hoorn. Halsstarrigen als Geselius in Rotterdam en Hillenius in Alkmaar had men ambt en stad ontzegd. Maar die beide classes waren tevens in tweeën gescheurd. In Den Briel, Leiden, Oudewater en andere plaatsen was de toestand verre van rustig. In Noord-Holland werd een goed georganiseerde oppositie gevoerd; contra-remonstrantse vergaderingen van correspondentie worden reeds in 1613 gemeld.Ga naar voetnoot117 In Den Briel, Schoonhoven en Rot- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terdam hadden de rechtbanken moeten bijspringen om de kerkelijke orde te handhaven. Zou het mogelijk blijken het verzet meester te worden, of moest men erkennen dat de nieuwe politiek had gefaald? De Staten besloten vol te houden. Zij zouden nog eens proberen het vuur te doven en ieder duidelijk maken dat het niet begonnen was om begunstiging van de een of andere kerkelijke partij, maar om onderlinge verdraagzaamheid, om het herstel van rust en vrede. Hadden zij ook niet in 1612 een remonstrants pamflet als schandaleus libel verboden,Ga naar voetnoot118 ten bewijze dat het hun ernst was met de wederkerigheid van de tolerantie? Zo komt men in december 1613 tot een nieuwe formulering van de doelstellingen van de statenpolitiek, de resolutie tot vrede der kerken. Vijf artikelen hadden de remonstranten. Over vier bestond verschil van mening. Wat was nu natuurlijker dan dat ene overgebleven onbetwiste artikel III als gezamenlijk uitgangspunt te kiezen? Iedereen immers kon het eens zijn met de leer, ‘dat het begin, midden ende eynde van 's menschen zaligheyt, ende namentlijck oock het geloof, niet des menschen natuyrlijcke krachten of wercken, maer alleen die loutere, onverdienbare ghenade Gods in Jesu Christo onsen Zalighmaecker toegheeyndight moet worden’. Aan weerszijden moest men zich dan hoeden voor al te extreme opvattingen: niet leren dat God sommige mensen heeft geschapen voor de verdoemenis; niet zeggen dat de mens uit eigen kracht zalig kan worden. Wel geoorloofd is het te leren dat God diegenen verkiest die door zijn genade geloven, en eveneens door zijn genade in dat geloof volharden.Ga naar voetnoot119 Het was wel een uiterst glibberig pad, waarop de Staten zich nu hadden begeven. Het schouwspel van een overheid die theologische uitspraken doet, heeft zich in de Nederlandse geschiedenis niet weer herhaald, en met reden. Nobbs schrijft in zijn Theocracy and Toleration over de resolutie tot vrede der kerken: ‘in 1614 the States decreed that the Arminian doctrine of predestination was sufficient for salvation’.Ga naar voetnoot120 Het is een enigszins toegespitste formulering, maar ze geeft inderdaad aan wat de Staten eigenlijk doen: vertelen wat een christen nodig is te geloven om in de hemel te komen. Nu de Staten eenmaal waren begonnen zich in de kerkelijke twisten te mengen, moesten ze ook wel gaan uitmaken waar de grenzen van de kerk lagen door te bepalen wat zou mogen gelden als de ware leer. Als de overheid de grenzen van de kerk vaststelde, werd het ook haar plicht die te handhaven en te verdedigen. Als overheid zou zij dat doen met de middelen van haar competentie, justitie en bestuur. Maar een overheid die met behulp van de wereldlijke macht ware en valse leer gaat onderscheiden, kan moeilijk ontkomen aan gewetensdwang. Of ze wilden of niet, de Staten van Holland zouden ondanks hun vredelievend- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heid verder moeten gaan op de weg die in Den Briel, Rotterdam en Schoonhoven reeds was bewandeld. Zelfs met goede wil zou het niet zo gemakkelijk zijn de resolutie uit te voeren. De Staten hadden bij hun grensbepaling enkele leerstellingen met name uitgesloten, maar overigens wel enige ruimte gelaten. De Rotterdammers hadden in de discussie ter statenvergadering al een scherpere begrenzing gevraagd. Men moest ook de leer verbieden, dat de mens zou vergaan zonder Gods genade, of dat iemand tegelijkertijd kind Gods en onboetvaardig zondaar zou kunnen zijn.Ga naar voetnoot121 Het is te begrijpen dat de Staten zich niet nog meer moeilijkheden op de hals wilden halen, en dat zij daarom deze of eventueel nog andere preciseringen achterwege lieten. Maar binnen de ruimte die de resolutie nu bood zouden de predikanten elkaar nog altijd hoogst onaangenaam kunnen zijn zonder het gebod van de Staten te overtreden. De resolutie vraagt van ons niets meer dan dat wij de geschilpunten met soberheid, matigheid en stichting aanroeren, zei de contra-remonstrant Dirck Cristiaensz. van Avenhorn. Dat is wat ik altijd gedaan heb. Ik heb over die punten altijd zo matig en sober gepreekt, dat ik er veel stichting mee heb gegeven.Ga naar voetnoot122 Elke dominee die geen huichelaar is zal dat van zichzelf geloven, en dan kan hij met de resolutie doen wat hij wil. Daar is nu bij voorbeeld de man die wel meer dan enig ander mag gelden als de kampioen van de vrede der kerken, Johannes Wtenbogaert. Hoe heeft hij in de dagen dat de resolutie van kracht was de gevraagde matigheid en soberheid in acht genomen? Onder zijn gedrukte leerredenen is er een die bedoeld lijkt als een antwoord juist op deze vragen: een predikatie over Marcus 6: 30-34, het verhaal van de wonderbare spijziging. Geen controversiële stof, zou men denken? Het opschrift boven de preek leert dadelijk anders: ‘predicatie... daerin (hij) na verscheyden nuttighe leeringen, die hy de christelicke gemeynte aldaer uyt sijnen evangelischen text hadde voorgestelt, in 't leste oorsaeck nam (uyt verscheyden gewichtige redenen daertoe bewogen) sijn gevoelen te verklaren over alle poincten der christelijcker religie, ende bysonder aengaende Godts eeuwighe praedestinatie, met den aenkleven van dien. Al tot der kercken vrede’.Ga naar voetnoot123 Een uitroepteken achter die laatste woorden zou niet misplaatst zijn geweest. Wie wil weten of het allemaal klopt, en of Wtenbogaert in deze catechetische les over de voorbeschikking werkelijk nergens met de befaamde resolutie in strijd is gekomen, moet zelf de preek maar eens nalezen. Het kan zijn dat er bij hem dan wel eens twijfel zal rijzen, maar van één ding ben ik overtuigd: Wtenbogaert zou niet om argumenten verlegen hebben gezeten als men hem zou hebben beschuldigd dat hij over de schreef was gegaan. Zijn Haagse ambtgenoot Rosaeus heeft het wel eens ondervonden. Hij maakte in 1615 bezwaar te- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen een preek van Wtenbogaert over Marcus 3: 5, waarin deze gezegd zou hebben dat God de Farizeeën genoegzame genade ter zaligheid had gegeven. Dat was, meende Rosaeus, toch duidelijk in strijd met de resolutie tot vrede der kerken. Neen, antwoordde Wtenbogaert, want ik heb niet God, maar Christus gezegd, en er de woorden ‘ter zaligheid’ niet bijgevoegd. Ik heb slechts beweerd dat Christus het ernstige voornemen had de Farizeeën te bekeren, waartoe hij hun genoegzame genade had gegeven.Ga naar voetnoot124 Maar is de resolutie tot vrede der kerken dan geen onding, wanneer zij zulke spitsvondigheden en subtiliteiten uitlokt? Wie haar goed wilde uitvoeren moest zijn ogen kunnen sluiten voor de werkelijkheid. Of maakt het niet een allerschijnheiligste indruk, dat de classis Leiden in haar actenboek nooit spreekt van remonstranten en contra-remonstranten, maar altijd van ‘eenige’ en ‘andere’ ‘broeders’ - ‘tot verhoedinge van ontijdige scheuringe, ergernisse, factiën etc.’?Ga naar voetnoot125 Wat is broederschap, als de broeders elkaar veiligheidshalve niet bij de naam mogen noemen? Wat hielpen zulke kinderlijke listen, of wat kon het baten de passage onleesbaar te maken waarin de bezwaren van de contra-remonstranten - pardon, van enige broeders - tegen hun andere broeder Simon Huygius waren opgetekend? Juist zij die bij de strijd betrokken waren wisten zich ook zo wel te herinneren wat er was gebeurd, en zelfs de geschiedvorser, die nu de zwart besmeerde bladzijde onder ogen krijgt, behoeft niet het spijtige gevoel te hebben dat hem hier een unieke informatie wordt onthouden. De resolutie tot vrede der kerken nam de onenigheid dan ook niet weg. Het is trouwens zeer waarschijnlijk dat zij zelfs door de predikanten slecht gekend werd.Ga naar voetnoot126 Het jaar 1614 bracht niet de vrede, maar nieuwe scheuringen. Hoorn ontdeed zich van zijn enige calvinistische predikant,Ga naar voetnoot127 waarna de contra-remonstranten uit de gemeente traden, en zich voorlopig behielpen met de dienst van een tweetal ouderlingen, die de dolerenden zouden stichten ‘nae gelegentheyt van hare gaven’.Ga naar voetnoot128 De classis koos partij voor de calvinisten, en sloot het remonstrantse Hoorn buiten.Ga naar voetnoot129 In Schoonhoven kwam na het overlijden van Livinus van den Borre een remonstrant in diens plaats, zodat de kerk nu door twee arminiaanse predikanten bediend werd, Wittius en Van Galen. Ongeveer zestig lidmaten scheidden zich toen af.Ga naar voetnoot130 In 1615 volgde Maasland, waar Vlietius de calvinisten niet langer voldeed.Ga naar voetnoot131 Nergens kon men van de toekomst ze- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ker zijn. Zelfs in Berkel en Rodenrijs, de eigen heerlijkheid van Oldenbarnevelt, met de zeer welsprekende en energieke Bernardus Dwinglo in de pastorie, durfde de kerkeraad niet te voorspellen wat er in de gemeente zou kunnen gebeuren als Dwinglo nog eens een beroep naar een andere plaats zou mogen aannemen.Ga naar voetnoot132 De Hollandse regenten zouden voor hun vrede moeten vechten. Weer was het Schoonhoven, waar die strijd tot uitbarsting kwam. De schoolmeester van Lekkerkerk had twee contra-remonstrantse strijdliederen gedicht,Ga naar voetnoot133 en die aan de dolerenden van Schoonhoven voorgezongen. De magistraat strafte al degenen die bij de zaak betrokken waren met boete en verbanning. Het Hof van Holland, dat op verzoek van de veroordeelden tussen beide wilde komen, werd door de Schoonhovense regenten teruggewezen: de situatie in de stad liet niet toe dat men de gewone rechtswegen bewandelde.Ga naar voetnoot134 Zelfs de Staten van Holland vonden ‘de proceduren enichsins exorbitant’, maar wilden de magistraat niet in de steek laten,Ga naar voetnoot135 al maanden zij die ondershands tot wat meer discretie aan.Ga naar voetnoot136 De vroedschap van Schoonhoven had gelijk. Wilde men de regeringspolitiek doorzetten, dan kon dat niet zonder geweld. De Staten van Holland begrijpen dat. Ze dekken de vonnissen met hun gezag, en schakelen de ordinaris justitie van het Hof van Holland uit. Maar van harte gaat het niet. Kerkvervolging druist tegen hun natuurlijke neigingen in, en disciplinaire maatregelen tegen onbetwist rechtzinnige predikanten maken op het publiek een slechte indruk. Humaniteit, afkeer van dwang en ook wel vrees voor te krachtige reactie bepalen de praktische politiek van de Staten minstens even zeer als het officiële voorschrift tot handhaving van de vrede. De enkele dwangmaatregelen die van tijd tot tijd toch worden genomen, zijn te zwak om werkelijk verandering te brengen, maar prikkelen wel de calvinisten tot vastberaden verzet. Steeds duidelijker gaan de contra-remonstranten zich aftekenen als een aaneengesloten partij. De Alkmaarse dolerenden zochten steun - toen hun het preken in de stad verboden werd - niet alleen bij hun eigen dolerende classis, maar ook bij de classes Amsterdam en Enkhuizen, en de kerken van Edam, Monnikendam en Purmerend.Ga naar voetnoot137 Niet alleen ook in Noord-Holland openbaarde zich deze verbondenheid. De Goudse dolerenden, die geen eigen predikant hadden, ontvingen preekvoorzieningen uit Leiden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en Amsterdam.Ga naar voetnoot138 Uit Leiden trokken ook calvinistische proponenten naar gemeenten met remonstrantse voorgangers - Alphen, Benthuizen, Boskoop - en belegden daar samenkomsten als alternatief voor de officiële kerkdienst.Ga naar voetnoot139 Attestaties die door remonstranten waren afgegeven werden in Edam,Ga naar voetnoot140 AmsterdamGa naar voetnoot141 en waarschijnlijk vele andere plaatsen niet zonder meer aangenomen. De classis Leiden had in 1612 bij het vertrek van Frederici uit Noordwijk naar Utrecht nog wel een attestatie willen uitschrijven, al stipuleerden enkelen,Ga naar voetnoot142 ‘dat men die vijf bij den remonstranten overgegeven artikelen in seyn weyrde liete’. In 1615 kon zij dat echter niet meer opbrengen, toen Samuel Naeranus van Hazerswoude naar Amersfoort ging.Ga naar voetnoot143 Vergaderingen van correspondentie en heimelijke synodenGa naar voetnoot144 hielden de contra-remonstranten bijeen. Al in 1615 werden deliberaties gehouden over de vraag of men door het ondertekenen van een akte van scheuring zich volkomen van de remonstrantiserende en moderate kerken moest losmaken.Ga naar voetnoot145 Verscheidene gemeenten leefden trouwens alsof die scheuring reeds een feit was. De dolerende kerk van Rotterdam oefende tucht uit over allen die hun huwelijken lieten bevestigen of hun kinderen lieten dopen door remonstrantse predikanten, ja zelfs over hen die bij een remonstrantse doopsbediening als getuige optraden.Ga naar voetnoot146 De Amsterdamse kerkeraad oordeelde dat men ook in plaatsen waar alleen remonstrantse dominees te vinden waren, toch niet bij hen zou mogen kerken. Er was in Holland nog gelegenheid de evangelische waarheid zuiver te horen. Zij die in de remonstrantse steden woonden moesten de waarheid wel zo lief hebben, dat zij om harentwil zich een verre kerkgang zouden getroosten, of anders een betere woonplaats kiezen.Ga naar voetnoot147 Rosaeus moet op de Haagse preekstoel zelfs gezegd hebben, dat ook persoonlijke omgang met voorstanders van het andere gevoelen te verwerpen was, ja het in acht nemen van de gewone beleefdheidsvormen. Wat steekt er dan voor kwaad in de hoed af te nemen voor een verleider? Zeer veel. ‘Die gegroet wordt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
denckt dat die hem groet niet qualijck van hem ghevoelt, ghelijck als yemandt een lichte vrouwe groet’.Ga naar voetnoot148 Het duidelijkste voorbeeld van het groeiend verzet levert in deze tijd wel de classis Den Briel. De calvinistische meerderheid had het al lang moeilijk kunnen velen, dat bijna in elke vacature een remonstrant beroepen werd. Pressie van de overheid, vooral van de Brielse magistraten, maakte elk in contra-remonstrantse zin genomen besluit onuitvoerbaar.Ga naar voetnoot149 In april 1615 vond men dat de maat nu wel vol was. Tien predikanten - later zouden het er nog meer worden - besloten de gemeenschap met de remonstranten op te zeggen, en in de eerst volgende classisvergadering de scheuring te forceren.Ga naar voetnoot150 Op 26 mei 1615 opende Florianus van Zuidland daarom de classis met de vraag aan de remonstranten, of zij zich voortaan in leer en leven aan de censuur van de vergadering zouden willen onderwerpen. Weigerden zij, dan zou verdere samenwerking geheel onvruchtbaar zijn.Ga naar voetnoot151 Daarna gingen de broeders uiteen. Ze zouden elkaar nooit weer in classicaal verband ontmoeten.
Dat had de vrede der kerken opgeleverd: onverminderde bitterheid in de prediking; doleanties in Schoonhoven, Maasland, Hoorn en Gouda; scherpe dwangmaatregelen in Schoonhoven; hechtere organisatie van de contra-remonstranten; scheuring in de classes Hoorn en Den Briel. Oldenbarnevelts beleid had gefaald. De Staten van Holland waren er niet in geslaagd de onderlinge tolerantie te bewerkstelligen. In tegendeel, de calvinisten hadden laten zien dat ze er niet voor terugschrokken de kerk naar eigen opvatting te saneren, ook zonder medewerking van de overheid. Van de vijftien Hollandse classes waren er nu vier gescheurd, Rotterdam, Den Briel, Alkmaar en Hoorn. In de classes Hoorn en Den Briel was het de meerderheid die zich had afgezonderd. Vijf andere classes waren geheel contra-remonstrants, of hadden in hun midden te verwaarlozen remonstrantse minderheden: Dordrecht, Gorinchem,Ga naar voetnoot152 Amsterdam, Enkhuizen en Edam. Zes classes waren er nog over, waar de vrede der kerken gerealiseerd kon worden. Twee van de zes zouden in 1617 scheuren, Gouda en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Woerden. In de classes Haarlem, Delft en Leiden zouden zich ontwikkelingen voordoen die van een feitelijke scheuring weinig verschilden. In de modelclassis Den Haag alleen zou de vrede tot het einde toe gehandhaafd blijven. Op welke wijze, leert ons het actenboek: de afzetting van de Haagse predikant Rosaeus, het uitlopen van de slijkgeuzen naar Rijswijk en de inbezitneming van de Kloosterkerk zijn gebeurtenissen waarover dat boek een volkomen stilzwijgen bewaart. Zo werd in Den Haag de politiek van de landsadvocaat verwezenlijkt, alsof men zijn lijfspreuk tot richtsnoer genomen had: nil scire tutissima fides. Maar struisvogelpolitiek bleek een zeer onveilig geloof. Oldenbarnevelt had in 1616 nog de keus uit verschillende mogelijkheden. Hij kon de beslissing weer leggen in handen van de kerken, die dan de remonstranten ongetwijfeld zouden hebben uitgesloten. Of hij kon de vredespolitiek handhaven, maar vrijheid van uittreding toestaan aan allen die de vrede niet wensten. In het eerste geval zou de kerk over de staat triomferen, en zich misschien voor lange jaren van de overheid onafhankelijk maken. In het tweede geval zou de moderaat-remonstrantse kerk de dienende bondgenote van de regering blijven, maar zo zwak zijn geworden dat haar hulp en toewijding weinig meer te betekenen hadden. Geen van die beide oplossingen was in het belang van de staat. Een derde mogelijkheid kon alleen rijzen, als er weer een regering kwam die het vertrouwen van de kerk bezat. Alleen dan kon men de oude verhoudingen weer herstellen van het bondgenootschap van staat en kerk, onder leiding van de eerste. Zo is het in 1618 in Dordrecht inderdaad gegaan: de contra-remonstranten mochten hun leer aan de kerk opleggen, maar tevens werd de heerschappij van de staat over de kerk weer bevestigd. Dat zou echter pas kunnen geschieden als eerst Oldenbarnevelt was uitgeschakeld, want hem zouden de kerken hun vertrouwen nooit meer schenken. Oldenbarnevelts aftreden was in 1616 een politieke noodzakelijkheid geworden. Ging hij zelf niet, dan zou men hem moeten dwingen. Oldenbarnevelt ging niet. De meerderheid van de Staten bleef hem als leidsman aanvaarden. Zij verklaarde zich akkoord met een nieuwe poging de vrede der kerken door te voeren. De kerkelijke besturen - classes en kerkeraden - waren tot nu toe de grootste hinderpalen gebleken. Welnu, dan moest men die besturen veranderen. Reeds in 1612 was aan de steden, heerlijkheden en ambachtsheerlijkheden vrijheid gegeven bij de verkiezing van kerkeraden te werk te gaan volgens de ontwerp-kerkenordening van 1591. De benoeming van kerkelijke ambtsdragers zou dan een taak van de regering zijn. Weinig steden en dorpen hadden toen van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Maar werd ze algemeen toegepast, dan zouden overal de ouderlingen en diakenen direct, en op den duur ook door hun invloed de predikanten en classisvergaderingen een veel gewilliger houding tegenover de magistraten aannemen. Geen onvernuftig plan, maar het laat wel duidelijk zien waar Oldenbarnevelts vergissing lag: hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meende in de contra-remonstrantse oppositie te maken te hebben met een predikantencomplot van ondergeschikte betekenis: ‘weynich extraordinaris puritainen, meest Vlaminghen ende Vriesen, die in 't landt noch goet noch bloet voor weynich jaeren gehadt hebben ende noch nyet veel en hebben’.Ga naar voetnoot153 Alleen wie het zo zag, kon menen dat van bovenaf opgelegde veranderingen in het bestuur een doelmatig middel waren om de twisten te beëindigen. Lag er achter het verzet van de leiders een volksbeweging, dan was het nieuwe besluit enkel een hulpeloze poging de strijd nog een maand of wat te rekken. De Staten hebben die poging gedaan. In december 1615 werden de brieven opgesteld, die naar alle magistraten, predikanten en classes moesten uitgaan. Bij de brief voegden zij kopieën van de belangrijkste resoluties, die de Staten sedert 1611 genomen hadden op de kerkelijke vraagstukken, en een extract uit de kerkenordening van 1591.Ga naar voetnoot154 Gedeputeerden van de Staten kwamen in maart 1616 deze missive met de bijlagen in alle classis-vergaderingen aanbieden.Ga naar voetnoot155 De calvinisten waren er al op voorbereid. De kerkeraad van Amsterdam had alle vrienden al ingelicht, en voorgesteld voorlopig niet te antwoorden. Men moest uitstel vragen, en zich dan met een gezamenlijk bezwaarschrift tot de Staten wenden.Ga naar voetnoot156 Een dergelijk stuk is bij de Staten nooit aangeboden; maar wel was de reactie van de contra-remonstranten overal in de provincie Holland negatief. De Staten moesten daarom andermaal het bewijs leveren dat het ernst was: er zouden weer hoofden vallen. Willem Crijnsze in Den Briel en Hendricus Rosaeus in Den Haag kregen hun ontslag als predikanten. In de classis Rotterdam kwamen de dolerende gemeenten te liggen onder de bedreiging van de Schielandse keur van 21 juli 1616, die alle conventikels verbood op straffe van hoge boeten en verbeurte van huis, schuur, schip, erf of grond, waar verboden vergaderingen hadden plaats gevonden.Ga naar voetnoot157 De magistraat van Gouda zette twee burgers zonder opgaaf van redenen de stad uit,Ga naar voetnoot158 die van Oudewater ontnam Cornelis Bartholtsz. zijn poorterrecht.Ga naar voetnoot159 Een contra-remonstrants predikant, die bij Schoonhoven gepreekt had in een loods, werd de stad uitgeleid; de stadszakkendragers kwamen de loods afbreken.Ga naar voetnoot160 Zeker was het nog sterk overdreven te beweren, ‘dat men de predicanten, dye in alle stillcheyt het woordt Godts predycken voor dengenen dye sulcke nyeuwicheden in haer gemoet nyet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en konnen toestaen, te vyere ende te swaerde vervolcht’.Ga naar voetnoot161 Maar een regering mag haar eigen beleid nooit als een op zichzelf staand gegeven beschouwen. Zij moet ook rekenen met de indruk die het naar buiten maakt. Het is voor haar bedenkelijk, als een raadsheer in het Hof van Holland - want die is in het gegeven citaat aan het woord - dat beleid in particuliere correspondentie in zulke termen beschrijft. Te meer omdat de Staten geen garantie konden geven dat het zwaard werkelijk in de schede zou blijven. De scherpe resolutie van augustus 1617, die de steden machtigde tot het aannemen van waardgelders, was toch niet anders dan de logische voortzetting van een eenmaal begonnen politiek. De vrede der kerken zou zich alleen met de hulp van de gewapende macht laten afdwingen. Ja, en zelfs dan nog: zouden de wapens wel ten gunste van de Staten beslissen? Ik kan mij niet met Wtenbogaert verenigen, zei Rosaeus, ‘al soude het landt daerdoor Hoecks ende Cabeljaeus worden’.Ga naar voetnoot162 De woorden zijn aan een remonstrantse bron ontleend, maar ze maken een authentieke indruk, als we ze leggen naast het rekest dat Rosaeus' eigen dolerende Haage gemeente aanbood aan de Gecommitteerde Raden van Holland: ‘U.E.M. weeten, wat een teere saecke de conscientie van een vroom christen is, voornemelijck in goddelijcke saken. U.E. weeten, wat miseriën den dwanck der consciëntiën hier in dese landen gebracht heeft, wat alteratiën ende peryckelen daerwt gevolcht sijn. Derhalven, E.M. Heeren, dewijle dit een sake is, die Godt ende sijn eere aengaet, soo verclaert de gemeente niet te mogen nochte te connen desisteren van haren begonnen godesdienst. Ende ingevalle Haere Mo. E. deselvige daerinne souden believen te verhinderen, soo verclaert de gemeente andermael (onder behoorlijcke reverentie) met de appostelen onses Heeren Jesu Christi, dat sij Gode meer moeten gehoorsaemen dan de menschen’.Ga naar voetnoot163 De calvinisten gaan in 1617 de volledige consequenties trekken van hun standpunt, en zich volkomen van de remonstranten afscheiden. De zuivere broeders,Ga naar voetnoot164 de gezonde predikanten, bouwen hun eigen kerk op, met hun eigen vergaderingen van correspondentie. Ook in Zuid-Holland begon men er nu mee, het eerst in Den Haag op 25 en 26 juli 1617. Uit alle classes waren daar reeds vertegenwoordigers aanwezig.Ga naar voetnoot165 In januari 1617 stelde de vergadering van correspondentie te Amsterdam een akte van separatie op.Ga naar voetnoot166 Niemand werd tot ondertekening van dat stuk verplicht, en veel contra-remonstranten hebben het ook nagela- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten. Deze weigeraars verwierpen wel de vijf artikelen, en hielden met de remonstranten geen gemeenschap, maar zij wilden met een openlijke veroordeling wachten tot de nationale synode zich zou hebben uitgesproken.Ga naar voetnoot167 De ondertekenaars en de weigeraars bewaarden wel de gemeenschap met elkaar. Maar van de laatsten moest dan wel zeker zijn dat zij inderdaad geen ander motief hadden dan dat ze op de beslissing van de synode niet wilden vooruit lopen. Ze moesten er van overtuigd zijn, dat de remonstrantse leer vals was, en in de kerken onverdraaglijk.Ga naar voetnoot168 Het onderscheid tussen de beide groepen was dus wel van tamelijk formele aard. De eigenlijke keuze lag niet in de ondertekening van een akte van separatie, maar in de medewerking aan de vergaderingen van correspondentie, in de erkenning van dolerende gemeenten, en in het deelnemen aan de arbeid van de protesterende afgescheiden classes. Wie dat alles deed, had zich met of zonder acte van separatie van de remonstranten afgezonderd.Ga naar voetnoot169 Het aantal dolerende kerken groeide voortdurend. Zevenhuizen kreeg zijn doleantie in 1616,Ga naar voetnoot170 Nieuwkoop in 1617.Ga naar voetnoot171 De classis Gouda scheurde op 31 juli 1617, nadat de remonstranten de bevestiging van de calvinist Johannes Rosaeus niet hadden willen goedkeuren.Ga naar voetnoot172 Bij de nieuwe classis voegden zich dadelijk de dolerende kerken van Gouda en Schoonhoven, spoedig daarna ook Stolwijk.Ga naar voetnoot173 In de classis Woerden waren kruiskerken te Woerden zelf, te Aarlanderveen, Nieuwkoop en Leimuiden.Ga naar voetnoot174 De classis Haarlem scheurde wel niet, maar besloot 18 augustus 1617 haar vergaderingen voorlopig te staken, omdat ze zich niet wilde richten naar de Haarlemse magistraat.Ga naar voetnoot175 De protesterende classis Rotterdam werd versterkt met BleiswijkGa naar voetnoot176 en Zevenhuizen. Nieuwe Tonge, Goeree, Abbenbroek, voegden zich bij de dolerende classis Den Briel.Ga naar voetnoot177 Te Zoetermeer, Hazerswoude, Benthuizen, Warmenhuizen, Moordrecht en andere dorpen sloten de calvinisten zich bij de beweging aan.Ga naar voetnoot178 Col- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lecten en omslagen onder de zuivere broeders maakten de kosten goed.Ga naar voetnoot179 Men woonde elkaars classisvergaderingen bij om die meer aanzien te geven,Ga naar voetnoot180 probeerde de magistraten van de ‘goede steden’ voor de wagen te spannen,Ga naar voetnoot181 werkte samen bij de indiening van rekestenGa naar voetnoot182 en hielp dolerende gemeenten bij de prediking en sacramentsbediening.Ga naar voetnoot183 Met dat laatste vooral deed men blijken dat het bij de doleanties niet alleen maar ging om het houden en horen van contra-remonstrantse preken,Ga naar voetnoot184 maar om de opbouw van een eigen afgezonderd kerkelijk leven. Beslissend was, dat Maurits in 1617 openlijk de zijde van de contra-remonstranten koos. Zijn sympathieën waren ook voordien duidelijk genoegGa naar voetnoot185 en in 1617 waren de verwachtingen van de calvinisten al lang op hem gericht: Maurits en de goede steden zouden zeker spoedig iets voor de kerken doen,Ga naar voetnoot186 verscheidene dolerenden hadden reeds zijn hulp of voorspraak ontvangen.Ga naar voetnoot187 Tot 1617 echter heeft Maurits de oplossing gezien in een splitsing van de hervormde kerk in twee richtingen, die samen onder hetzelfde dak zouden blijven wonen. Zijn kerkgang bij de dolerenden in Den Haag in juli 1617 kon echter in de situatie van dat moment geen andere betekenis hebben dan die van een keuze vóór de contra-remonstrantie, vóór de dolerende kerken, vóór de gescheurde classes, en dus ook tegen iedere vorm van binnenkerkelijke tolerantie. Met deze steun in de rug kon de scherpe resolutie - Hollands antwoord op de bezetting van de kloosterkerk - geen schrik meer inboezemen. Het mag waar zijn dat in de scherpe resolutie een burgeroorlog besloten lag,Ga naar voetnoot188 de afloop van een dergelijke strijd kon in augustus 1617 al niet meer twijfelachtig zijn. De Staten hebben ook geen ernstige pogingen gedaan de strijd nog te voeren. Van augustus 1617 tot de gevangenneming van Oldenbarnevelt een jaar later zijn de contra-remonstranten in voortdurende en bijna ongestoorde opmars. De contra-remonstranten lopen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weg uit de classis Leiden.Ga naar voetnoot189 De Delftse gaat zonder de remonstranten vergaderen.Ga naar voetnoot190 Er zijn daar dan al kruiskerken in Vlaardingen, Maasland, Zoetermeer en Schipluiden,Ga naar voetnoot191 en een enkele gemeente - Naaldwijk - heeft de volledige separatie al verwezenlijkt,Ga naar voetnoot192 zonder op de classis te wachten. Ja zelfs de bedeesde Waalse kerken durven in 1617 de ‘frères remonstrans’ tot matiging aan te sporen,Ga naar voetnoot193 en verlangen in 1618 van hen, te verklaren dat zij buiten de vijf artikelen geen bedenkingen hebben tegen de leer, en dat zij zich zullen onderwerpen aan het oordeel van de nationale synode.Ga naar voetnoot194 De magistraten reageren nauwelijks meer. Ze laten contra-remonstrantse vergaderingen oogluikend toe,Ga naar voetnoot195 of geven zelfs permissie tot het gebruik van leeg staande kerkgebouwen.Ga naar voetnoot196 In augustus 1618 is de strijd voorbij. Het zal nu de beurt van de remonstranten zijn, zich van de hervormde kerk af te scheiden.
Gelijk men weet hebben de remonstranten dat ook gedaan. De calvinisten hebben hun dat dikwijls als een inconsequentie verweten. Hoe hadden de remonstranten kunnen aandringen op wederzijdse tolerantie, hoe hadden zij de geschilpunten als klein kunnen voorstellen, als die nu toch van zodanig gewicht bleken dat men na de nederlaag terwille van zulk een vermeende kleinigheid de kerk moest verlaten? Zegt ons wat ge wilt, vroegen reeds in 1617 de Brielse calvinisten aan de remonstranten. Zijn de vijf artikelen nodig ter zaligheid of niet? Oordeelt gij ze nodig, verlangt dan van ons geen tolerantie, want dan verschillen wij fundamenteel. Houdt ge ze voor onnodig, staakt dan om vredeswil uw onnodige arbeid, en werkt met ons weer samen tot stichting en opbouw van de kerk.Ga naar voetnoot197 In en na Dordrecht zal men dat de remonstranten telkens weer voorhouden: waarom de kerk scheuren voor dingen die ge zelf niet belangrijk vindt?Ga naar voetnoot198 Ieder welmenend beoordelaar moet nu toch zien, ‘dat hare jegenwoordighe practijc regelrecht gaet tegen haer vorige seggen’.Ga naar voetnoot199 De remonstranten waren er zelf ook wel wat verlegen mee. Wij kenden vroeger het contra-remonstrantse gevoelen nog niet zo goed, zeiden ze in de Dordtse synodevergadering. Als wij eerder de geschriften van Piscator | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelezen hadden, zouden wij nooit op tolerantie hebben aangedrongen.Ga naar voetnoot200 Zou iemand van hen geweten hebben, dat Arminius in 1602 Piscator de meest geschikte candidaat voor een Leidse leerstoel had geoordeeld?Ga naar voetnoot201 Episcopius maakte zich er nog gemakkelijker af, en noemde het een onware propagandavoorstelling, dat de remonstranten de geschillen ooit als onbeduidend hadden voorgesteld.Ga naar voetnoot202 Hij was toen waarschijnlijk weer vergeten, dat hij zelf in 1606 het geschilpunt ‘soo cleyn een swaricheyt’ genoemd had.Ga naar voetnoot203 In elk geval wordt die opvatting nu geheel losgelaten. Remonstrantse predikanten, die na de synode vermaanbrieven richten tot hun gemeenteleden zullen altijd schrijven dat de tegenstellingen niet zijn te overbruggen. Bewaart de leer die ik u heb gebracht, zegt Poppius aan zijn Goudse kudde, want Satans list en 's mensen boosheid trachten de dienst van het evangelie vruchteloos te maken.Ga naar voetnoot204 Laat u geen schadelijke spijs voorzetten in de plaats van de gezonde spijs van Gods woord, vermaant Isaäc Naeranus de gemeente van Vlaardingen.Ga naar voetnoot205 Ge weet toch wel, schrijft Tijckmaker van Nieuwpoort, dat de contra-remonstranten zelf zich schamen voor hun onschriftuurlijke en gruwelijke leer? Wat zoudt ge u dan nog langer in Babel ophouden?Ga naar voetnoot206 Het is andere taal dan vóór 1618. Een enkeling - Grevinchoven - zal het ronduit toegeven, en zeggen: alle verandering van overtuiging is niet te misprijzen.Ga naar voetnoot207 Het wezenlijke motief voor de remonstrantse afscheiding van 1619 ligt dan ook wel in de geschilpunten. Na de mislukte tolerantiepogingen van de bestandsjaren keert men terug tot Arminius' oude opvatting, dat Calvijns praedestinatieleer de grondslagen van het christendom omver stoot.Ga naar voetnoot208 Wat men later wel vaak als het hoofdmotief heeft gezien: bevordering van de gewetensvrijheid, heeft inderdaad in de overwegingen niet geheel ontbroken,Ga naar voetnoot209 en de overtuiging dat remonstrantisme en verdraagzaamheid bij elkaar horen leeft voort.Ga naar voetnoot210 Bij de tegenpartij echter heeft die voostelling van zaken alle geloofwaardigheid verloren. Slechts een is er, Isaäc Beeckman, die scherper dan veel remonstranten zelf begreep wat dit nieuwe kerkgenootschap eigenlijk betekende. Zij zeggen tegen de calvinisten: komt bij ons, en ge behoeft uw leer in niets te verande- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren. Waarom kunnen zij dan zelf niet naar de calvinisten overgaan? Niet om redenen van consciëntie inderdaad. Maar zij hopen nog eens meester te zullen worden, en dan zullen zij een tolerante kerk stichten. Hun religie bestaat in het bij elkaar brengen van alle christenen, ‘twelck niet geschieden en kan dan alser sulcke meester syn gelyck sy’.Ga naar voetnoot211 Beeckman is er niet remonstrants om geworden. In zijn woorden ligt de reden ook wel besloten: eenheid van alle christenen is slechts mogelijk in een zeer tolerante kerk, maar die zal zeker ook niet-christenen bevatten. Hoe kan die kerk dan nog een zuivere avondmaalsgemeenschap blijven, die aan het lichaam van Christus gestalte moet geven? Wij zagen al dat de zuiverheid van het avondmaal de kerken boven alles ging, zo zeer dat zij het individu aan de belangen van de gemeenschap opofferden.Ga naar voetnoot212 De ruimheid van het remonstrantisme moest voor hen die zo dachten een nog groter bezwaar zijn dan de vijf artikelen zelf. Dat het motief van de ruimte bij de remonstrantse afscheiding zo onhelder doorkomt is dan ook niet verwonderlijk. Ook veel remonstrantse predikanten bleef het ten diepste vreemd - zelfs een De Groot zou in remonstrantse kringen later weinig bijval vinden voor zijn oecumenisch streven - en bij de gemeenten was het zeker geen machtig propagandamiddel. Van welke middelen en argumenten men zich dan wel bediende zal de stof zijn voor het volgende hoofdstuk. |
|