Bavianen en slijkgeuzen
(1974)–A.Th. van Deursen– Auteursrechtelijk beschermdKerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldenbarnevelt
[pagina 193]
| |
IX. Gemeentevorming III
| |
[pagina 194]
| |
Er bestonden inderdaad wel christenen met strenger leefregels dan de Hollandse hervormden. Maar daaruit mag men niet concluderen dat hun religie - en die van hun voorbeeld Calvijn - er een geweest is van grote morele tolerantie. Noemden de zeventiende-eeuwers zichzelf geen puriteinen, een hedendaags toeschouwer zal dat woord gemakkelijk op hen toepassen, en dan niet alleen op hervormden. Zeventiende-eeuwers zagen in elk onheil de straffende hand Gods, en trachtten de toorn Gods door een heiliger levenswandel weer af te keren. De katholieken niet minder dan de protestanten meenden in een natuurramp het teken te zien van ‘'s Heeren verbolgenheid over de snoodheid der menschen, die het heilige ontwijdden’.Ga naar voetnoot7 In katholieke leerboeken voor de schoolgaande jeugd als dat van Heyman Jacobsz. viel een sterk moraliserende, zwaarmoedige toon te beluisteren, die meer afgestemd was op algemene verbetering des levens dan op het inprenten van specifiek katholieke leerstukken.Ga naar voetnoot8 De doopsgezinden hadden zich van hun ontstaan af gekenmerkt door het streven naar een gemeente van heiligen,Ga naar voetnoot9 met een streng gereglementeerde en tamelijk wettische moraal.Ga naar voetnoot10 Zij waren er trots op dat zij veel meer dan de gereformeerden zich alle weelde in sieraad en kleding wisten te ontzeggen.Ga naar voetnoot11 En zelfs een libertijn als Samuel Coster is genoeg door het puriteinse karakter van zijn eigen tijd beïnvloed om te kunnen zeggen dat kleren niet meer zijn dan een teken van Adams val. Een fraai costuum is een vergulde strop, want de mens moet kleren dragen zoals een begenadigde dief de halster, tot een teken van schande.Ga naar voetnoot12 Is het wonder dat deze puriteinse geest ook in de hervormde kerk te vinden was, al mag zij dan een afschuw gehad hebben van het woord? ‘In een nieuw godzalig leven wandelen’ - als het werkelijk een geheel nieuw leven was, zoals de oude, onbekeerde mens het nooit gekend had, dan viel er zeer veel nieuws te leren. Laten wij ons toch niet tevreden stellen met ‘generale vermaningen tot deught en vroomigheydt’, vermaant Episcopius zijn toehoorders. Welk ambacht een man ook uitoefent, hij zal direct toegeven dat hij aan globale kennis niet genoeg heeft, maar dat hij in zijn vak alles tot op het naadje van de kous moet weten. Is het dan niet vreemd, dat men het ‘in 't stuck van het officie van een christen’ wel op vage algemeenheden laat aankomen?Ga naar voetnoot13 Een christen dient precies te weten hoe hij leven moet. De gewoontevorming die in de kerken reeds is ontstaan kan hem daarbij waardevolle hulp bieden. Dat betaamt lidmaten niet, zeggen kerkeraden dikwijls eenvoudig, als zij stuiten op afwijkend gedrag.Ga naar voetnoot14 | |
[pagina 195]
| |
Ieder die tot de gemeente wil toetreden, dient dan ook terdege te weten wat van hem verwacht wordt. Mag de leerstellige vorming in de catechese zeer gebrekkig zijn geweest, het onderzoek naar de zedelijke wandel van kandidaat-leden hield heel wat meer in. De deur stond beslist niet wijd open voor ieder schaapje dat de stal in wilde gaan. Bedenk maar eens wat er allemaal aan vast zit, zeiden de ambtsdragers van Charlois tot Crijn Jansz., die het lidmaatschap begeerde. Overtuig u toch wel van ‘de swaricheyt, die de litmaten onderworpen zijn’.Ga naar voetnoot15 Wist men van iemand dat hij beneden de maat bleef, dan werd hem dadelijk gezegd dat hij in de gemeente geen plaats kon krijgen, of tenminste dat een bepaald gebrek eerst moest worden verholpen. Het is natuurlijk wel aan te nemen dat het in zulke gevallen altijd ging om een zeer duidelijk beletsel - ook wanneer het ons niet precies gezegd wordtGa naar voetnoot16 - zoals bij voorbeeld een onverzoende doodslagGa naar voetnoot17 of een onwettig samenwonen van man en vrouw.Ga naar voetnoot18 Bestaan zulke onoverkomelijke hinderpalen niet, dan kan de kerkeraad de aanvrage inwilligen, maar ook wel besluiten nadere inlichtingen in te winnen. Zo verkoos de Waalse kerkeraad van Amsterdam op het verzoek van Pierre de le Court eerst het oordeel te vernemen van diens moeder, vrouw en patroon.Ga naar voetnoot19 De Edammers haalden hun informatie over Hilleken Jans van Wesel bij de buren.Ga naar voetnoot20 In Edam liet men wel vaker nieuwe leden toe ‘op 't getuichenis van de bueren’.Ga naar voetnoot21 Waarschijnlijk ging het dan vooral om personen die in de plaats van hun inwoning weinig bekend waren. Heel goed mogelijk dat deze Hilleken Jans van Wesel kort te voren uit de gelijknamige stad was overgekomen, en dat daarom niemand in de kerkeraad zelf voldoende van haar afwist. Men moest zich dan toch op de een of andere wijze zekerheid verschaffen. Petrus Boëtius, die in 1619 uit Duitsland naar Den Briel overkwam om het ambt van conrector aan de latijnse school te vervullen, verklaarde al zestien jaar lang bij de calvinisten gecommuniceerd te hebben. Doch daar hij verzuimd had een attestatie mee te brengen, mocht hij pas na een proeftijd tot de Brielse gemeente toetreden.Ga naar voetnoot22 Dergelijke proefperioden dragen het karakter van een tijd van kennismaking. Zekere Pieter, die na kort verblijf in Schipluiden het lidmaatschap begeerde, kreeg het advies zich eens wat aan te sluiten bij de lidmaten die in zijn buurt woonden. Gaven zij dan een goede opinie van hem, | |
[pagina 196]
| |
dan zou de gemeente hem in haar kring opnemen.Ga naar voetnoot23 Een proefperiode kon men echter ook opleggen aan personen die in de gemeente geboren waren. Frans Adams te Assendelft werd op de wachtlijst geplaatst, wijl men oordeelde dat hij nog te kort geleden zijn vroeger zondig leven vaarwel had gezegd.Ga naar voetnoot24 De kerkeraad wilde wel eens weten of hij het vol zou houden. Vaak wordt bij de proeftijd een termijn genoemd,Ga naar voetnoot25 maar verlenging was altijd mogelijk als de kandidaat niet had voldaan.Ga naar voetnoot26 In verreweg de meeste gevallen kwam het uiteindelijk toch tot toelating, al zou het een enkele maal zijn met ‘ernstelick vermaninge tot gotsalicheyt’.Ga naar voetnoot27
Het hoofdonderscheid tussen liefhebbers en lidmaten is dat alleen de laatsten toegang hebben tot het avondmaal. Bij iedere avondmaalsviering - meestal drie of vier per jaar - dienden onderzoek en beproeving herhaald te worden. De kerkeraad begon met zichzelf. Predikanten, ouderlingen en diakenen, aldus de Dordtse synode van 1578, moeten vóór ieder avondmaal onder elkaar ‘de christelyke censure, ofte ondersoekinge doen, soe wel over de leer als over den wandel, en sullen de christelyke vermaningen in der liefde aannemen’.Ga naar voetnoot28 Deze onderlinge censuur, de zogenaamde censura morum, was in de zeventiende eeuw nog niet tot een tamelijk oppervlakkige formaliteit geworden. Tekenend is bij voorbeeld, dat de kerkeraad van Edam in zijn vergadering van 5 september 1610 de censura morum uitstelde in verband met het late uur,Ga naar voetnoot29 hoewel het gezelschap zo groot niet was. Men maakte zich blijkbaar van de zaak niet met complimenten af, zoals ook het verslag voor 7 maart uitwijst: ‘censure gehouden in den kerckenraedt, ende een iegelick aengeseyt dat den broederen dochte eenighe berispinge te verdienen’.Ga naar voetnoot30 Het Schoonhovense notulenboek laat zien dat men daar niet alleen de kerkeraadsleden zelf, maar ook ieders gehele gezin in het onderzoek betrok.Ga naar voetnoot31 Te Krommenie komt heel duidelijk tot uitdrukking dat de censura morum bedoeld is om elkaars fouten te verbeteren, en wordt zij geïntroduceerd onder de naam ‘broederlijcke berispinge’.Ga naar voetnoot32 | |
[pagina 197]
| |
Wel is het waar dat bij de censura morum zelden of nooit kwesties aan de orde kwamen van werkelijk ernstige aard, maar daarvoor hoefde men in de kleine en regelmatig vergaderende kerkeraden ook niet op de avondmaalsviering te wachten. Ook de gemeente werd in het vooronderzoek betrokken. Predikanten en ouderlingen gingen alle huizen langs om de broeders en zusters op te wekken aan de viering deel te nemen, of met hen over eventuele beletselen te spreken. Dit instituut - de zogenaamde visitatie - was afgestemd op de mogelijkheden van een kleine gemeenschap. In de allerkleinste gemeenten was het nog niet nodig,Ga naar voetnoot33 in de grote kon het al niet goed meer werken. Amsterdam, dat zes avondmaalsvieringen per jaar kende, stapte in 1590 van het normale systeem af, en beperkte het aantal visitaties tot twee, in mei en november.Ga naar voetnoot34 Maar ook deze opgave was klaarblijkelijk te zwaar, want in 1616 constateerde de kerkeraad, dat het bij de huisbezoeken aan naarstigheid ontbrak.Ga naar voetnoot35 De visitatie was geen instelling die de toekomst aan zich had; zelfs een klein stadje als Oudewater kon het op de gewone manier niet bolwerken en verving die in 1603 door kwartaalbezoeken, over het hele jaar gespreid.Ga naar voetnoot36 In de dorpen behoefde de visitatie geen al te tijdrovende bezigheid te zijn, maar dan mochten er geen grote hiaten vallen. Toen te Stolwijk in 1622 de avondmaalsvieringen na een onderbreking weer werden hervat,Ga naar voetnoot37 begon men al in augustus met de omgang die het avondmaal in december moest voorbereiden.Ga naar voetnoot38 De kerkeraad wist of vreesde dat het lang verloop van tijd veel bezwaren en geschillen had doen rijzen. Dat is namelijk bij de visitaties een tamelijk vertrouwd beeld: de ouderlingen hebben nogal eens wat te rapporteren. Herhaaldelijk blijken er gemeenteleden te zijn, die antwoorden dat ze deze keer niet zullen aangaan. Waarom onthouden ze zich? De latere ontwikkelingen in het gereformeerde leven, die plaatselijk de vrijmoedigheid tot aangaan bijna konden doen verdwijnen, lijken in deze tijd nog niet te zijn begonnen. Meestal is er bij degenen die zich ongerust voelen een concreet punt aan te wijzen. Zo onthoudt zich in 1608 de vrouw van Joost Jansen te Ridderkerk, omdat zij in onmin leeft met haar schoonmoeder,Ga naar voetnoot39 en dus weet niet te voldoen aan de in het avondmaalsformulier gestelde eis, ‘in waarachtige liefde en enigheid met zijn naasten te leven’. Gemeenteleden die hun eigen fouten ken- | |
[pagina 198]
| |
nen maar geen kans zien die te verbeteren, blijven dikwijls af, ‘op haer eygen beproevinge’.Ga naar voetnoot40 Cornelis Wiggertsz. meende dat de visitatie onthouding in de hand werkte, omdat men bij de rondgang de lidmaten vroeg of ze zwarigheden hadden.Ga naar voetnoot41 Dat zou dan wel eens onbezwaarden op kritische gedachten hebben kunnen brengen. Of er nu zulk een verband bestaan heeft weet ik niet. Wel is het waar dat gemeenteleden zich blijken te onthouden om redenen, ‘geoordelt niet genoechsam te sijn’,Ga naar voetnoot42 ‘om nietsweerdige dingen, daerin hen niet te helpen is uut Godes woort’.Ga naar voetnoot43 Een dergelijke mentaliteit kan tot periodiek wegblijven aanleiding geven, maar een ononderbroken reeks onthoudingen wordt toch meestal door de kerkeraad toegeschreven aan een andere oorzaak, namelijk ‘cleenachtinge ofte lauwicheyt’.Ga naar voetnoot44 Het overscrupuleuze zelfonderzoek is naar alle waarschijnlijkheid aan het begin van de zeventiende eeuw nog slechts voor een zeer klein percentage van de onthoudingen verantwoordelijk. Veel vaker kwam het voor dat de non-communicanten onbekend bleken te zijn met Calvijns wijs vermaan - of er althans niet naar leefden - dat voorbereiding voor het avondmaal zelfkritiek vraagt in plaats van kritiek op anderen.Ga naar voetnoot45 Er zijn ‘al te veel stroncken in de gemeynte’, voegde Huych Paulssen te Oudewater zijn predikant toe. Verwijderde men die niet, dan zou hij niet langer communiceren.Ga naar voetnoot46 Er is geen tucht onder ons, meende ook zijn plaatsgenoot Hendrick Janssen. Hij woonde wel de viering bij, maar ging zelf niet aan.Ga naar voetnoot47 Een zwijnenbak is uw avondmaalstafel, zei Floris Jansz. te Edam;Ga naar voetnoot48 onwaardigen nemen daar het sacrament in ontvangst. De meesten zeggen dat niet in zulke algemene termen, maar hun gedachten bewegen zich wel in dezelfde richting. Zij vervangen de tucht die de kerkeraad over de gemeente uitoefent door een persooonlijke. Evert wil niet aan tafel met Jan, want Jan is een dief.Ga naar voetnoot49 Elsken wil niet met Cornelis, want Cornelis heeft bankroet gemaakt.Ga naar voetnoot50 Een ouderling wil niet met de rest van de kerkeraad, want die is te langzaam geweest met een afsnijding.Ga naar voetnoot51 Gheert | |
[pagina 199]
| |
Freecs in Hem heeft twist met andere gemeenteleden, maar het zal niet nodig zijn haar aan te zeggen dat zij zich onthouden moet, ‘dewijle het al een oude gewoonte is bij haer, van selfs niet sonder groote lasteringe af te blijven, wanneer sij op d'een of d'ander yedt heeft ofte maeckt te segghen’.Ga naar voetnoot52 Ziekelijke ontaardingen van de calvinistische kernidee, dat de gemeente volstrekt een moest zijn rondom de avondmaalstafel. Na de visitatie, de persoonlijke voorbereiding en in de meeste gevallen ook nog de zogenaamde proefpreek,Ga naar voetnoot53 kan de eigenlijke viering volgen. Meestal geschiedde dat vier maal per jaar: met pasen, pinksteren en kerst, en een vierde maal tussen de beide laatst genoemde feesten.Ga naar voetnoot54 Een reden vond ik nergens opgetekend. Misschien herinnert dit gebruik aan een oude regel van de katholieke kerk, die iemand als een goed christen liet gelden als hij op de vier hoogtijden communiceerde.Ga naar voetnoot55 De gehele viering is in één dienst geconcentreerd. Avondmaal in de middagkerk is een onbekend verschijnsel, en hoge uitzondering is het ook als een plaatselijke kerk de plechtigheid over twee achtereenvolgende zondagen uitstrekt, ten behoeve van hen, ‘die door haar publijcke ofte domestique occupatiën verhindert zijn’.Ga naar voetnoot56 Het liefst zag men werkelijk de gehele gemeente bijeen, ja men wekte zelfs de liefhebbers op ‘de actie bij te wonen ten eynde toe’.Ga naar voetnoot57 Predikanten tekenen nogal eens aan, hoe het met de opkomst stond, en vermelden de afwezigen: Symon Dircksz. was nog ziek, en Cornelis Pietersz. had zich vrijwillig onthouden ‘om seecker querel dat hij met zijn oom wtstaende hadde’. Alle anderen zijn gekomen.Ga naar voetnoot58 Of: alle lidmaten deden mee, behalve een vrouw die in het kraambed lag en een die er bij de slechte wegen niet door had kunnen komen.Ga naar voetnoot59 Ook in een grotere gemeente als Edam houdt ds. Puppius zo goed als het gaat bij wie er geweest zijn. We hadden 28 tafels, noteert hij in 1596, hoewel verscheidene broeders in zee waren. De orgelblazer was ziek, en ook een paar vrouwen (die hij alle met name noemt). Twee zijn er in de kraam, Stijn Heyns kon niet omdat haar zoontje heel erg gevallen was, en drie gezinnen hadden 's daags vóór het avondmaal zo'n ruzie gehad dat ze nu niet konden komen.Ga naar voetnoot60 Puppius' eigen geheugen zal hier wel ondersteund zijn door zijn mede- | |
[pagina 200]
| |
ambtsdragers. De gehele kerkeraad lette er op wie wel of niet aanging. De kerkenordening van Oudewater schreef voor dat de ouderlingen zo moesten gaan zitten, dat zij konden zien wie kwamen en moesten opmerken wie niet geweest waren.Ga naar voetnoot61 Was de gemeente niet al te groot, dan kregen lidmaten die zonder kennisgeving afwezig waren gebleven zeker bezoek, van de dominee of de ouderlingen.Ga naar voetnoot62 Alles lijkt er op te wijzen dat communie in die tijd regel was, en onthouding uitzondering. De gemeenteleden hebben dit sacrament in het algemeen als begeerlijk en noodzakelijk beschouwd. Het komt wel eens voor dat zij die van het avondmaal zijn afgehouden toch aangaan - meestal vrouwen, maar dat komt misschien alleen hiervan, dat het percentage vrouwelijke lidmaten zo hoog was. Merkwaardig is dat deze illegale avondmaalsgangers bijna altijd in hun opzet slagen. Zelden lezen wij dat een gecensureerde die mee aanschuift weer van tafel wordt verwijderd.Ga naar voetnoot63 Men kan zich voorstellen dat een onwettige communie mogelijk was in een grote stad als Haarlem,Ga naar voetnoot64 des noods ook in een kleine als Purmerend.Ga naar voetnoot65 Maar in kerkjes als die van Zuidland, Oosterland en Zevenhuizen moest het toch de kerkeraad wel opgevallen zijn dat een ongenode gast deelnam;Ga naar voetnoot66 zeker de vrouw in Zuidland, die zich tweemaal achtereen aan zulk verzet tegen de kerkelijke discipline schuldig had gemaakt. Denkelijk is men er afkerig van geweest de tucht aan de avondmaalstafel te handhaven met geweld. Kerkelijke tucht heeft geen fysieke dwangmiddelen tot haar beschikking. ‘Die onwaardiglijk eten en drinken, die eten en drinken zichzelf een oordeel’. Deze waarschuwende woorden uit het avondmaalsformulier moesten voldoende zijn gecensureerden tot onthouding te bewegen. Gehoorzaamden ze niet, dan rustte het oordeel op hen. Dat ze graag wilden hangt ongetwijfeld samen met het karakter van de calvinistische gemeenten. De kerk was een als lichaam van Christus, en beleefde die eenheid aan de avondmaalstafel. Zij was gemeenschap, geen los verband van individuele christenen. Religieuze beleving was een onmogelijkheid, afgescheiden van de gemeenschap der heiligen, zoals die in het avondmaal zichtbaar werd. De christelijke gemeente was een afgezonderde groep, die de wereld vaarwel gezegd had. Niemand kon daarin apart staan zonder te vallen tussen wal en schip. De gemeenteleden hoorden bij elkaar en moesten elkaar vast houden. | |
[pagina 201]
| |
Het tastbaarst bewijs van dit isolement ligt wel in de eigen rechtspraak, die vaak door gereformeerde kerkeraden werd uitgeoefend. De kerkeraad van Edam vroeg in 1609 aan de classis, of het geoorloofd was lidmaten die een geschil hadden ‘in politijcke saecken’ bij de visitatie met elkaar te verzoenen. De classis antwoordde dat dit zelfs de plicht van de kerkeraad was. Partijen die op zulk een wijze tot elkaar gebracht waren, mochten geen enkel punt reserveren om daar later toch nog over te procederen.Ga naar voetnoot67 Gezien deze classicale richtlijnen, had Jan Pietersz. Glas te Monnikendam dus wel gelijk als hij er de kerkeraad een verwijt van maakte, ‘dat men toeliet... de lidmaten met malcanderen te rechte te gaen’.Ga naar voetnoot68 Het consistorie van Monnikendam beterde later ook zijn leven, want het greep enkele jaren nadien zelf in bij het geschil over zeker erf, dat Jan Cool en Piet Smit voor het gerecht hadden gebracht. De raad bewoog hen dat proces terug te nemen, en trok zelf een regeling met goed vinden van beide partijen.Ga naar voetnoot69 Ook vele andere kerkeraden wisten het beslechten van zulke kleine kwesties aan zich te trekken. De raad van Naaldwijk deed uitspraak tussen twee mannen die samen een boomgaard in gebruik hadden gehad,Ga naar voetnoot70 en eveneens tussen twee andere lidmaten, van wie de een voor de ander gelden zou innen die moeilijk invorderbaar bleken.Ga naar voetnoot71 De raad van De Lier bemiddelde bij de ontbinding van een financiële overeenkomst.Ga naar voetnoot72 De raad van Zevenhuizen besliste tussen Dirck Meesen en Cors Jansen, wiens hond de zoon van de eerste had gebeten.Ga naar voetnoot73 De kerkeraden stelden zich daarbij tot taak klagers er van te overtuigen dat tussen lidmaten andere normen moesten gelden dan bij de overheid. Joost Jacopsz. te Schipluiden zei na een vechtpartij met Roelant Claesz.: ‘aengaende het steecken ofte snijen aen mijn persoon, hij betaelt nyet meer dan het meesteren. Van de versuymde tijt ofte smert en begeer ick nyet. Die Heer wil 't hem vergeven; ick vergeef hem gaern om Christi willen’.Ga naar voetnoot74 Toen twee maanden later nog geen overeenstemming bereikt was, sprak hij andere taal - ‘soo ick met hem voor recht coom, soe en zal ick niet tevreden zijn met ses gulden van de smart ende versuymde tijt’.Ga naar voetnoot75 Maar dat zijn dan ook de eisen die hij wil stellen voor de rechtbank. Zolang het een kerkelijke zaak was, bleven zijn verlangens bescheidener. In deze geest is ook het antwoord van het consistorie van Edam op een vraag van Peter Moensz.: een weduwe is door het gerecht tot betaling veroor- | |
[pagina 202]
| |
deeld van haar schulden. Mogen nu de lidmaten, die schuldeisers zijn, zo veel van haar vorderen als hun rechtens toekomt, ook al zou de vrouw dan voortaan van de aalmoezen moeten leven? De kerkeraad antwoordde dat deze lidmaten maar naar eer en geweten moesten handelen, dus zó dat ze de christelijke liefde plaats gaven en de gemeente niet in opspraak brachten.Ga naar voetnoot76 Natuurlijk konden er bij deze vrijwillige justitie problemen rijzen die meer kennis van de wet vereisten dan de ambtsdragers bezaten. Ook dan echter verwees men de twistenden niet naar de gewone rechtbank, en adviseerde men hen liever hun geschil te laten beslechten door arbitrage van rechtsgeleerden.Ga naar voetnoot77 In het bijzonder geschiedde dat in erfeniskwesties, voor zo ver die de krachten van de kerkeraad te boven gingen.Ga naar voetnoot78 Te Edam heeft de raad een tijd lang de bevoegdheid gehad bij meningsverschil een testament te annuleren en de zaak te stellen ter decisie van arbiters.Ga naar voetnoot79 In het begin van de zeventiende eeuw begon men echter in te zien dat dit middel veel erger was dan de kwaal, en haat en nijd in de gemeente zaaide.Ga naar voetnoot80 Wordt een lidmaat toch in een rechtszaak betrokken - en dat kon natuurlijk onvermijdelijk zijn als de tegenpartij geen lid was - dan blijft de kerkeraad voor zichzelf even goed nog plichten en verantwoordelijkheden zien. Hendrick Meeuwensteyn in Den Briel maakte zich in 1622 schuldig aan belediging van een overheidsdienaar. Hij werd door de magistraat veroordeeld, en verzoende zich met zijn tegenpartij. De kerkeraad begon toen evenwel toch nog een tuchtprocedure tegen hem, ‘alsoo de censure van de politijcke magistraet niemandt en bevrijdt van de kerckelijcke discipline’.Ga naar voetnoot81 Hoe Meeuwensteyn ook tegenstribbelde, hij moest ten slotte ook voor de kerkeraad zijn schuld komen belijden.Ga naar voetnoot82 Niet anders verging het Jan Ariensz. te Naaldwijk. Voor de vierschaar nam hij de scheldwoorden terug die hij gebruikt had tegen Jan Pauwelsz. Daarmee was voor hem de zaak afgedaan, maar voor de kerkeraad niet. Toen Jan Ariensz. weigerde voor de raad te verschijnen, hield deze hem af van het avondmaal tot hij ook in zijn midden schuld beleed.Ga naar voetnoot83 Een eigen oordeel had ook de kerkeraad van Hem in de zaak van Cornelis Jansz., die bij de schepenen een | |
[pagina 203]
| |
proces had lopen dat volgens sommigen onrechtvaardig was. De kerkeraad verklaarde zich in deze zaak niet te willen mengen, maar verlangde wel dat Cornelis zich vrijwillig op eigen beproeving van het avondmaal zou onthouden, ‘bij soverre hij sich overtuycht vint van ongerechticheyt’.Ga naar voetnoot84 Ik weet niet of Cornelis Jansz. dat gedaan heeft, maar de kans lijkt niet groot. Onthield hij zich, dan gaf hij immers eigenlijk aan zijn rechters en tegenstanders te verstaan dat hij naar eigen mening voor een kwade zaak vocht. In een geval als dat van deze Cornelis Jansz. blijkt duidelijk hoe bemoeienis met de gewone justitie een uitvloeisel is van de gewone kerkelijke tucht; en tevens beginnen wij al te begrijpen dat deze tucht werkte met geheel andere middelen en doelstellingen dan de wereldlijke rechtbanken. Wat wil eigenlijk kerkelijke tucht? Censuur dient, volgens de synode van Middelburg 1581, ‘om den sondaar met zyn kerke en met zyn naasten te versoenen, en de ergernissen uit de gemeente Christi weg te nemen’.Ga naar voetnoot85 Tucht wordt hier dus in de eerste plaats gedefiniëerd als verzoening, niet als straf. Een begonnen tuchtprocedure behoort niet te eindigen met afsnijding van de zondaar, maar met zijn schuldbelijdenis. In de zeventiende eeuw is dat inderdaad nog het normale verloop. De zondaar wordt verzoend, volgens het Middelburgse artikel, ‘met zyn kerke en met zyn naasten’. De formulering is karakteristiek voor de geest van het Hollandse calvinisme. De verzoening dient te geschieden met en in de gemeenschap. Buiten de avondmaalsgemeenschap van de kerk bestaat geen werkelijk christelijk leven, verzoening betekent dus: de zondaar weer in die gemeenschap binnenleiden en hem weer aanvaardbaar maken door hem met zijn zonde te laten breken. De gehele tuchtoefening heeft weinig te maken met bestraffing van het individu, maar draait om de gemeenschap. Het stichten van een gemeente en het invoeren van tucht zijn met elkaar identiek.Ga naar voetnoot86 Wil men een korte definitie geven van de kerkelijke tucht in de hervormde kerk voor het hier behandelde tijdvak, dan zou die het beste kunnen luiden: instandhouding van de gemeenschap. Alle doelstellingen van de kerkelijke tucht zijn onder dat hoofd te brengen. Zo noemt de kerkeraad van Haarlem in 1621 als doel van openbare discipline en bestraffing, ‘dat andere luyden, die sulcx hooren, commen voor de sonde te scricken ende te wachten’.Ga naar voetnoot87 Zelfs al zou dus de bestrafte zich niets aan zijn vonnis gelegen laten liggen, dan heeft het in hem gestelde voorbeeld toch een zuiverende invloed op de gehele gemeente gehad. Het is voor de gemeente een groot ongeluk als er zonde in haar midden wordt gevonden. Hoe gemakkelijk zal ze dan niet getroffen worden | |
[pagina 204]
| |
door de toorn Gods!Ga naar voetnoot88 Daarom is het dringend nodig, zegt de kerkeraad van Schipluiden in 1597, dat wij beginnen te handelen met de twee lidmaten die zich aan overspel schuldig gemaakt hebben, ‘om onse kercke eens te verlossen wt haeren bedroeffden ellendigen staet, daer se in gevallen is’.Ga naar voetnoot89 Het vergrijp van die mannen raakt immers niet hen alleen, maar heeft ‘den gemeente een lelicke schandtvlecke gegeven’.Ga naar voetnoot90 De gemeente mag met die zonde niet vereenzelvigd worden, en daarom is tucht van node, opdat ‘niemant zoude meynen, dat de kercke Christi zij een voestervrouwe van die ghebreecken, feylen ende groove sonden dergenen die haer door die professie van die waere religie ende door het ghebruyck der sacramenten sijn inghelijft’.Ga naar voetnoot91 Tucht is dienst aan alle lidmaten. ‘De ontstichtinge der gemeynte’,Ga naar voetnoot92 de overweging dat ‘de gemeynte Christi alhier bovenmaten daerin ontrust is’Ga naar voetnoot93 zijn daarom motieven van zeer wezenlijke betekenis. Tucht moet vooral de zwakken en de eenvoudigen in de gemeente te hulp komen. Kerkeraden houden wel eens in twijfelgevallen lidmaten van het avondmaal, met de motivering dat men zwakken geen ergernis moet geven.Ga naar voetnoot94 Een kerkeraad die zich in de eerste plaats om het individuele gemeentelid bekommerde zou juist andersom redeneren, en bij twijfel permissie tot aangaan verlenen. Maar zeventiende-eeuwse tuchtoefening denkt steeds van de gemeente uit. Zo moet Cornelis Pietersz. te Ridderkerk, die in zelfverdediging een man verwond heeft, toch het avondmaal maar liever overslaan - ‘niet soo seer om sijnentwille, als om ergernisse te vermijden’.Ga naar voetnoot95 De vraag of de gemeente dan terecht geërgerd zou zijn wordt helemaal niet gesteld. Het wekt zo bijna wel eens de indruk alsof het gaan zou om bevrediging van de publieke opinie. In de classis Gorinchem rees eenmaal zelfs de vraag of men iemand die van toverij beschuldigd was, doch onstraffelijk van leven, toch niet van het avondmaal moest houden, ‘om der geruchten wille’.Ga naar voetnoot96 Ergernis aan zwakken is een argument dat beide partijen graag gebruiken in de bestandstwisten. ‘Ontstichtinge der eenvoudigen’ heet het, als de Alkmaarse predikant Adolphus Venator met schooljongens een comedie van Terentius opvoert.Ga naar voetnoot97 Maar ergernis voor ‘veele onder d'swacke lidtmaeten’ is het ook al weer, als de rechtzinnige regen- | |
[pagina 205]
| |
ten niet langer bij Venator willen kerken.Ga naar voetnoot98 Het oordeel over de vraag of Venator zich nu misgaan had of niet wordt dan een kwestie van neuzen tellen - wie de meeste zwakken en eenvoudigen in het gelid kan brengen. Misschien leek het daar in Alkmaar ook wel eens op. Ergernis brengt de gehele gemeente in opspraak. Als de zwakke lidmaten het al niet meer begrijpen, hoe zullen dan degenen oordelen die buiten de hervormde kerk leven? Zolang de drie grote kerkgenootschappen nog met elkaar streden om de gunst van liefhebbers en ongedoopten, kon ook de tuchtoefening het effect niet geheel verwaarlozen, dat gedragingen van hervormde lidmaten op de buitenwereld zouden kunnen hebben. Wij herinneren ons immers nog, hoe Emanuel van Meteren kerkelijke tucht beschouwde als een werkzaam propagandamiddel.Ga naar voetnoot99 De kerkeraad van Haarlem nam in 1620 zekere Lysebeth Reynier onder de lidmaten op. Het duurde niet lang of drie gemeenteleden kwamen in de vergadering hun bezwaren ontvouwen. De vrouw had in ontucht geleefd, was een echte lastermond, en liet zich zelden of nooit zien bij de predikatie. De papisten zeiden al, ‘neempt men sulcke personen ten avontmaele, so zullen noch hoeren ende dieven tot den avontmaele toegelaten worden’. En of het nu om de papisten was... maar de kerkeraad besloot in ieder geval prompt haar af te houden.Ga naar voetnoot100 Met de mennisten luisterde het nog wat nauwer, want daar had men te doen met een genootschap dat zelf de strenge levenstucht als een van haar hoofdkenmerken had aangenomen. In streken die rijk waren aan doopsgezinde vergaderingen zoals in Waterland lijkt de kerkelijke discipline soms dan ook haast afgestemd op een doopsgezinde ethiek van weerloosheid en waarheidsliefde. Te Edam vertelde Jan Jacobsz. na zijn terugkeer uit Spanje in geuren en kleuren wat voor leugens hij de Spanjaarden allemaal op de mouw had gespeld. Het zal hem aan bijval wel niet ontbroken hebben, maar de kerkeraad bezag de dingen van een andere kant: ‘dat vele, als oock mennonisten, daeraen geërgert zijn, dat gelidtmaten van de reformatie met leugen omgaen’.Ga naar voetnoot101 Duidelijker nog blijkt de vrees voor doopsgezinde reacties in het geval van Claes Claesz. de Jonge uit Veenhuizen. Hij had in de oorlog op commissie van Hare Hoog Mogenden kaapvaart bedreven tegen de Spanjaarden. De kerkeraad had daar zelf geen overwegend bezwaar tegen, maar hield hem toch af, terwille van ‘de teericheyt van vele in de gemeynte van Veenhuysen ende de sorge van opsprake onder de mennisten’. Toen de ex-kaper evenwel naar Hem verhuisde ontvingen de broeders in dat dorp bericht, dat Veenhuizens consistorie het wel zou aanvaarden als hij zonder meer te Hem aan het avondmaal werd toegelaten.Ga naar voetnoot102 | |
[pagina 206]
| |
Tucht wil voorkomen dat de gemeente over de tong zal gaan. De fout van een zal de hele gemeenschap schaden, want lasteraars zullen die zonde als kenmerk van de hervormde kerk beschouwen, als zij niet zien dat de kerk juist die zonde met kracht bestrijdt en streng bestraft. Motief tot disciplinair handelen is dan ook zeer dikwijls, dat de bedrijver van ongerechtigheid ‘tot een spot werdt bij den wereltlicke menschen’,Ga naar voetnoot103 dat hij ‘veelen den mont geopent’ heeft, ‘soo buyten als binnen de gemeynte, van lasteren en schelden over de gemeynte’.Ga naar voetnoot104 Elk lidmaat moet zich mede verantwoordelijk weten, dat ‘den naam des Heeren niet gelastert en werde bij die buyten sijn’,Ga naar voetnoot105 en krijgt de gevolgen te dragen als hij zich heeft misgaan.Ga naar voetnoot106 Dat kan gemakkelijk gebeuren, want de normen van de kerkelijke tucht zijn streng, en bestrijken heel het natuurlijke leven. Doodslag, diefstal, verzet tegen de overheid, hoererij, dronkenschap - alles in de ruimste zin van het woord. De gewoonte verplichtte de predikanten tot een zeer stipte levenswandel, maar in principe gold dat voor de hele gemeente. In de praktijk blijkt dat zo nu en dan ook wel. De kerkeraad van Berkel en Rodenrijs hield in 1589 Maritgen Gerrits van het avondmaal, omdat ze het te graag de mensen naar de zin maakte, ‘gelijc alsoff zij de heuyc naer den wint was hangende, ende dat ze sprac so elc geern hoorde’.Ga naar voetnoot107 Ariaentghe Gerritsdr. in Assendelft werd ook van de tafel geweerd, wegens ‘loghentael ende achterclap’.Ga naar voetnoot108 Latere predikantengeslachten zouden zulke gebreken nog wel van de preekstoel bestraffen, maar zeker die van Maritgen Gerrits niet zo gemakkelijk in de tucht. De vroege zeventiende-eeuwer is echter nog consequent. Zonde in de gemeente moet men bestrijden met alle middelen die ter beschikking kunnen staan, niet alleen met de prediking. Maakte iemand zich dan aan enige fout schuldig, dan werd van hem boetvaardigheid verwacht. Bleef die uit en toonde de bestrafte zich hardnekkig, dan kon ook een kleine feil ten slotte tot de uiterste conseqenties leiden. Zo werd bij voorbeeld in 1582 in De Lier Maertgen Dircxen van de kerk afgesneden na een lange procedure die begonnen is met een eenvoudige vermaning over een danspartijtje waaraan ze had meegedaan.Ga naar voetnoot109 Op welke wijze werkte nu de zeventiende-eeuwse kerkelijke tucht? Heeft een kerkeraad tegen iemand bedenkingen, dan wordt de betrokkene opgeroepen om in de vergadering te verschijnen. Het past niet, meent men in Schipluiden, dat de kerkeraad moet ‘loopen soucken ende vraegen 't | |
[pagina 207]
| |
haeren huyse ofte elders denghenen die haer groffelick verlopen hebben, also tselve tot groote opspraeck ende verachtinge des kerckenraets strect’.Ga naar voetnoot110 Dit gevoelen stonden wel de meeste consistoriën voor, zij het op de bedingen die trouwens ook Schipluiden er bij maakte, dat men wel zou kunnen variëren naar conditie en gelegenheid van de personen. Van de lidmaten verwachtte men, dat zij op de aanzegging van de kerkeraad inderdaad zouden verschijnen. Slechts in enkele gemeenten was het gebruik dat citatie slechts mogelijk was na een voorbereidend bezoek. Rem Bisschop werd in 1624 voor het consistorie van Amsterdam geroepen, op het gerucht dat hij een remonstrantse vergadering had bezocht. Zijn vriend Wtenbogaert was zeer verwonderd over deze gang van zaken. ‘Ick heb noyt geweten dat men eerlicke luyden alsoe ter eerster instantie, sonder voorgaende particuliere vermaning, voor den kerckenraedt ontboodt’.Ga naar voetnoot111 Blijkbaar was dat niet de regel geweest in Wtenbogaerts eigen Haagse gemeente. Maar wat de kerkeraad van Amsterdam hier in 1624 deed, was volstrekt niet ongewoon. Niet alleen riep daar de raad sinds lang lidmaten voor zich die niet persoonlijk bezocht waren,Ga naar voetnoot112 hij kon zelfs een beschuldigde onverhoord van het avondmaal afhouden, zoals in 1604 aan niemand minder dan Isaac Lemaire overkomen was.Ga naar voetnoot113 Een Amsterdamse hebbelijkheid? Stellig niet, ook elders oefenen kerkeraden deze macht uit. Te Zevenhuizen verneemt men in 1610, dat Heynrick Leendertsz. schuldig zou zijn aan bigamie. Daar hij tijdelijk in Zeeland verblijft, kan men de zaak nog niet verder uitzoeken. De kerkeraad ziet daarin echter geen beletsel 's mans vrouw mee te delen dat zij zich deze keer van het avondmaal zal hebben te onthouden.Ga naar voetnoot114 Zijn de in opspraak geraakte lidmaten wel thuis, dan kan het toch heel goed gebeuren dat een onderzoek voorlopig achterwege blijft ‘om de cortheyt des tijts’, wat dan echter toch al met afhouding gepaard gaat - ‘al waer 't oock al’, voegt bij voorbeeld de kerkeraad van Barendrecht er in zulk een geval aan toe, ‘dat sij soo veel schult als haer opgheleyt werde niet en hadde’.Ga naar voetnoot115 De kerkeraad van Den Briel beschouwt openbare ergernis zonder meer als genoegzame grond tot afhouding; nader onderzoek kan dan altijd nog volgen.Ga naar voetnoot116 Zo sluit de raad bij voorbeeld in 1622 onverhoord een zestal personen van het avondmaal uit.Ga naar voetnoot117 De bescherming van de gemeente treedt hier wel zonneklaar als hoofdmotief naar voren. Het risico dat iemand onverdiend met afhouding gestraft zou kunnen worden, weegt daar niet tegen op. | |
[pagina 208]
| |
De kerkeraden kunnen dus tot voorlopige afhouding besluiten zonder de beklaagde te horen. Zij kunnen bovendien, nog vóór ze de beschuldigde aanspreken, bij anderen informaties gaan inwinnen. De kerkeraad van Edam besluit in 1607 naar het gedrag van Breght Dircks een onderzoek in te stellen bij de buren, ‘dat litmaten sijn’.Ga naar voetnoot118 Pas toen bleek dat de getuigenissen sterk variëerden werd de vrouw zelf ontboden.Ga naar voetnoot119 Hier heeft men tenminste nog getuigenis van lidmaten gevraagd. Maar dat was misschien geen noodzakelijke vereiste. Zo stelde het consistorie van de Waalse kerk te Amsterdam een onderzoek in naar de echtelijke verhoudingen ten huize van de familie Bendin, maar kwam niets te weten, ‘à cause que les prochains voisins et avoyent veu lesdits Bendin et sa femme en discord et ouy leurs querelles, ne les avoyent point entendu par ne savoir entendre la langue wallonne’.Ga naar voetnoot120 Dat ze lidmaten waren van de Waalse kerk zonder Frans te verstaan kan men in die tijd wel als een onmogelijkheid uitsluiten. De Nederlandse kerkeraad van Amsterdam gebruikte trouwens eveneens de diensten van buitenstaanders. Ieder die het wilde kon een briefje in de collectezak werpen met informaties over een gemeentelid. De briefjes moesten wel ondertekend zijn,Ga naar voetnoot121 maar omdat de kerk openstond voor iedereen, konden ook niet-leden van deze mogelijkheid gebruik maken. In de gemeenten is het oordeel over deze praktijken niet onverdeeld gunstig. ‘Zegt het maar weer aan de dominee’, voegt Trijn Jans enkele lidmaten toe, als ze bij een feestelijk samenzijn in Berkel de dansvloer betreedt.Ga naar voetnoot122 De Waal Jean Hugle te Leiden sprak verachtelijk over de vrijwillige informateurs van de kerkeraad als verklikkers en spionnen.Ga naar voetnoot123 Zijn landgenoot Jacques Simon verweet de Waalse kerkeraad van Haarlem zelfs daartoe bepaalde personen in dienst te hebben genomen.Ga naar voetnoot124 Het is ook zeker waar dat de kerkelijke rechtspraak sterk verschilt van de wereldlijke, als het aankomt op bescherming van de beklaagde. Tucht beschermt de gemeente, en de rechten van het individu verdwijnen daarbij op de achtergrond. Hij kan onverhoord geoordeeld worden. Hij moet antwoorden op de vraag of hij schuldig is of niet, en dus als zijn eigen aanklager optreden. Hij mist het recht een verdediger mee te brengen. De namen van zijn beschuldigers behoeven hem niet meegedeeld te worden.Ga naar voetnoot125 Hij ontvangt geen inzage van stukken of kopie van resolutiën, ‘want de kercke en hadde die ghewoonte niet’.Ga naar voetnoot126 Hij moet alle ambtsdragers als zijn | |
[pagina 209]
| |
rechters aanvaarden, en mist de mogelijkheid een of meer van hen te wraken - ook niet bij voorbeeld als het gaat om een direct meningsverschil met de predikant, de voorzitter van de kerkeraad.Ga naar voetnoot127 En ten slotte bestrijkt de tucht een veel groter gebied dan de burgerlijke justitie, waardoor lidmaten aangesproken worden voor overtredingen die hun rechtsgevoel niet kwetsen. Diewertgen Ariaensdr. verzocht de kerkeraad van Zevenhuizen haar verder niet meer lastig te vallen over de kleinigheden die men haar verweet. ‘Sie begere dat geloop niet te hebben, sie sij een vrouwe met eeren’.Ga naar voetnoot128 Claertgen Willemsdr. te Schipluiden ‘noemde het schobberen in haer eygen huys, gelijck men diegene doet die haer van allen man laeten soenen ende licken, ende den dieven, maer niet eerlicke vrouwen’.Ga naar voetnoot129 Daar echter verreweg de meeste tuchtprocedures met een schuldbelijdenis eindigden, moeten wij aannemen dat het overgrote deel van de gestrafte lidmaten de tucht heeft geaccepteerd. Al heeft dan niet ieder dorp de invoering van de tucht met vreugde gezien,Ga naar voetnoot130 waar ze bestaat, verwacht men ook dat ze wordt toegepast. De kerkeraad van Berkel en Rodenrijs ging in 1608 Louris Adriaensz. in de visitatie voorbij, ‘alsoo het scheen dat sijnen toornighen moet noch niet becoelt en was, ende uyt de aenspraecke meer verbitterings dan verbeterings te verwachten was’.Ga naar voetnoot131 Maar niemand verbaasde zich er meer over dan de betrokkene zelf,Ga naar voetnoot132 dat een zondaar door de kerkeraad niet vermaand werd.Ga naar voetnoot133 Een tuchtprocedure begint in de regel met een voorlopige afhouding. Dat betekent nog helemaal niet, dat de uitgeslotene in principe al wordt afgeschreven. De kerkeraad van Purmerend laat meester Barent bij zijn afhouding meedelen, ‘dat hij dese saecke niet en sal nemen als off men hem hiel als een affgesonderde van de gemeente, maer dat men hem houden als een litmaet derselve’.Ga naar voetnoot134 Zulke uitsluitingen brandmerken de getroffene niet als een hopeloos geval, maar zijn nodig met het oog op de gemeente, die door de zonde niet mag worden aangetast.Ga naar voetnoot135 In grote kerken kan het aantal van deze voorlopig uitgeslotenen zeer hoog liggen: bij een middelgrote gemeente als de Engelse kerk te Amsterdam waren er in 1623 op 450 lidmaten 38 afgehoudenen.Ga naar voetnoot136 | |
[pagina 210]
| |
De voorlopige uitsluiting kan zeer lang duren - in de Waalse kerk van Amsterdam eenmaal zelfs drie jaarGa naar voetnoot137 - al naar de ernst van het vergrijp en het gedrag van de gestrafte. Bij zware zonde moet ook op het berouw nog een lange proeftijd volgen.Ga naar voetnoot138 Heropneming wordt niet toegestaan zolang ‘de saecke noch versch is’.Ga naar voetnoot139 Daar de afhouding het belang van de gehele gemeente diende, had die tot op zekere hoogte ook zelf een stem. Het liefst liet men iemand niet toe zolang te verwachten viel dat zijn aangaan ergernis zou geven.Ga naar voetnoot140 Had de afhouding lang genoeg geduurd, en toonde de man ook berouw over het gebeurde,Ga naar voetnoot141 dan kon hij weer tot de avondmaalsgemeenschap toegelaten worden, maar nooit zonder schuldbelijdenis. Dat kon op drie manieren geschieden: in de kerkeraad, in het openbaar door voorlezing van een akte zonder naam, en tenslotte ook nog door middel van een akte die de naam van de zondaar wel noemde. Het eerste is uitzondering. Deze vorm wordt slechts in enkele gevallen toegepast, bij voorbeeld als de afgehoudene onwetend heeft gezondigd,Ga naar voetnoot142 of wanneer de zaak niet openbaar geweest is, en dus niemand ergernis heeft gegeven.Ga naar voetnoot143 Maar in dat laatste geval zullen degenen die wel op de hoogte waren er toch ook in gekend moeten worden. Zo behoeven Maritge en Jorisken Bastiaensdochters - die in een ander dorp gedanst hadden - niet in het openbaar hun schuld te belijden, maar ze moeten wel op bezoek gaan bij de weinigen ‘die zij weten haer feyl bekent te wesen’.Ga naar voetnoot144 In een kleine dorpsgemeenschap, dus in de meeste kerken, is het echter uitzondering als slechts een enkeling van de zaak weet. Te Krommenie gebeurde het in 1615, dat men bij de visitatie alle lidmaten hoofd voor hoofd vroeg of zij de schoolmeester wilden vergeven.Ga naar voetnoot145 Dat verschilde natuurlijk weinig van publieke behandeling; elders heb ik deze methode ook niet aangetroffen. Daar gaf men de voorkeur aan openbare schuldbelijdenis in de kerk, opdat ieder zou kunnen horen dat de ergernis was weggenomen. De schuldige had de gemeente aanstoot gegeven, en moest nu | |
[pagina 211]
| |
openlijk met haar worden verzoend. Trouwens, ook de wereldlijke overheid stelde in die tijd als voorwaarde bij verlening van gratie, dat de gevonnisten ‘altoos tot die beschaemtheyt moeten commen, dat se openbaerlijcke vergiffenisse versoucken van tgeene sij publice ende tegen de wetten van den lande hebben misdaen’.Ga naar voetnoot146 Vaste regels voor de openbare schuldbelijdenis bestonden er niet. Er waren zelfs kerken die dit gebruik helemaal niet kenden.Ga naar voetnoot147 Synoden en classes drongen nooit op invoering aan, maar de grote meerderheid van de gemeenten was toch wel met deze vorm vertrouwd. Maar aangezien ze niet gereglementeerd was, moest elke kerkeraad van geval tot geval aan de hand van het plaatselijk gebruik beoordelen of in de akte al dan niet de naam van de zondaar genoemd moest worden. De praktijk geeft ons wel enige richtlijnen in handen. Bij schuldbelijdenis voor grote groepen tegelijk placht men geen namen te vermelden,Ga naar voetnoot148 bij voorbeeld na het schuttersfeest in 1618 te Purmerend,Ga naar voetnoot149 een massaal geval van openbare dronkenschap. Voorts ontkomt men niet geheel aan de indruk, dat verzwijging van de naam soms een concessie is aan lastige broeders en zusters. Claertgen Willemsdr. in Schipluiden wilde niet toestaan dat voor haar een akte van schuldbelijdenis zou worden afgelezen, ‘seggende dattet haer leet was dat se so malle hadde geweest dat se 't eens geconsenteert hadde, dat se nyet meer so mal wesen sal’.Ga naar voetnoot150 De kerkeraad bood haar toen de anonieme confessie aan, ‘met luttel woorden, so cort als men mocht, op een namiddachspredicatie (dus bij klein gehoor), in haer absentie’,Ga naar voetnoot151 waarmee ze tenslotte instemde.Ga naar voetnoot152 Te Naaldwijk verzweeg men in 1617 ook wel de naam van Philips Ysbrantsz., maar voor hem was de kerkeraad toch minder royaal. In plaats van uit luttel woorden, bestond zijn akte uit ‘zoodanich verhael, dat een ygelijck die yet van der zake bekent was, wel konde verstaen over wien dit gedaen worde’.Ga naar voetnoot153 De verzwijging beschermde hem dus eigenlijk niet, en dat geldt zeker voor de Enkhuizer regent Blauhulck, wiens ‘sonde van fornicatie’ in heel Holland ruchtbaar was, maar die - wel ter wille van zijn ambten en waardigheden - akte zonder naam verwierf.Ga naar voetnoot154 | |
[pagina 212]
| |
Een ander motief voor de naamloze akte is de geringe ruchtbaarheid van het vergrijp.Ga naar voetnoot155 Doch in de meeste gevallen moet de vorm van de schuldbelijdenis zonder naam een andere reden gehad hebben. Zoals de geciteerde gevallen uit Naaldwijk en Enkhuizen al laten zien, heeft de anonymiteit dikwijls een zuiver formeel karakter gedragen. Toen van de preekstoel in Monnikendam in 1607 een akte van schuldbelijdenis werd gelezen voor een broeder, die onlangs met een ongedoopte was getrouwd,Ga naar voetnoot156 zal toch ieder in dat kleine stadje wel geweten hebben dat het ging over Claes Claesen Snijder. Daar is men zich ook wel van bewust geweest. Als in 1604 van de kansel in 't Woud een akte gelezen wordt voor een ouderling en een oud-diaken, komen hun namen daar niet in voor, maar de predikant tekent in het notulenboek aan dat die ‘door het noemen van hare feyten genouchsaem bekent werden’.Ga naar voetnoot157 Andere factoren, zoals de boetvaardigheid van de zondaar of de kleinheid van de zonde zullen hier de doorslag gegeven hebben. Alleen zo immers is het te verklaren dat men namen verzwijgt in zaken waarvan uitdrukkelijk gezegd wordt dat ze velen bekend waren.Ga naar voetnoot158 Of sterker nog: in Zevenhuizen hebben Symon de Cramer en Diewertgen Ariensdr. hooglopende meningsverschillen gehad. Als ze zich weer met elkaar verzoend hebben wordt een akte gelezen, maar daar staat alleen de naam van Symon in.Ga naar voetnoot159 Wie in deze kleine dorpsgemeenschap zou de identiteit van de ongenoemde zuster der gemeente niet hebben kunnen raden? Het valt aan te nemen dat openbare schuldbelijdenis dan gevraagd werd bij ernstige overtredingen, of als het berouw lang op zich had laten wachten. De eerste overweging zal bij voorbeeld gegolden hebben voor Heyltgen Mertgens, die kwaad had gesproken van de dominee,Ga naar voetnoot160 de tweede voor Pierre Gontier, bij wie het berouw pas na jaren doorbrak.Ga naar voetnoot161 Verder is ook al weer in logische tegenstelling tot de anonieme confessie de grote ruchtbaarheid een vaak genoemde reden. Zonde die geschied is ‘op de volle straet, ten aenhooren van een yder’Ga naar voetnoot162 moet ook in het openbaar en met naam verzoend worden. Soms wordt uitdrukkelijk gezegd dat de boeteling de akte met opstaanGa naar voetnoot163 of met een jawoordGa naar voetnoot164 moet bevestigen. In de Waalse kerken kwam deze vorm nogal eens voor, daar ze in Frankrijk | |
[pagina 213]
| |
algemeen was.Ga naar voetnoot165 Ze gaf natuurlijk de openbaarheid extra nadruk, en wellicht daarom wilden de Walen schuldbelijdenis met naam alleen toestaan na advies van classis of synode.Ga naar voetnoot166 De Waalse synoden vonden dat de kerkelijke discipline voorzichtig moest zijn in het gebruik van namen. Dat zal ook wel het gevoelen zijn geweest van de meeste gecensureerden. Calvijn zegt, heel mooi, dat de zondaar die van berouw vervuld is graag voor alle mensen Gods barmhartigheid zal willen prijzen.Ga naar voetnoot167 Bij veel gemeenteleden was het vlees daarvoor te zwak. Bewijs maar eens dat openbare schuldbelijdenis op Gods woord gegrond is, antwoordt Gerit Pieters te Charlois aan zijn vermaners.Ga naar voetnoot168 Bij Trijn Jans en haar dochter te Monnikendam ontbreekt deze schriftuurlijke voorgevel, maar de menselijke bezwaren zijn er niet minder groot om. Zij willen niet in het openbaar te schande gemaakt worden ‘tot een roem ende vruechde van haer vijanden die sij veele hadden’.Ga naar voetnoot169 Soms ook vragen gecensureerden schuldbelijdenis te mogen doen in een minder bezette dienst, bij voorbeeld in de week.Ga naar voetnoot170 De kerkeraden houden echter gewoonlijk aan de gangbare procedures vast, en ook hier kunnen wij weer herhalen dat de overgrote meerderheid inderdaad schuldbelijdenis gedaan heeft in de door de kerkeraden voor hen voorgeschreven vorm. Slaagt de tuchtoefening niet, en weigert de gecensureerde schuld te belijden, dan is de verzoening mislukt. De tucht kan nu haar dienende taak tot instandhouding van de gemeenschap nog slechts vervullen door te veranderen in straf. De gemeente moet ook in dat geval in de zaak worden betrokken - ze is dat immers al, omdat de zonde haar ergernis heeft gegeven, en haar als geheel besmetten zou indien de overtreding ongestraft bleef. De tuchtprocedure moet daarom in het openbaar vervolgd worden, omdat de ergernis ook openbaar was,Ga naar voetnoot171 en openbare bestraffing de grootste zuiverende kracht heeft, naar de regel van Paulus: bestraf die zondigen in tegenwoordigheid van allen, opdat ook de anderen vrees mogen hebben.Ga naar voetnoot172 Bij de eerste mededeling aan de gemeente wordt nog geen naam genoemd,Ga naar voetnoot173 bij de tweede wel. Tot de eerste besluiten de plaatselijke kerken zelf. Bij de tweede raadpleegt men de classis,Ga naar voetnoot174 naar het voor- | |
[pagina 214]
| |
schrift dat de Haagse synode in 1586 had gegeven,Ga naar voetnoot175 hoewel er ook kerken waren die de classis pas bij de afsnijding te hulp riepen.Ga naar voetnoot176 Het is niet verwonderlijk dat er variatie bestond, want met tucht als strafoefening in de vorm van afsnijding had men weinig ervaring. De kerkeraad van Oudewater besloot in 1604 tot de excommunicatie van meester Andries. De raad was echter met de procedure niet precies bekend, en won daarom informatie in bij Caspar Grevinchoven te Rotterdam.Ga naar voetnoot177 Ook de kerkeraad van Charlois liet zich door de Rotterdammers adviseren, toen hij in 1612 tot een afsnijding moest overgaan.Ga naar voetnoot178 Men kent de weg niet, en aarzelt gewoonlijk lang dit middel toe te passen. Een snel verlopende tuchtprocedure is in ongeveer twee jaar afgewikkeld,Ga naar voetnoot179 maar een langzame kan jaren in beslag nemen,Ga naar voetnoot180 tot vijftien of zestien jaar toe.Ga naar voetnoot181 Caspar Grevinchoven meende dat veel mensen uitsluiting voor een kleinigheid hielden, en er soms wel naar verlangden om van de zaak af te zijn.Ga naar voetnoot182 Zulke lichtzinnigheid was echter volkomen misplaatst. Grevinchoven had zelf dikwijls gezien dat het met afgesnedenen slechts was afgelopen: ze hadden hun benen gebroken, of waren een ellendige dood gestorven in de pauselijke superstitiën.Ga naar voetnoot183 Ik geloof dat voor de meeste lidmaten Grevinchovens waarschuwing overbodig was. De vrees voor de kerkelijke straffen is groot. Een lidmaat te Leiden werd in 1624 afgehouden omdat hij staande zijn eerste huwelijk reeds had samengeleefd met de vrouw die hij later als weduwnaaar in tweede echt trouwde. Geplaatst voor de konsekwenties, verklaarde hij dat zijn zaligheid hem ging boven zijn vrouw, ‘hoewel hij liever bij haer blijven soude, indien het buyten verlies sijner salicheyt conde geschieden’.Ga naar voetnoot184 Krijn Cornelisz. Kistemaker te Oudewater toonde zich hardnekkiger, en antwoordde op de vermaningen van de kerkeraad, ‘dat hij persisteerde, ende wilde men met hem voortvaren tot excommunicatye, men mochte sulkes doen, so hij dan in de helle moste’.Ga naar voetnoot185 Maar ondanks zijn bravour is de hel voor hem toch de reële konsekwentie van een afsnijding, en zijn vrees heeft het ten slotte gewonnen. Zijn plaatsgenoot Willem Bouwensz. werd wel geëxcommuni- | |
[pagina 215]
| |
ceerd,Ga naar voetnoot186 en had de zaak ogenschijnlijk zeer licht opgenomen, ja nog minder dan ‘als ofte hem een vloy bete’Ga naar voetnoot187 - doch later heeft hij gevraagd weer tot de gemeente te mogen toetreden.Ga naar voetnoot188 Voor de gebannene had de afsnijding ook konsekwenties die ver buiten het kerkelijk vlak lagen. Volgens de bepalingen van de synode van Emden mocht niemand met de afgesnedenen onnodige omgang hebben.Ga naar voetnoot189 Zo zeggen het ook de akten van afsnijding die bewaard zijn gebleven: ‘St. Paul nous admoneste de ne manger doresnavant avec eux, c'est à dire de n'avoir aucune conversation familière et non requise avec eux’.Ga naar voetnoot190 De gevallen van afsnijding zijn echter zo zeldzaam dat wij moeilijk kunnen vaststellen of men zich aan deze regel heeft gehouden. De opmerking van de Zuidhollandse synode, dat lidmaten niet stichtelijk handelen als zij een geëxcommuniceerde schipper in dienst nemen,Ga naar voetnoot191 kan ons misschien leren dat er enig toezicht bestond.
Graag zouden we willen weten welke uitwerking de kerkelijke tucht heeft gehad. Heeft zij een bijdrage geleverd tot de kerstening van het maatschappelijk leven? Het is niet gemakkelijk een antwoord op die vraag te geven, en eigenlijk is ze ook verkeerd gesteld. Tucht is niet gericht op de maatschappij, maar op de gemeente. Daar de gemeenten in het hier behandelde tijdvak klein waren, kan de invloed van de tucht zich nog niet ver hebben uitgestrekt. Zij die geen lidmaten zijn worden Gode bevolen.Ga naar voetnoot192 Ze zijn moeilijk bereikbaar, vervreemd van de predikdienst zodat ze de boetpredikatiën niet horen,Ga naar voetnoot193 vrij van alle discipline en kerkelijke orde.Ga naar voetnoot194 Zondagsontheiliging, overspel en doodslag zijn alleen met de sterke arm te bestrijden; de stem van de hervormde kerk vindt daarvoor nog te weinig weerklank.Ga naar voetnoot195 Of zijn zich toch uiterst langzaam veranderingen aan het voltrekken? In Den Briel nam in de loop van de zeventiende eeuw het aantal ergerlijke zonden af.Ga naar voetnoot196 Omstreeks het midden van die eeuw wist ook Leeghwater bij een terugblik op zijn leven zich te herinneren dat de landlieden in Schermer ‘in mijne jonkheid, toen ik daar eerst getrouwd was, wat rouw | |
[pagina 216]
| |
van manieren en zeden’ waren, een gebrek dat zich later had verbeterd.Ga naar voetnoot197 Leeghwater geeft geen oorzaak, maar het is moeilijk te zien welke beschavende invloed er in die levens geweest kan zijn buiten die van de kerk, al hoeft dat niet juist de hervormde kerk te zijn geweest. De eerste tien jaren van de tachtigjarige oorlog mogen grote verwildering gebracht hebben, vervreemding van kerk en sacrament, zedelijk verval - als de hervormde kerk haar arbeid begint, gaat ze werken in een land dat al enkele eeuwen van christendom achter zich heeft. Het was alles superstitie en paperij geweest, zouden de predikanten zeggen. Maar het gemeenschappelijke in beide kerken maakte het de hervorming gemakkelijker het christelijk karakter van het openbare leven te herstellen en bij te kleuren. In de gewone dagelijkse omgangstaal weerspiegelt zich een christelijke beschaving. God helpe u, is het vaste bescheid aan de bedelaar, als men zelf geen lust heeft tot helpen.Ga naar voetnoot198 ‘Vaert wel’, zeggen de mensen bij een afscheid, ‘ick beveel jou den Heer’, zo van zelf sprekend, dat ook in kluchten deze dagelijkse begroeting gebezigd wordt.Ga naar voetnoot199 Een wens krijgt meestal de vorm van een bede. Wij zeggen: ‘Godt geve dat het daerin staen mach’, schrijft Beeckman, als we iets in een woordenboek opzoeken; of: ‘ick bidde dat de wint morgen Oost wesen mach’.Ga naar voetnoot200 Als er loterijen gehouden werden, was het gewoonte dat iedere inlegger op een briefje zijn naam schreef met een korte spreuk of een versje.Ga naar voetnoot201 Velen kozen dan een christelijk devies, als ‘Godt salt versien’, ‘indient Godt belieft’, of Ick sette alle mijn sinnen
Om Godt te beminnen
En sou geeren een cleyn prijsken gewinnen.
Bij enkelen is de inspiratie duidelijk protestants, zoals in de volgende
voorbeelden:
Al is de schriftuer suyver en claer
Noch leven de menschen offer geen Godt en waer.
Als een kint puer, onschuldich t'allen stonden
Nae de Schriftuer.
't Gelooff is vrey een gaeff des Heeren
Conscientie dwinckt is tiranni.
De christelijke religie en het rauwe leven lopen echter nog voortdurend door elkaar heen. Aan de Haagse loterij van 1605 nemen zeven leden van | |
[pagina 217]
| |
de familie Bellaen deel. Niet minder dan vijf kiezen christelijke spreuken, maar juist een uit dit nest is een van de weinigen die tot platheid vervalt: Leser wat sout ghij segghen
Off ghij een bij u dochter saecht legghen.Ga naar voetnoot202
Christelijke en vleselijke motieven hier in één familie, elders ook wel in één persoon. ‘Ick meende dat ic op een vaste gront geboudt hadde’, zegt het Noordwijkse meisje Belie Claesdr. tot haar minnaar, ‘maer ick syen wel dat ick op een zandtgrondt gebout hebbe’.Ga naar voetnoot203 Ik heb er niet velen ontmoet in de zeventiende eeuw, die zo louter vlees en wereld schijnen te zijn als dit Noordwijkse deerntje, maar haar omgangstaal laat de echo van de bergrede horen.Ga naar voetnoot204 ‘Pharao, Ducdalf!’ schelden matrozen van de Oostindische Compagnie in 1634 hun kaptitein.Ga naar voetnoot205 Ziedaar hoe de protestantisering ook op het laagste niveau begint door te dringen. Vloekten de Hollanders van de vroege zeventiende eeuw nog als goede katholieken bij heiligen en sacramenten,Ga naar voetnoot206 nu beginnen ze te vloeken als ketters. Zij gebruiken krachttermen die alleen in zwang kunnen komen onder een volk dat bij de bijbel is opgevoed, want hoe zouden ze anders van pharao weten? Duidelijkheid is er niet. Het algemeen christelijke, het katholieke, het calvinistische en het doopsgezinde leven naast het puur menselijke en het animale. Het zal ons nog blijken, als wij straks de Hollanders partij zien kiezen in het kerkelijk conflict van het twaalfjarig bestand. |
|