Bavianen en slijkgeuzen
(1974)–A.Th. van Deursen– Auteursrechtelijk beschermdKerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldenbarnevelt
[pagina 161]
| |||||||||||
VIII. Gemeentevorming II
| |||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||
dominee als catechiseermeester te laten optreden, althans voor de kinderen van ouders die het schoolgeld niet konden opbrengen? Maar zo eenvoudig lagen de zaken nu ook weer niet. De predikanten hadden dan immers gestaan voor de wel zeer lastige taak, de catechismus te onderwijzen aan analphabeten. Zij zouden dan wel gedwongen zijn hun eigenlijke onderwijs voor te bereiden met lessen in lezen en schrijven, en daarmee gewone schoolmeesters te worden. Dat kon men van de predikanten bezwaarlijk vergen, en daarom was de beste oplossing ook wel die van de Dordtse synode in 1618: de oprichting van armenscholen, die kosteloos onderwijs zouden verzorgen.Ga naar voetnoot5 Zolang die goede voornemens nog niet verwezenlijkt waren, was catechisatie alleen te realiseren boven een zekere welstandsgrens. Geen al te hoge, maar het was toch een drempel. In protestantse, en zeker in calvinistische landen kon geloofskennis niet goed leven zonder kennis van het ABC, nu men alle oude hulpmiddelen van de uitwendige symboliek terzijde had geschoven.Ga naar voetnoot6 De Hollandse kerk moest dan ook wel goede scholen als een onmisbaar hulpmiddel beschouwen, en het was voor haar een levensvoorwaarde over die school contrôle uit te oefenen. Waar het naar haar wensen ging was de kerkeraad bevoegd mee te spreken over de benoeming van onderwijzers, en inspectie te houden in de scholenGa naar voetnoot7 om te letten op het onderwijs en de gebruikte boeken.Ga naar voetnoot8 De overheid bood de helpende hand, door alle onderwijs zonder wettig verlof gegeven te verbieden, en schoolboeken te weren, die strijdig waren met de christelijke religie.Ga naar voetnoot9 Helemaal genoeg had de kerk daar niet aan. Haar ideaal was dat inderdaad alle schoolmeesters ‘met believen der kercken’ zouden worden aangenomen,Ga naar voetnoot10 en het ergerde haar wanneer de magistraten zichzelf voldoende rechtzinnig en deskundig achtten om alleen de keus te doen. Zij kon er ook niet blind voor zijn, dat de overheden nogal eens het school houden gedoogden aan personen van andere dan de hervormde gezindte. Maar ondanks al deze gebreken was de toestand voor de hervormde kerk in veel plaatsen bevredigend te noemen, en bestond er nauwe samenwerking tussen kerk en school. Mochten er nog zo veel klachten rijzen over katholieke, doopsgezinde en later ook remonstrantse onderwijzers, de normale school gaf onderwijs aan de hand van de Heidelberger catechismus, of als | |||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||
‘die Palsgraefsche cathechismus voor de kinderen te lang viel ende nyet onthouden conde werden’,Ga naar voetnoot11 een beknopter werkje in dezelfde geest.Ga naar voetnoot12 Het moest dikwijls met enig beleid geschieden. Was de catechese voor de kerken hoofdzaak, de ouders beschouwden het godsdienstonderricht niet als de eigenlijke zin van de schoolgang: Ic en gever niet om al leerstet de catechismus van buyten,
Al comtet wat late daertoe geen statuyten,
't Moet smorgens wat slapen, het is noch jongh.Ga naar voetnoot13
Of was het niet alleen eerbied voor de gezondheid van hun kroost, en hadden de ouders hun kinderen wel gestuurd als de rooster voor de vroege uren een ander vak vermeld had? Wij horen de schoolmeesters nog wel eens klagen, dat zij met onderwijs uit de catechismus de klandizie verspeeldenGa naar voetnoot14 ‘van mennisten, papisten ende lutheranen’. De Haarlemse onderwijzer Van der Velde, die deze bedenkingen voor zijn kerkeraad bracht, ontving advies het voor zulke kinderen dan maar eens te proberen met ‘andere maniere van onderwijsinghe, just den naem des catechismy niet ghebruyckende’.Ga naar voetnoot15 Maar onder welke vlag de schoolmeesters ook zouden varen, de ouders konden toch heel goed merken dat de lading uit Genève geïmporteerd was. Want kerkgang bij de hervormden, onder leiding van de meester, was van dit onderwijs een onmisbaar complement. De kerken scherpten ieder die met verantwoordelijkheid voor de jeugd belast was zijn plichten in,Ga naar voetnoot16 en hadden daarmee plaatselijk soms zoveel succes, dat de magistraat - zoals de Amsterdamse in 1613 - zelfs de gildebazen verplichtte hun leerjongens ‘tenminste alle sondaghen een predicatie te doen ofte laten hooren’.Ga naar voetnoot17 Maar de schoolmeesters waren op dit punt het gemakkelijkst aan te spreken. Kerkgang onder hun leiding en toezicht was een normaal facet van het kerkelijk leven. Zij moesten zorgen dat de kinderen de kerk bezochten, de preek met aandacht beluisterden,Ga naar voetnoot18 en de dienst ook tot het einde toe bijwoonden,Ga naar voetnoot19 zonder in en uit te lopenGa naar voetnoot20 of op de toren te klauteren.Ga naar voetnoot21 Later zouden ze dan bij de scholieren onderzoek moeten doen, | |||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||
Hen afvragende wat den predicant heeft gheseyt:
Wat den text was, wat godtlycx hy heeft ghepreeckt,
Die dan swijght, ende in 't vertellen yet ghebreeckt,
End' heeft niet zedigh gheweest in al zijn doene,
Correctie sal hy terstond hebben also koene.Ga naar voetnoot22
Correctie betekent in het paedagogisch woordenboek van de zeventiende eeuw altijd dat er op geslagen wordt. Hoeveel dominees er verantwoordelijk voor geweest zullen zijn dat kinderen onschuldig gestraft werden? Hopelijk niet even veel als zich de vermaning van de Dordtse synode zouden hebben moeten aantrekken, dat een catechismuspreek niet te lang moest zijn, en bevattelijk voor de jeugd.Ga naar voetnoot23 Bij de catechismusprediking mocht het ook eigenlijk niet gebeuren dat de voorganger de jonge toehoorders uit het oog verloor, want in verscheidene gemeenten bestond het gebruik dat vóór de preek enkele kinderen de vragen en antwoorden die aan de orde waren uit het hoofd moesten opzeggen.Ga naar voetnoot24 Het was een van de vele relaties tussen schoolmeester en kerk: dikwijls was hij koster, kinderbewaarder, voorlezer en voorzanger tegelijk. Vooral de beide laatste taken waren nauw met het schoolmeesterschap verbonden. Heeft de gehele ordebewaring nog wel eens in het kostersambt los van de school gestaan,Ga naar voetnoot25 of was zij verbonden met de nederiger dienst van hondenslager, ‘in 't stillen der honden ende kinderen in de kercke’,Ga naar voetnoot26 voor het lezen en zingen werd een vakmanschap vereist dat nagenoeg alleen bij de schoolmeester te vinden was, of er althans behoorde te zijn. Voorlezers en voorzangers worden na de Wezelse artikelen van 1568Ga naar voetnoot27 niet meer in de kerkenordeningen vermeld. Maar men zou het vanzelfsprekend achten dat de gemeenten deze functionarissen overeenkomstig de te Wezel gegeven regel steeds uit de lidmaten hadden gekozen. Dat is intussen niet altijd het geval. In de classis Haarlem waren in 1608 wel zoveel voorzangers die niet op de lidmatenlijsten voorkwamen, dat de vergadering deze zaak in de Noordhollandse synode bracht.Ga naar voetnoot28 Toen de synode het optreden van dergelijke neutrale specialisten verbood, had dat zijn repercussies ook buiten de classis Haarlem, en moest bij voorbeeld Edam een van zijn beide voorzangers ontslaan.Ga naar voetnoot29 Men kan het synodale beleid wel begrijpen. Mocht al de Dordtse synode in 1618 klagen, dat het voorlezersambt in verachting kwam, als men het toevertrouwde aan ‘ambachtsluiden en onkundige | |||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||
menschen, die naaulijks lesen konden’,Ga naar voetnoot30 het zou de reputatie van de hervormde kerk zeker meer schaden als zij de bijbellezing overliet aan mannen die zich enkel door hun uitwendige gaven daartoe hadden gequalificeerd. Een kerk die tucht oefende op grond van de Heilige Schrift kon het zich toch moeilijk veroorloven de schriftlezing in de eredienst over te laten aan personen die aan die tucht niet onderworpen waren.Ga naar voetnoot31 Met al deze functies en bevoegdheden neemt de schoolmeester een eigenaardige positie in. Voor de kerkelijke gemeenschap betekent hij meer dan wie ook, de dominee alleen uitgezonderd. Maar als hij niet toevallig ook ouderling is - en zo heel dikwijls treedt die combinatie niet op - mist hij de waardigheid van een kerkelijk ambtsdrager. De ambtsdrager is een geroepene, maar de catecheet-voorlezer is slechts een loontrekkende dienaar.Ga naar voetnoot32 Zonderlinge inconsequentie eigenlijk, dat men het niet nodig geacht heeft naast de leraar voor de volwassenen - de predikant - ook de leraar voor de jeugd als ambtsdrager te erkennen. Of heeft men soms gemeend dat de onderwijzer alleen maar de catechismus aan de kinderen voorzei, zonder de leer werkelijk uit te leggen, zodat hij eigenlijk niet als leraar gelden kon? Misschien is dat in veel gevallen wel zo geweest ook, maar wij kunnen ons moeilijk voorstellen dat dit nu juist met de vurigste wensen van de kerk overeen kwam. Wel maakte zij steeds bezwaar als de schoolmeester ook in zijn hoedanigheid van voorlezer uitleg probeerde te geven, of op een of andere wijze tussen de bijbel en de luisteraars in ging staan. Ds. Schevenhusius van Hoornaar bemerkte eens - in 1625 - dat meester Havelaer bij de lectuur van Genesis 19 enkele verzen oversloeg. Een gesprek bracht aan het licht, dat Havelaer zich door een opvoedkundig beginsel had laten leiden, en gewoon was alles weg te laten, dat ‘sonder ergernisse in de jonckheit niet wel en conde werden gelesen’. Hij toonde Schevenhusius zijn eigen bijbel, waarin allerlei teksten doorgehaald waren, omdat de meester die thuis zijn kinderen niet wilde laten lezen. Schevenhusius antwoordde dat men maar niet moest proberen wijzer te zijn dan de Heilige Geest,Ga naar voetnoot33 en Havelaer kon niet anders doen dan zich schikken. Maar intussen hadden de Hoornaarse kerkgangers die zelf niet lezen konden misschien een heel verkeerde voorstelling van de bijbel gekregen. Want Havelaer was al jaren lang voorlezer, ook onder Schevenhusius' voorganger, en had zondag aan zondag enkele kapittels voorgelezen, ook wel eens een uur achtereen als de | |||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||
dominee verhinderd was.Ga naar voetnoot34 Dat deed men meer, en soms stond het de voorlezer vrij in zulke gevallen een preek voor te dragen, mits die geschreven was door een echte predikant.Ga naar voetnoot35 Everdingen spaarde zich op die manier zelfs een dominee uit, omdat volgens de ambachtsheer, de graaf van Culemborg, de geestelijke goederen voor een predikantstraktement niet toereikten. Hij had nu de schoolmeester opdracht gegeven ‘sondachs met lesen van 't woort des Heeren het volck te onderwijsen.Ga naar voetnoot36 Wat zou daar niet uit kunnen groeien onder de vrije luchten van de classis Gorinchem, waar de ambachtsheren nog zo krachtig hun gezag lieten gelden? Meester Valcoogh, een zeer nauwnemend man als het op de plichten van zijn ambt aankomt, noemt zonder meer als taak van de dorpsonderwijzer, Schrifture doorgronden om de menschen somtijt te stichten.Ga naar voetnoot37 Wij hebben al gezien hoeveel schoolmeesters de begeerte hadden op te klimmen tot predikant. De kerkelijke vergaderingen waakten er echter altijd voor, dat de schoolmeester niet als plaatsvervangend predikant ging functioneren.Ga naar voetnoot38 Meestal ook met succes, omdat de kerken voldoende macht over de onderwijzers hadden. In veel dorpen konden zij een eigengereide schoolmeester wel uit de dienst laten ontslaan, en het hem zelfs zeer moeilijk maken elders aan de kost te komen, door hem goede attestatie te weigeren. Overal waar de kerk doorslag gevende invloed op onderwijzersbenoemingen had, zou het ontbreken van een kerkelijk getuigschrift een onoverkomelijk beletsel zijn.Ga naar voetnoot39 Zo slaagde men er in de leraar van de jeugd afhankelijk te houden van de leraar der gemeente. De laatste treedt in die hoedanigheid eigenlijk alleen voor de volwassenen op. Zoals ons reeds bleek, werden lidmaten in de regel pas aangenomen als zij de schoolbanken al lang verlaten hadden. Herhaling van de geleerde stof mocht dan zeker geen overbodige weelde heten bij een hiaat in de catechese van op zijn minst toch wel zes jaren. Of dat echter algemeen gebruik was? De kerkelijke notulenboeken zeggen er niet zoveel van. Ter Dordtse synode werd geconstateerd, dat sommige Waalse gemeenten het gebruik kenden, kandidaat-leden twee maanden lang privé door hun wijkouderlingen te laten onderwijzen.Ga naar voetnoot40 Welke gemeenten dat waren weet ik niet, misschien geen Hollandse; in elk geval was te Amsterdam de voorbe- | |||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||
reiding veel gebrekkiger. Blijkens een aantekening uit 1614 beperkte men zich er toe de adspiranten op te wekken tot regelmatige kerkgang gedurende twee maanden, ‘pour se préparer à estre catéchisez.Ga naar voetnoot41 Met dat ‘catechiseren’ wordt echter geen onderricht bedoeld, doch slechts een eenmalig vooronderzoek, ter voorbereiding van het ‘examen final’ voor de kerkeraad.Ga naar voetnoot42 Hoge eisen kon men dan natuurlijk niet stellen. Wij vinden dan ook slechts een enkele maal vermeld, dat gegadigden tot een herexamen verplicht werden.Ga naar voetnoot43 Voor de Nederlandse gemeenten is de oogst nog magerder. Er zullen wel meer predikanten geweest zijn, die zoals de voorganger van 't Woud bij gelegenheid ‘besonder onderricht des christelijcken gheloofs’ gaven aan allen die het begeerden,Ga naar voetnoot44 maar van regelmatige onderwijzing blijkt zeer weinig. Een grote stadskerk als die van Haarlem begon er pas mee in 1621.Ga naar voetnoot45 Te Naaldwijk, een van de oudste gemeenten van Holland, kwam er in 1622 een belijdeniscatechisatie tot stand.Ga naar voetnoot46 Na drie jaar echter ging deze instelling weer te niet, tot ‘men groter aenwas ende meerder neersticheyt tot dyeselve soude vernemen’.Ga naar voetnoot47 Deze beide voorbeelden liggen na de Dordtse synode, waar over de belijdeniscatechisaties uitvoerig gesproken is.Ga naar voetnoot48 Vóór die tijd in elk geval zal men zich de opleiding en het onderzoek van de aankomelingen zeer eenvoudig moeten voorstellen.Ga naar voetnoot49 Slechts wanneer de kandidaat eerder in een nauwe betrekking tot een ander kerkgenootschap gestaan had, was het examen wat strenger. Jan Willemsz. te Barendrecht, voorheen getrouw bezoeker van de doopsgezinde vermaningen, moest de kerkeraad inlichten ‘insonderheyt in die puncten, daerin de mennisten met ons oneens sijn’.Ga naar voetnoot50 Jan de l'Estrique en zijn vrouw kregen van de Waalse kerkeraad te Amsterdam een nieuw onderzoek opgelegd bij hun terugkeer uit het pausdom.Ga naar voetnoot51 | |||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||
Maar dergelijke gevallen blijven uitzonderingen. Doorgaans werd ofwel volstaan met een ‘corte ende eenvoudighe onderzoeckinghe des ghelooffs’,Ga naar voetnoot52 of vaker nog met een simpel jawoord op de voorgelezen belijdenis.Ga naar voetnoot53 De aanneming vond soms plaats voor de kerkeraad,Ga naar voetnoot54 maar lang niet in alle gevallen. Er waren gemeenten waar men belijdenis aflegde ten huize van de predikant in het bijzijn van een of twee ouderlingen,Ga naar voetnoot55 of soms zelfs zonder getuigen.Ga naar voetnoot56 Is het thans gewoonte kandidaat-leden hun belijdenis ook in het openbaar te laten afleggen, voor het begin van de zeventiende eeuw bewaren de bronnen daaromtrent een bijna volkomen stilzwijgen. Als er buiten Den Briel al meer gemeenten geweest zijn, waar ‘de gewoonlicke belijdenisse des geloofs van de predickstoel gedaen’ werd,Ga naar voetnoot57 dan is mij daar niets van bekend geworden. Ik zou ook eerder het tegendeel vermoeden, want de zeventiende-eeuwers waren zeer tegemoetkomend voor degenen die, zoals men placht te zeggen, te scrupuleus waren om hun belijdenis in het publiek af te leggen.Ga naar voetnoot58 Het was met het oog op deze beschroomde harten, dat men zo dikwijls zelfs geen belijdenis des geloofs voor de volle kerkeraad verlangde.
Mag men met reden betwijfelen of de catechese veel vruchten heeft afgeworpen, dan moest de kerkgang voor de zeventiende-eeuwers des te belangrijker zijn. Daar immers kregen zij de kans in te halen wat het catechetisch onderwijs hun niet geschonken had. Gingen de Hollanders dikwijls en gaarne naar de kerk? Hadden ze daartoe vaak de gelegenheid? Het antwoord op die laatste vraag moet voor de steden zeker bevestigend luiden. Daar kende men des zondags althans gedurende het zomerseizoenGa naar voetnoot59 de vroegpredikatie, die om zes of zeven uur aanving,Ga naar voetnoot60 en doorgaans slechts in één kerkgebouw gehouden werd.Ga naar voetnoot61 Verder werd dan in ieder kerkgebouw nog eens in de morgen gepreekt, meestal om negen uur, en eenmaal | |||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||
in de middag.Ga naar voetnoot62 In de week werd eveneens kerk gehouden, bij voorbeeld te Leiden en te Amsterdam vier maal, te Dordrecht zelfs dagelijks,Ga naar voetnoot63 afwisselend 's avonds en 's morgens. Ook voor de kerkelijke feestdagen werd een zwaar preekrooster aangehouden, met tweemaal dienst op hemelvaart, tweede kerst-, paas- en pinksterdag, en eenmaal op de dinsdagen na pinksteren en pasen, en op de derde kerstdag.Ga naar voetnoot64 In de dorpen zijn de voorzieningen wat schraler geweest. Het aantal kerkdiensten kon daar variëren van een tot drie per week. Maximaal zondagochtend-, zondagmiddag- en weekdienst, minimaal een preek alleen op zondagmorgen. Het streven van de particuliere synoden was duidelijk op het eerste gericht,Ga naar voetnoot65 maar dat kan van de gemeenten nu juist niet altijd gezegd worden. Vele plaatsen kenden dat wat de kerkeraad van Edam enigszins euphemistisch noemde ‘de gewoonlijcken stilstandt van predigen in den hoytijt’.Ga naar voetnoot66 De raad had zeker gelijk, als hij meende dat het hooien alle kerkelijke arbeid belemmerde, uitstel gaf bij predikantsvacatures,Ga naar voetnoot67 opschorting van avondmaalsvieringen,Ga naar voetnoot68 of zelfs algehele stilstand in de predikdienst.Ga naar voetnoot69 Maar dat begrip hooitijd werd dan plaatselijk blijkbaar wel eens ruim genomen. Verscheidene kerken kenden regelingen als die voor Ridderkerk, waar in het winterseizoen driemaal, doch van half maart tot de eerste oktober slechts eenmaal gepreekt werd.Ga naar voetnoot70 Elders weer vond men juist in de winter een extra dienst niet de moeite waard, en staakte men de middagpreek van november tot maart.Ga naar voetnoot71 De broeders in Hoornaar lieten het mes aan twee kanten snijden. Bij het aanbreken van de winter zeiden ze dat de wegen nu te slecht en de luchten te donker waren voor een middagdienst.Ga naar voetnoot72 Doch als de dagen weer begonnen te lengen konden ze de weekpredikatie beter missen, omdat de dorpelingen door de vorst met hun werk zo achterop geraakt waren.Ga naar voetnoot73 Het was daar in Hoornaar ook niet gemakkelijk gegaan met de invoering van de middagpreek. Christianus à Porta had in 1620 aangeboden | |||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||
middagdiensten te houden, maar de kerkeraad had toen geantwoord, dat eerst maar eens werk gemaakt moest worden van ‘het weeren van tappen, drincken, caetsen, clootschieten en andere lichtverdicheden’.Ga naar voetnoot74 Maar dat was toch wel de paarden achter de wagen spannen, want de middagdiensten waren niet in de laatste plaats juist bedoeld als het enige alternatief voor al deze lichtheid en losheid.Ga naar voetnoot75 Maar vóór de Dordtse synode hier orde op zaken stelde - en ook nog wel eens daarna, zoals te Hoornaar - liet men ‘de soberheydt van 't gehoor’Ga naar voetnoot76 als verontschuldiging gelden om de middag- en weekdiensten achterwege te laten, alsof daarmee iets verholpen was. De weekdienst was natuurlijk altijd de slechtst bezette. Kerkgang in de week gold meer als bijzondere verdienste dan als plicht.Ga naar voetnoot77 Pieter Pietersz. te Haarlem had er in 1613 zelfs ruzie over gekregen met zijn vrouw, dat hij in de pinksterweek de kostelijke arbeidstijd eenmaal voor een kerkdienst had opgeofferd.Ga naar voetnoot78 Een ouderling kon men er een verwijt van maken als hij nooit eens op een werkdag in de kerk te zien was,Ga naar voetnoot79 doch van de gewone gemeenteleden vergde men dat niet. Ook met de zondagmiddagdiensten heeft men het althans vóór de synode van Dordrecht zo nauw niet genomen. Tegenover Edam, waar 's zondags drie diensten plaats vinden, met altijd ‘dezelffde toehoorders, den ganschen dagh door’,Ga naar voetnoot80 staat Hazerswoude, waar de collecte 's morgens twee tot drie keer zo veel opbrengt als 's middags,Ga naar voetnoot81 en het kerkbezoek wel enigszins met die getallen in overeenstemming zal zijn geweest. Ofschoon deze getallen stammen uit de dagen na de synode van Dordrecht, die uitgesproken had dat lidmaten die de middagdienst verzuimden censurabel zouden zijn.Ga naar voetnoot82 Waren die er misschien ook altijd, en zat de variatie uitsluitend in de liefhebbers? Het is op zichzelf niet ondenkbaar, maar Sibrandus Lubbertus klaagde daar in Dordrecht wel dat de dominees verzuim van de middagkerk niet behoorlijk bestraften.Ga naar voetnoot83 Hij sprak vanuit eigen Friese ervaring. Of het ook voor Holland gold, laat zich niet uitmaken. Het is mogelijk dat men in deze gevallen geen tucht toepaste, het kan eveneens zijn dat de lidmaten - de eni- | |||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||
gen dus die onder de tucht vielen - weinig verschil maakten tussen morgen en middag. Wat men in de notulenboeken over deze zaken vindt, heeft betrekking op slappe kerkgang in het algemeen, zonder dat de middagpreek speciaal genoemd wordt. Betreft het dan niet een gemeente waar dat euvel al sterk om zich heen heeft gegrepen,Ga naar voetnoot84 dan worden de nalatigen ook van kerkeraadswege aangesproken en zo nodig onder censuur gesteld. Wat de notulen ons daaromtrent openbaren, doet vermoeden dat de gemeenteleden in het algemeen de kerkgang als normaal hebben beschouwd. Komen ze niet, dan zijn er altijd bijzondere oorzaken: onenigheid met andere lidmaten soms, vaker ook het onvergankelijk excuus van de drukke werkzaamheden - ‘aentworde sij, dat sij haer kinder niet tijts genoch en conde cleede, ende daerom thuys waes bleven’;Ga naar voetnoot85 ‘dat se om Gods woort te horen niet wel tijt en hadde, eensdeels door den winckel, anderdeels duer haer kindt’Ga naar voetnoot86 Weinig slechts komen wij lidmaten tegen die aan de waarde van alle kerkgang twijfelen, zeggende ‘dat men sonder 't gebruyck derselver wel can salich worden’,Ga naar voetnoot87 of die menen van een preek zelf niets te kunnen leren en daarom alleen kerken ‘om andere luyden een goet exempel te geven’.Ga naar voetnoot88 Een typisch regentenstandpunt, en het is dan ook de Haarlemse oud-burgemeester Gerrit van der Laen die hier spreekt. Maar de gedachte was toch ook buiten het stadhuis in omloop, getuige zekere Bordt Jansz. te Wormer, die in 1608 de classis Haarlem te verstaan gaf, dat hij van de preek vaak niets op stak en daarom ook niet kerkte om gesticht te worden, maar enkel om anderen tot voorbeeld te zijn,Ga naar voetnoot89 die van een preek nog wel wijzer konden worden. Van der Laen en Bordt Jansz. blijven de uitzonderingen die de regel bevestigen. Verreweg de meesten erkenden dat kerkbezoek beter was dan thuis blijven, ook al kwamen ze zelf niet al te vaak. Regelmatige kerkgang geldt zonder meer als bewijs van solide levensopvattingen.Ga naar voetnoot90 Bredero beschrijft in zijn Moortje een gesprek tussen enkele Amsterdamse jongelui, die zich afvragen hoe ze de tijd moeten doorbrengen. Lichthart wil naar de rederijkers, Packebier naar de kroeg, Klaas Kluft naar de doelen. ‘Maer Piet recht-uyt wouw na de kerck’.Ga naar voetnoot91 Men heeft niet veel moeite zich een eeuw voor te stellen waarin de toneeldichters zulk een gretig kerkganger liever als Piet Kwezel of Piet Femelaar zouden hebben aange- | |||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||
duid. Doch de zeventiende-eeuwers hebben naar het schijnt nog geen aanleiding gevonden de kerkbezoeker negatief te beoordelen. Mijn vroedvrouw sprak mij zo mooi en troostelijk toe, zegt Aeltje in de Klucht van de gewillige koorndrager, Dat ick docht: moer, jij moet veel elezen of dickwils ter kercke hebben egaen; Want sij sou het sommighe gestudeerde mannen met heur sessen wel geven te raen.Ga naar voetnoot92 In de kerk kon men wat opsteken, en daarom was een kerkgang goed voor iedereen. Het ging vooral om het leren, dus om de preek. Diensten zonder dominee genoten veel minder belangstelling.Ga naar voetnoot93 Gemeenten die tijdens lange vacatures niet goed met preken verzorgd worden, zien allerlei gevaren rijzen ‘dat de jonge luyden sullen verwilderen’, en dat ‘oude lieden, wijven ende andere, sullen verslappen in den godsdienst, so weynige predicatiën hoorende’.Ga naar voetnoot94 Bestond het leerzame gedeelte van een kerkdienst dan alleen uit een predikatie? Stellig niet. De liturgie bevatte verscheidene elementen die uitdrukkelijk dienden om de gemeente meer kennis bij te brengen. In veel kerken liet men vóór het begin van de eigenlijke dienst een paar hoofdstukken uit de bijbel voorlezen,Ga naar voetnoot95 bij voorbeeld een kwartier lang.Ga naar voetnoot96 Deze lectuur had geen directe samenhang met de preek. Men liep de bijbel of enkele boeken hoofdstuk voor hoofdstuk door,Ga naar voetnoot97 tot onderricht van hen die niet konden lezen of zelf geen bijbels bezaten. Nevendoel - al formuleren sommige kerkeraadsresolutiën het alsof het om een hoofddoel ging - was het daarmee de kerkgangers al vast tot stille aandacht te brengen, zodat zij zich niet te buiten zouden gaan aan ‘het onordentlijcke wandelen ende clappen’Ga naar voetnoot98 vóór de aanvang van de dienst, en de voorganger niet eerst het ‘groot geraes’Ga naar voetnoot99 behoefde te overstemmen als hij de stoel beklommen had. Met de vereiste eerbied voor het bijbelwoord liet deze gewoonte zich misschien toch niet helemaal rijmen. Dan was het ook maar beter de Dordtse leerregels voor dit doel te gebruiken, zoals de kerkeraad van Gouda een tijd lang gedaan heeft.Ga naar voetnoot100 De eigenlijke liturgie was uiterst sober. Ze omvatte altijd psalmgezang en kerkelijke gebeden, dikwijls ook de voorlezing van de tien geboden en | |||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||
de apostolische geloofsbelijdenis,Ga naar voetnoot101 al werden die twee ook wel eens in het voorprogramma geplaatst.Ga naar voetnoot102 Grote variatie was er niet, kon er ook moeilijk zijn, omdat ondanks de betrekkelijke jeugd van de reformatie de kerkgangers naar het schijnt zich reeds gehecht toonden aan eenmaal bekende vormen. Te Oudewater moest men afzien van verandering in de formule gebruikt bij de uitdeling van het avondmaal, omdat ‘eenige litmaten hierin ontroert waren’Ga naar voetnoot103 - hoewel de predikant niet meer had gedaan dan de inzettingswoorden uit Mattheüs 26 te citeren in plaats van uit I Corinthe 11.Ga naar voetnoot104 De Waalse kerk van Dordrecht voerde in 1622 voorlezing van de tien geboden in, maar handhaafde tegelijk het zingen van de berijmde wet als vast liturgisch onderdeel, tot contentement van degenen die in de oude vorm meer stichting vonden.Ga naar voetnoot105 Ook bij de publieke gebeden gaf men de voorkeur aan de vertrouwde klanken van een vast formulier boven een vrij gebed. Wie toch het laatste verkoos, zou zijn gebed in elk geval met het Onze Vader moeten beëindigen. Bij ds. Russius van Ouddorp, die zich afwijking van deze regels veroorloofde, liepen de toehoorders onder het slotgebed lachende de kerk uit.Ga naar voetnoot106 Men verkoos het formulier als korter, ordelijker en wellicht ook leerzamer: Isaac Beeckman tenminste acht het nodig in zijn journalen de opvatting te bestrijden dat gebeden gedaan zouden worden ‘gelyck de predicatie, om die te onthouden’.Ga naar voetnoot107 Gebeden moesten liefst klaar en duidelijk zijn; zuchten en kermen deed men bij het bidden nog niet.Ga naar voetnoot108 Misschien zelfs bleef de gemeente wel al te nuchter onder het gebed. De classis Haarlem klaagde in 1619 over de achteloze houding van de kerkgangers gedurende de publieke gebeden.Ga naar voetnoot109 Wilde zij de gemeente wellicht meer activeren, en bedoelde zij met oneerbiedige ‘gesten ende gebeerden’ ook, dat de luisteraars onder het bidden niet neerknielden, zoals hier en daar wel geschiedde?Ga naar voetnoot110 Actieve deelname werd anders slechts vereist bij het psalmgezang. Er waren in die tijd nog kerken waar gemeentezang onbekend was, maar die stierven uit. Aan de psalmen ging men steeds groter betekenis toekennen. De kerkeraad van Capelle aan de IJssel was in 1613 slechts met moeite te bewegen tot een beroep op de proponent Robertus Oudartius: de man had maar zo weinig gaven, ‘bijsonderlick in 't singen’Ga naar voetnoot111 Daar had | |||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||
hij aan de universiteit te Leiden ook niets van geleerd. Een vroegere schoolmeester als de Veense predikant Cornelis Drongelensis kon het wel. Maar in zijn kerk werden geen psalmen gezongen, en hij zei God daarvoor te danken. De classis diende hem een ernstige berisping toe,Ga naar voetnoot112 maar wie uitsluitend als vakman oordeelde, zou Drongelensis misschien wel gelijk geven. De aangrijpende schildering die Constantijn Huygens van de gemeentegezang geeft is bekend genoeg: ‘het laet sich onder ons veeltijds aenhooren, als ofter meer gehuylt oft geschreeuwt dan menschelick ghesongen werde. De toonen luyden dwars ondereen, als gevogelte van verscheiden becken. De maten strijden, als putemmers, d'een dalende soo veel als d'ander rijst. Daer werdt om 't seerste uytgekreten, alsof 't een sake van overstemminge ware’.Ga naar voetnoot113 Ook de kerken zelf wisten wel dat er iets te verbeteren viel,Ga naar voetnoot114 maar grepen nooit naar het voor de hand liggende middel van de begeleiding. Orgels werden niet gebruikt,Ga naar voetnoot115 overeenkomstig het voorschrift dat de Hollandse synode in 1574 gegeven had, onder verwijzing naar I Corinthe 14: 19.Ga naar voetnoot116 Een naar hedendaags begrip tamelijk verrassende exegese, maar tenminste geen die het schriftwoord aan de welluidendheid zou opofferen. Het zingen zonder orgels viel zwaar, en Datheens berijming deed er nog het hare toe. Kenners hadden er geen goed woord voor over. Een berijming zonder smaak, zei Cats.Ga naar voetnoot117 De handhaving van Datheen was een echt staaltje van bekrompen conservatisme, meende Huygens.Ga naar voetnoot118 Het is een stelling die verder geen betoog hoeft. Datheens boekje is in de winkels nog verkrijgbaar. Ieder die daartoe lust heeft kan zich gemakkelijk van de vele gebreken overtuigen. Maar waarom heeft dit a-metrische, smakeloze en onnauwkeurige rijmwerk zich tweehonderd jaar lang kunnen handhaven? Stellen wij ons die vraag, dan zullen wij in Datheens psalmboek toch ook enkele positieve eigenschappen ontdekken. Een eerste reden gaf Huygens ons al: conservatisme bij het kerkvolk. Niet uit louter bekrompenheid ook was men in dit geval behoudend. Veel kerkgangers konden immers niet lezen. Een handvol verzen zongen ze misschien uit het hoofd mee, maar bij invoering van een andere berijming zouden ze stom moeten blijven. Dat bedoelde de Zuidhollandse synode, toen zij overwoog dat bij verandering de gemeente ‘in heur memorie seer geturbeert ende bedroeft’ zou worden.Ga naar voetnoot119 Geen enkele bestaande berijming zouden ze ook ooit weer zo gemakke- | |||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||
lijk kunnen leren als die van Datheen. Terecht wees de zo even genoemde Zuidhollandse synode op de vreemde en onbekende woorden, ‘den gemeynen man onverstandich’, die in de psalmen van Marnix voorkwamen.Ga naar voetnoot120 Datheen is daar niet geheel, maar toch grotendeels vrij van. Het in de rederijkerstaal zo veelvuldig gebruikte bastaardwoord is bij hem zeldzaam,Ga naar voetnoot121 zeker een gunstig onderscheid met andere vrij gedichte geestelijke liederen, die trouwens in goede smaak lang niet altijd boven Datheen uitmuntten.Ga naar voetnoot122 Kerkgenootschappen die wel gezangbundels kenden, zoals de doopsgezinden, gaven dan ook aan de psalmberijming hier en daar de voorkeur.Ga naar voetnoot123 Een derde argument voor Datheen lag misschien in de gebruikte melodieën. Het is waar dat er eigenlijk wel wat veel verschillende wijzen in het psalmboek stonden,Ga naar voetnoot124 en dat sommige ook wat moeilijk te zingen waren. Maar in de zeventiende eeuw golden die bezwaren nog niet zo sterk. De psalmmelodieën waren niet alleen uit kerkelijk gebruik bekend. Men maakte geen onderscheid tussen profane en geestelijke melodieën. Bredero dichtte een ‘Amoureus-liedt’ op de wijs van psalm 23, een ‘Beklachliedt’ over het verlies van een geliefde op die van psalm 5.Ga naar voetnoot125 Omgekeerd koos Cats voor zijn eigen geestelijke liederen ‘nieuwe en aerdige wijsen nu meest in swangh gaende’Ga naar voetnoot126 - guitaar spelende theologen zijn blijkbaar niet zo'n nieuwsoortig verschijnsel als de mensen van de twintigste eeuw zouden kunnen geloven. Op het rederijkerstournooi van 1615 bedienden de mededingers zich bij de behandeling van hun geestelijk thema - ‘Zal eyghen-wijs vernuft Zyon temteren meer?’ - voor de melodie van psalmen (40; 79), andere geestelijke liederen (O Christus lief; Wy loven den Heer ghebenedijt), vaderlandse zangen (Wilhelmus van Nassouwe) en minnedichten (O schoonste personagie; Haast u wel schoon vriendinne) in | |||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||
bonte afwisseling.Ga naar voetnoot127 Sommige wijzen waren bij het publiek dan ook in dubbele hoedanigheid bekend. Psalm 6 deelde zijn melodie onbekommerd met het populaire vers ‘Schoon lieff wilt mijn troost geven’.Ga naar voetnoot128 Daarom kan het met de zogenaamde onzingbaarheid van de psalmen wel meegevallen zijn. Psalmen die thans zelden gehoord worden zoals 37 en 50 waren bij de mensen van de zeventiende eeuw in frekwent gebruik.Ga naar voetnoot129 Dat zou heel goed verklaard kunnen worden uit een doublure met een populair minnedicht. Zo was er dus veel dat voor Datheen pleitte: algemeen bekende verzen, in eenvoudige taal, op populaire melodieën - wat zou men eigenlijk meer kunnen wensen, mits men voor poëzie niet bijzonder gevoelig was? Het ging er maar om of Datheens teksten zich voor volkszang leenden. Daartoe waren ze ongetwijfeld geschikt. Ze verhieven zich nooit boven de middelmaat, bleven daar dikwijls zelfs ver beneden, maar drukten in duidelijke bewoordingen uit wat ze bedoelden. Echte volksliederen waren het, naar toon en inhoud juist voor de gewone man geschreven. De psalmen nemen het steeds op voor de armen en verdrukten, tegen de rijken en machtigen van deze aarde. De armen zullen loon ontvangen, de rijken zullen in het oordeel gaan. Datheens berijming doet aan deze trek van het boek der psalmen volledig recht, misschien zelfs meer dan dat. Nu kan het de rijken nog goed gaan, Haar oogen pruisten zeer hoog op
Uit haren vetten dikken kop.Ga naar voetnoot130
Maar straks heeft ook hun uur geslagen.
De pofhansen geacht groot van staten,
Moeten als 't vee daarvan, en alles laten.Ga naar voetnoot131
En dan zullen ze merken, dat over alle mensen vonnis wordt gewezen, ook over hen, Die hier zijn verheven,
Die met veel wijns en korens leven,
Hebbende haren wellust hier.Ga naar voetnoot132
Het zal hun dan slecht vergaan als zij de vromen vervolgd en gekweld hebben: Zij die de vromen hier bezwaren,
Worden voor Gods oordeel gesteld.Ga naar voetnoot133
| |||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||
De rijken en machtigen schijnen dat niet te beseffen. Zij zijn zichzelf tot wet, en vergeten de wet Gods. Hoe lang zult gij, rechters vol treken,
Onrechtvaardig oordeel uitspreken?Ga naar voetnoot134
Zij heersen alsof zij Gods kinderen waren, misleid door hun blinde verstand. Maar eenmaal komt de vergelding. Gij moet al te zaam verderven
En gelijk andre menschen sterven.Ga naar voetnoot135
Deze vergelding komt na dit leven, maar ook reeds op aarde. De vromen staan reeds nu onder Gods bijzondere bescherming. God wilde toelaten niet
Dat men hen aandede verdriet,
Ja zelfs de koningen Hij niet
Om harentwil ongestraft liet.Ga naar voetnoot136
De vromen zullen Gods instrument zijn om deze straf te volvoeren. De vromen zullen zwaarden hebben,
Opdat zij verderven met krachten
Daarmee alle booze geslachten...
Opdat zij vangen zoo meteen
Koningen en prinsen niet kleen.Ga naar voetnoot137
De vromen kunnen die verantwoordelijkheid dragen, want zij hebben meer wijsheid ontvangen dan de goddelozen. Veel wijzer dan de raadsheeren gepresen
Ben ik, het welke daardoor komt, O Heer,
Dat ik uw woord doorzoeken wil en lezen.Ga naar voetnoot138
Daarom zullen de groten van deze wereld ook naar de vromen moeten luisteren. Dies gij koningen en vorsten der aarde,
Wilt mijn onderwijs met harte ontvaân;
En gij richters, wilt met ootmoed aanvaarden
't Goed vermaan, dat u van mij werd gedaan.Ga naar voetnoot139
Het is niet zeker dat zij zullen luisteren. Gods volk moet misschien door de verdrukking heen. Die vroom is van gemoed
Zal zeer veel lijden overal.Ga naar voetnoot140
| |||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||
Maar aan het einde van zijn leven, en wellicht reeds hier, wacht hem toch de verlossing. God verhoort haar schreien en al haar klagen,
En verlost z'uit al haar kruis en haar plagen.Ga naar voetnoot141
Het is moeilijk te zeggen of het zinvol is, juist op deze kant van Datheens berijming te wijzen: de gelijkstelling armen-vromen, en rijken-goddelozen. Wat Datheen rijmde is altijd inhoudelijk te vinden geweest in alle bijbels en psalmboeken, maar niet elke tijd heeft er hetzelfde gebruik van gemaakt. Wij zouden ons in elk geval van de vroege zeventiende-eeuwers een geheel verkeerd beeld vormen, als wij deze teksten wilden interpreteren in sociaal-revolutionaire zin. De psalmen van Datheen hebben er vermoedelijk wel toe bijgedragen dat de gelovigen vertrouwd gemaakt werden met strijd, maar niet met klassenstrijd. Het is trouwens ook moeilijk uit te maken of juist de hierboven geciteerde verzen werkelijk gezongen werden. Enkele gegevens hebben wij daar wel over. In Datheens bundel is de voorkeur het meest uitgegaan naar dat kleine aanhangsel van het psalmboek, de handvol gezangen die aan de verzameling zijn toegevoegd. De tien geboden, de twaalf artikelen en het Onze Vader werden in vele kerken wekelijks gezongen als vaste onderdelen van de liturgie.Ga naar voetnoot142 De wijdste verbreiding had mogelijk wel de bedezang voor de predikatie, het lied: ‘O God die Onze Vader bist’. De kerkeraad van Schoonhoven schrapte het in 1621, in gevolge een besluit van de provinciale synode, geen andere gezangen te gebruiken, ‘dan die in den bijbelschen texte begrepen waeren’.Ga naar voetnoot143 De kerkeraad behield zich echter een nadere beslissing voor, als de gemeente zich over de verandering zou beklagen. Meestal zal men zich van het synodale voorschrift wel niets hebben aangetrokken.Ga naar voetnoot144 Het bood nu eenmaal te grote voordelen te beschikken over gezangen die uit het hoofd gezongen konden worden, en dat niet alleen met het oog op de analphabeten. De voorzanger van Edam vroeg in december 1597 of de bedezang niet kon worden geschrapt, omdat deze blijkbaar niet gemakkelijke melodie door sommige kerkgangers verkeerd werd gezongen. De kerkeraad wilde echter van geen verandering weten in de wintermaanden, zolang men nog niet zonder kaarslicht kon zien.Ga naar voetnoot145 | |||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||
Buiten deze kleine groep van wekelijks gezongen liederen is het verschil in bekendheid en geliefdheid tussen de diverse psalmen nauwelijks vast te stellen. Zeker is echter wel dat dit verschil toen minder groot was dan het in latere eeuwen is geworden. In verscheidene gemeenten zong men het psalmboek eenvoudig van voren naar achteren door,Ga naar voetnoot146 zonder te streven naar harmonie tussen preek en psalm. Elders werd die eenheid wel gezocht,Ga naar voetnoot147 of althans bij bijzondere gelegenheden als biddagen en avondmaalsvieringen.Ga naar voetnoot148 Waar men overeenstemming trachtte te bereiken moest onvermijdelijk een selectie van geliefde psalmen ontstaan, soms wellicht zelfs bewust klein gehouden tot gerief van de analphabeten.Ga naar voetnoot149 Welke nummers daartoe behoorden is in het algemeen niet te zeggen. Onze beste bron is het notulenboek van de kerkeraad van Hoornaar, waarin ds. Schevenhusius acht jaar lang heeft aangetekend welke psalmen in elke dienst werden gezongen. Maken we de statistiek eens op,Ga naar voetnoot150 dan blijkt de Hoornaarse keuze dikwijls wel, soms ook niet met later smaak overeen te stemmen. Het meest gezongen zijn de psalmen 23 en 103. De laatste van die twee is ook wel een van de meest geslaagde in Datheens bundel. Hoog genoteerd staan voorts bekende psalmen als 25, 42, 68, 118 en 119, maar ook thans vrijwel onbekende als 37 en 50. Voor treur- en boetpsalmen is misschien een zekere voorkeur te bespeuren, gezien de hoge noteringen van de nummers 50, 51 en 130. De meeste verrassingen biedt de lijst van in die acht jaar nooit gezongen psalmen. Van de 157 nummers in Datheens berijming blijken 83 geen enkele maal gekozen te zijn. Daarbij zijn de psalmen 17, 43, 56, 75, 89, 121, 123, 134, 136 en 150, om er slechts enkele te noemen. Natuurlijk hebben we hier te maken met de voorkeuren van één bepaalde predikant, en is er plaatselijk allerlei variatie mogelijk. De eerste samenkomst van de contra-remonstrantse dolerenden te Den Briel op de kerstdag van het jaar 1616 werd geopend met het zingen van psalm 40. Dat gebeurde ‘met groote vrijmoedicheyt ende blijschap’Ga naar voetnoot151 - een prestatie die kerkgangers slechts kunnen leveren als de wijs hun goed bekend is. De Brielse gemeente zal daarom psalm 40 wel wat vaker hebben gezongen dan die te Hoornaar. De kandidaat-voorzanger van Bommenede kreeg in 1620 voor zijn classicaal examen twintig psalmen opgegeven als oefenstof. Daarbij zijn enkele die ook te Hoornaar veel gebruikt zijn - bij voorbeeld 1, 23, 25, 50, 51, 95, 103 en 119 - andere die daar geen enkele | |||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||
maal zijn gezongen zoals 15 en 16.Ga naar voetnoot152 Andere examinandi van deze classis zongen 15, 37, 51, 134 en de lofzang van Simeon;Ga naar voetnoot153 bij Schevenhusius werden 37 en 51 zeer dikwijls, de andere drie nooit gezongen.
Wilde de arbeid in kerk en school ook werkelijk vrucht dragen, dan moest zij in de huisgezinnen ondersteund worden. De Dordtse synode van 1618 legde de ouders tegenover hun kinderen de volgende plichten op:
Bij huiselijke gebeden dacht men zowel aan de ochtend- en avondgebeden als aan het tafelgebed. De vaders dienden daarbij voor te gaan of het voorbeeld te geven.Ga naar voetnoot155 Het tafelgebed was waarschijnlijk wel algemeen in zwang. Als in Bredero's Klucht van de molenaar de heer des huizes een hapje gegeten heeft en weer van tafel wil opstaan, vermaant zijn vrouw hem dat hij nog bidden moet.Ga naar voetnoot156 Zelfs de krijgsman, die in het Tafelspel van moetwillig bedrijf zich achter de met geweld veroverde spijzen zet, begint niet te eten voor hij een benedictie heeft uitgesproken.Ga naar voetnoot157 Over persoonlijke avond- en morgengebeden kunnen wij niet veel weten. Als ick kome van het bedt,
Stracx so doe ick mijn gebet,
laat Cats de landman zeggen in de Herders-minneklachte.Ga naar voetnoot158 Het is niet te bewijzen, maar wel waarschijnlijk in een eeuw waarin de meeste mensen geloofden dat God hen eenmaal zou oordelen. Cats' provinciegenoot Udemans meende wel uit eigen pastorale ervaring te kunnen getuigen van ‘de groote traegheyt van vele onder de onse, die soo selden komen tot bidden’,Ga naar voetnoot159 maar dacht toch misschien meer aan werktuiglijke formuliergebedenGa naar voetnoot160 dan aan algehele nalatigheid. In gereformeerde gezinnen zijn thans tafelgebed en bijbellezing nauw | |||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||
met elkaar verbonden. Deden de zeventiende-eeuwers het ook reeds zo? Van Bleiswijck zegt in zijn beschrijving van het Delftse weeshuis, dat men daar stipter was dan in veel particuliere woningen, want aan tafel las steeds een van de jongens een paar hoofdstukken uit de bijbel voor.Ga naar voetnoot161 Algemeen is dus de gewoonte van het lezen niet geweest, wijd verbreid stellig wel. Katholieke bestrijders van het calvinisme drijven er dikwijls de spot mee: ‘wevers, bontwerkers, schoenlappers, mannen en vrouwen, jonkmans en jongedochters; zij weten allen uit den Bijbel te kallen’.Ga naar voetnoot162 Ieder gelooft maar dat hij de moeilijke kunst van de exegese zonder studie verstaat, en komt vrijelijk met zijn eigen uitlegging, ‘hier een oudt wijf, daer eenen suffenden grijsaerdt’.Ga naar voetnoot163 Groentevrouwen lopen met hun bijbels op de kar, en verklaren de moeilijkste plaatsen door ingeving van de geest.Ga naar voetnoot164 Of we de bijbelkennis inderdaad zo algemeen verbreid mogen achten? De twee blinde jongemannen in Oostwoud, die het gehele nieuwe testament, de catechismus en de psalmen van Datheen van buiten kenden, waren opmerkelijk genoeg om een plaats te krijgen in Baudartius' geschiedverhaal.Ga naar voetnoot165 Ze zullen trouwens ook in vroeger of later eeuwen niet veel gelijkwaardige rivalen gehad hebben, ook niet onder de zienden. Maar wat we zo hier en daar terloops van het zeventiende-eeuwse leven te bespeuren krijgen, bevestigt wel dat de bijbel in veler handen is geweest. Een jonge lakei heeft op paasmaandag een korte rustpauze in zijn dienst, en zit alleen in een kamer te lezen in het nieuwe testament.Ga naar voetnoot166 Een ambachtsman neemt plaats aan de ontbijttafel, en begint de dag met ‘een capittel ofte twee wt Godes woordt’.Ga naar voetnoot167 De vrouw van een dronkaard gaat 's morgens vroeg aan het bed van haar man zitten en leest hem uit de bijbel voor, om hem tot inkeer te brengen.Ga naar voetnoot168 Een dienstmeisje in Oudewater wordt op het kerkpad aangesproken door een man die haar vraagt waarom het eigenlijk nodig is naar de kerk te gaan. Kunnen we thuis de bijbel niet lezen? Jawel, zegt het meisje, maar de bijbel moet door de predikatie worden uitgelegd, ‘bewijsende hem tselve met het exempel van de moorman actor. 8’.Ga naar voetnoot169 Een geestelijk gestoorde loopt met een bijbel in de hand door de tuin, en is met dat boek genoeg bekend om het op te kunnen slaan bij Handelingen 26, ‘in welck capittel hij dapper veel op hadde met het | |||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||
25. vers, ick en raese niet, maghtighste Feste, twelck hij op sijn eyghene gheleghenheyd scheen te willen passen’.Ga naar voetnoot170 Bij deze jongeman, bij dit dienstmeisje, moet een zekere schriftkennis aanwezig zijn geweest. Dat geldt vermoedelijk ook van een niet onaanzienlijk percentage van de regelmatige kerkgangers. Baudartius, een van de statenvertalers, meende nog in 1606 dat een geheel nieuwe en zelfstandig geredigeerde bijbelvertaling te veel onrust in de gemeenten zou brengen, bij ‘text-vaste’ kerkgangers, die aan de oude bewoordingen gehecht waren.Ga naar voetnoot171 De kerkeraad van Edam bond de predikanten op het hart teksten steeds letterlijk aan te halen, omdat elke afwijking aanstoot kon geven aan de eenvoudigen.Ga naar voetnoot172 Ds. Rutgers van Stolwijk bracht in 1614 grote opschudding te weeg met een preek over vraag 22 van de Heidelberger catechismus: de christen is nodig te geloven wat de twaalf artikelen in een hoofdsom leren. Men verstond zijn uitleg zo, dat naar zijn zeggen kennis van die artikelen voldoende zou zijn. Het ging hem er om, zo dachten velen, ‘den luyden den bijbel ende H. Schriftuieren wt de hant te nemen, sodat onnodich sij deselve te lesen’. De gemoederen kwamen pas tot bedaren, toen Rutgers duidelijk stelde dat ieder niet alleen bevoegd, maar ook verplicht was de bijbel te lezen, ‘selfs de ongeleerde en eenvoudige luyden’.Ga naar voetnoot173 De bijbeloplagen waren dan ook hoog. Balthasar Lydius sprak in de Dordtse synode van een voorraad van 60.000 exemplaren, die nog bij de boekhandels opgeslagen zouden zijn.Ga naar voetnoot174 Drukkers van bijbels en nieuwe testamenten waren in verscheidene Hollandse steden te vinden; waar drukkerijen bestonden werden ook bijbels ter perse gelegd. Om kosten te sparen besteedde men aan de correctie niet altijd overdreven veel zorg, zodat er nogal wat slordige drukken in het licht verschenen.Ga naar voetnoot175 Misschien zou het anders ook onmogelijk geweest zijn de markt te bedienen, want een goed verzorgde bijbeluitgave was tamelijk prijzig,Ga naar voetnoot176 en zou de draagkracht van veel kerkleden te boven zijn gegaan. En dat wij onder de minst gegoeden adspirant-kopers mogen verwachten leert ons een aantekening in het notulenboek van de kerkeraad van Oudewater: enkele arme lidmaten vroegen een krediet bij de kerk aan om bijbels te mogen kopen op wekelijkse afbetaling.Ga naar voetnoot177 De ‘bijbel’ is in dergelijke gevallen nogal eens een nieuw testa- | |||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||
ment.Ga naar voetnoot178 Gaat het om een volledige bijbel, dan zijn daar nog altijd de apocriephen in opgenomen. De Nederlandse geloofsbelijdenis zegt in artikel 6, dat de kerk die ‘wel lezen kan en daaruit ook onderwijzingen nemen, voor zo veel als zij overeenstemmen met de canonieke boeken’. Apocriephen lezen in die zin dat ze net als de kanonieken vóór de dienst werden doorgelezen deed de kerk niet, ten minste niet in Holland.Ga naar voetnoot179 Onderwijzingen nam men er echter wel uit. Grevinchoven senior,Ga naar voetnoot180 Hasaert,Ga naar voetnoot181 Westermannus,Ga naar voetnoot182 Hillenius,Ga naar voetnoot183 Becius,Ga naar voetnoot184 SouteriusGa naar voetnoot185 en Udemans,Ga naar voetnoot186 allen predikanten in de gereformeerde kerk, gebruikten in preken en stichtelijke werken aanhalingen uit apocriephen tot staving van hun gevoelens. Nooit maken zij daarbij enige reserve, of laten zij uitkomen dat bewijsplaatsen uit de apocriephen een minder groot gezag hebben. Als Caspar Grevinchoven de doopsgezinden wil bewijzen dat zij zich niet op Wijsheid 3 : 1 mogen beroepen, gaat hij niet het gezag van dat boek in twijfel trekken, maar probeert hij alleen een andere uitleg te geven.Ga naar voetnoot187 Als Souterius zich een aanhaling uit het boek Judith permitteert, plaatst hij die in een zeer kanoniek aandoende omlijsting: ‘daarom wy (met de godtsalige vrouwe Iudith) nu ter tijdt wel seggen mogen’ - en dan volgt Judith 9 : 16.Ga naar voetnoot188 Vooral Jezus Sirach en het boek der Wijsheid waren geliefd, als ‘van vooren tot achteren vol goede leeringhen’.Ga naar voetnoot189 De gasten van het Amsterdamse tuchthuis kregen 's zondags teksten opgegeven die ze uit het hoofd moesten leren, waarbij ook, en zelfs met een zekere voorkeur, Wijsheid en Sirach gebruikt werden.Ga naar voetnoot190 Dat de leken dan eveneens het voorbeeld van de predikanten volgden en de apocriephen tot onderwijs en stichting gebruikten,Ga naar voetnoot191 mocht nie- | |||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||
mand verrassen. Gomarus beklaagde zich er over in de vergaderingen van de Dordtse synode; vele eenvoudigen meenden dat de apocriephen gewoon tot de schrift behoorden, en gaven verdichte fabelen de eer die alleen aan Gods woord toekwam.Ga naar voetnoot192 Anderen echter waarschuwden dat een bijbeluitgave zonder de apocriephen wel eens ergernis zou kunnen geven bij het volk.Ga naar voetnoot193 Al werd er dan nooit uit gepreekt, al werden ze nooit in de kerk gelezen, de apocriephen hadden zich blijkbaar een plaats in de volksgunst veroverd. Maar dat is dan toch wel tevens een indirect bewijs dat ook de kanonieken redelijk goed gekend werden, want waarom zou een bijbellezer nu juist altijd die apocriephen uitkiezen voor eigen lectuur? De Spanjaard Vázquez schrijft het aan de bijbelverbreiding toe, dat Hollandse vrouwen ‘zonder eenige uitzondering over geloofszaken (kunnen) spreken als waren zij theologen’.Ga naar voetnoot194 Ik ben er niet zo heel zeker van dat Vázquez veel Nederlandse meisjes in de theologie heeft geëxamineerd. Misschien is hij wel bezweken voor de verleiding waaraan meer reis- en landbeschrijvers ten offer zijn gevallen van overal precies te vinden wat de traditie er ook deed verwachten. Dan blijft het echter toch nog interessant te zien dat Spanjaarden en Zuidnederlanders een populaire voorstelling van de Hollanders hebben, waarbij bijbelkennis een wezenlijk trekje van het portret is. Maar laten wij op onze hoede zijn. Vreemdelingen maken hun oordeel altijd sterk afhankelijk van de vergelijking met hun eigen land. Met de bijbelkennis is het al niet anders gesteld. Ter Dordtse synode wordt over de onwetendheid van de gemene man steeds gesproken als over een voor ieder zichtbaar feit.Ga naar voetnoot195 Men denkt daarbij niet alleen aan de liefhebbers, maar ook aan de leden van de gemeente. Bij de gebrekkige catechese was het ook onvermijdelijk, dat er in de kerkelijke gemeenschap ‘swakke littmaten... bij meenichten’ gevonden werden, die in de fundamenten nog weinig waren onderwezen.Ga naar voetnoot196 Doch tegenover de ‘weynich geoefende’ staat ook meestal een groep van ‘de best geoeffende lidtmaten’.Ga naar voetnoot197 Dat zijn de bijbellezers, die psalmen zingen ‘in 't doen van haere ambachten’,Ga naar voetnoot198 en het werk wel eens even laten rusten, ‘om met malkanderen te spreken uyt Gods woord’.Ga naar voetnoot199 Aan hen heeft Festus Hommius gedacht bij zijn Nederlandse uitgave van Ursinus' grote catechismus, daar in de gemeente ‘zeer vele zijn dorstende na een volcomen kennisse der salichmakende leere, die het behulp der spraken niet hebbende, met weynich | |||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||
vrucht in andere boecken haeren tijdt moeten verslijten’.Ga naar voetnoot200 Zij zijn het, die op wagens en schuiten spreken over de nieuw verschenen stichtelijke lectuur,Ga naar voetnoot201 en thuis Bullingers huisboek in de kast hebben staan.Ga naar voetnoot202 De theologen houden met deze groep bewust rekening. Trigland vervalt opzettelijk in herhalingen en gaat breder op de zaken in, als hij in het bijzonder voor de eenvoudigen schrijft.Ga naar voetnoot203 Gomarus critiseert een hem door Abraham van der Mijle toegezonden manuscript, omdat de schriftplaatsen niet in de kantlijn staan aangetekend, wat wel voor geleerden niet nodig is, maar voor eenvoudigen des te meer.Ga naar voetnoot204 Blijkbaar verwachtte Gomarus een groter lezerspubliek zelfs voor de moeilijke materie - een commentaar op het Hooglied - die Van der Mijle had aangesneden. Goede lectuur werd trouwens in Holland zeer wenselijk geacht, omdat in die provincie de persvrijheid het grootst was,Ga naar voetnoot205 en men antwoord wilde geven op algemeen toegankelijke geschriften als die van Coolhaes, Herman Herbertsz, of Dirck Volckertsz. Coornhert.Ga naar voetnoot206 Reeds de synode van Middelburg had daartoe de uitgave van wat kleine handzame boekjes aangeraden.Ga naar voetnoot207 Soms wekten bijbellezing en verdere lectuur de belangstelling zo sterk op, dat zich in de gemeente een studiekring vormde voor gezamenlijke bespreking van de bijbel. Een dergelijke kring kon bestaan uit mannen alleen,Ga naar voetnoot208 uit jonge meisjes,Ga naar voetnoot209 of jeugdige personen,Ga naar voetnoot210 maar in de regel wordt niets meegedeeld over beperkingen naar sexe of leeftijd. Hier en daar vergaderden deze gezelschappen onder leiding van een predikant,Ga naar voetnoot211 met toezicht en instemming van de kerkeraad, ‘alsoo het een goede ende godsalige oeffeningh is dat de lidmaten der gemeente bij malcanderen comen om van Gods H. Woirt met malcanderen te spreken’.Ga naar voetnoot212 Merkwaardig is echter dat meestal kerkeraden, classes en synoden tegenover deze bijbelstudie een zeer gereserveerde houding aannemen. Florianus van Zuidland deelt in 1608 aan de classis Den Briel mee, dat enkele lidmaten | |||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||
graag in zijn tegenwoordigheid met elkaar de bijbel willen gaan lezen. De classis gaat wel akkoord, maar tamelijk zuinigjes: het moest ‘met rijpen raet ende met discretie’ geschieden.Ga naar voetnoot213 De Amsterdamse kerkeraad wees in 1618 zonder meer het verzoek van enkele belangstellenden af, een oefencollege in te mogen stellen onder leiding van de onverdacht rechtzinnige Adriaen Jorisz. Smout.Ga naar voetnoot214 Waarom mocht het eigenlijk niet? De bezwaren zijn velerlei. In de eerste plaats zijn de predikanten bang dat deze gezelschappen zich aan te moeilijke vragen zullen wijden. Te Purmerend sprak men ‘van de swaerste ende hoochwichtichste puncten der religie, als praedestinatie, vrije wille etc.’.Ga naar voetnoot215 Veel te gevaarlijk, meenden kerkeraad en classis, en aanstotelijk voor eenvoudigen en zwakken. Het Delftse oefengezelschap hield zich opzettelijk bezig met controversiële vragen, en nodigde eens een doopsgezinde vermaner uit om met hem te discussiëren over de persoon van Christus.Ga naar voetnoot216 In de tweede plaats vormden dergelijke kringen zich nogal eens rondom de persoon van een leider, die min of meer als ongeordend predikant ging optreden. In de classis Enkhuizen vond men reeds in 1600 conventikels, waar psalmgezang, gebed en schriftuitleg de samenkomst tot een miniatuur-kerkdienst maakten.Ga naar voetnoot217 In de classis Amsterdam bestond in 1618 zelfs een conventikel dat bijeenkwam op dezelfde tijden dat ook de gemeente naar de publieke dienst werd opgeroepen, en uren lang zitting bleef houden. De voorganger deed daar al het gewone predikantswerk, uitgenomen alleen de bediening van de sacramenten.Ga naar voetnoot218 Het kon zijn dat alleen persoonlijke eerzucht de oefenaar dreef, en dat het er om te doen was de aandacht op zich te vestigen op hoop van bevordering tot het predikambt. Zo trachtte de classis Edam een conventikel te Ilpendam stop te zetten door de leider aan te bieden zich voor de classis te oefenen in het proponeren,Ga naar voetnoot219 een middel dat even doeltreffend als bedenkelijk mocht heten.Ga naar voetnoot220 In de derde plaats lag bij gezelschappen als het in 1618 in de classis Amsterdam bestaande het gevaar van sectevorming binnen de kerk vlak voor de deur. Kwam het al zelden zo ver dat dergelijke groepen zich van de gemeente afscheidden, het conventikel kon toch een kweekplaats worden van ontevredenheid, van dogmatiek die gesproten was uit eigen verstand en inspiratie, in onafhankelijkheid van het algemeen gevoelen be- | |||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||
dacht door mensen die zichzelf beschouwden als dieper ingeleid dan de scharen.Ga naar voetnoot221 In de vroege zeventiende eeuw kan dat gevaar nog niet buitengewoon groot geweest zijn. Hoewel oefengezelschappen in de kerkelijke acta nog wel eens vermeld worden, en bijna nooit met lof, heb ik slechts één geval aangetroffen waar inderdaad ‘beuselingen ende nieuwicheiden’ geleerd werden:Ga naar voetnoot222 het gezelschap van Thrijn Gerrits te Edam. Maar dat was dan ook een vrouw, die naar alle waarschijnlijkheid niet wel bij het hoofd was.Ga naar voetnoot223 Haar leerstellig bezwaarschrift was door de classis verworpen als ‘een ongefundeerde cartabelle’.Ga naar voetnoot224 Waar vanuit de gemeente kritische stemmen klinken, waar de preek onder het mes wordt genomen en lidmaten positie kiezen tegen in de kerk verkondigde leer, hebben wij in de regel niet te maken met gezelschappen, maar met individuele kerkleden, die geheel zelfstandig hun weg zoeken. Nu ja, geheel zelfstandig misschien niet - want de bezwaren zijn dikwijls in volkomen verschillende plaatsen toch van dezelfde aard. We vinden natuurlijk ook in die tijd de geboren non-conformisten, die met elke predikant en in elke gemeente twist gekregen zouden hebben.Ga naar voetnoot225 En er is vanzelfsprekend ook kritiek die alleen uit onverstand voortkomt, zoals die van Dirck Evertsz., ouderling nog wel, te Noordscharwou, die er niet van weten wilde dat de gelovigen de volle vertroosting in de hemel zouden ontvangen, omdat in de hemel geen droefheid en dus ook geen troost kon bestaan.Ga naar voetnoot226 Maar afgezien van deze uitzonderingsgevallen gaat het altijd om enkele bepaalde kwesties, die men tot twee groepen zou kunnen terugbrengen: enerzijds al datgene wat gereformeerden en anabaptisten van elkaar scheidt, anderzijds het complex vragen rondom vrije wil, erfzonde en voorbeschikking. Gevallen van de eerste categorie komen niet dikwijls voor. Er zijn wel gemeenteleden die omtrent de kinderdoop en de menswording van Christus het gevoelen van de gereformeerde belijdenis gaan betwijfelen en op den duur loslaten, maar dan zullen zij zich doorgaans ook aan de gemeenschap der kerk onttrekken. Slechts een heel enkele maal zien wij iemand deze vraagstukken opwerpen zonder daar verder strekkende consekwenties aan te verbinden: Adryaen Pietersz. te Berkel ontwikkelt in 1589 bezwaren tegen de leer van de menswordingGa naar voetnoot227 en Abraham Karijn te Haar- | |||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||
lem beweert, in 1624, de kinderdoop te verwerpen.Ga naar voetnoot228 Maar beiden komen met deze bedenkingen pas aan als zij voor de kerkeraad geroepen zijn op heel andere gronden: Adryaen Pietersz. omdat hij zijn ouders ongehoorzaam was geweest, Karijn omdat hij zich schuldig had gemaakt aan openbare dronkenschap. Het heeft er veel van dat zij met hun leerstellige bezwaren alleen maar de aandacht van de kerkeraad hebben willen afleiden.Ga naar voetnoot229 Beïnvloeding vanuit de denkwereld van het anabaptisme is het wellicht echter ook, als gemeenteleden het bestaan van de bijzondere ambten gaan ontkennen, met alle gevolgen van dien. Een vaste klant van de Oudewaterse kerkeraad, de tinnegieter Willem Bouwensz., liet ten slotte de velc conflicten die hij met het ambtelijk gezag had uitgevochten op deze ene stelling uitlopen, dat er geen aparte roeping voor predikanten bestond.Ga naar voetnoot230 De kerkeraad ging met hem tot het uiterste, dat wil zeggen tot zijn afsnijding uit de gemeente. Willem Bouwensz. was absoluut niet onder de indruk. Hij woonde zelf de dienst bij waarin de akte van afsnijding werd voorgelezen, en verlangde terstond na de lectuur van dit stuk het woord. Toen de predikant hem dat weigerde, stond de tinnegieter op en begon onder de kerkgangers pasquillen uit te delen. De dominee wist de orde te herstellen door psalm 133 op te geven, die door Willem Bouwensz. luidkeels werd meegezongen: Ziet hoe fijn en lieflijk is t'allen stonden
Dat broeders in eendrachtigheid bevonden
t' Zamen wonen in vrede goed.Ga naar voetnoot231
Een vertegenwoordiger van hetzelfde type is wel Nan Tijsen te Oosterland, die het predikambt verwerpt, omdat ‘het niet noodich en is, dat die een den anderen sal leeren ende seggen, kent den Heere, maer dat sij Hem alle kennen van den minsten tot den meesten’.Ga naar voetnoot232 De meest radicale toepassing van dit principe vinden we bij de Vlaardinger schoolmeester Firmijn, die in zijn eigen gezin zelf het avondmaal uitdeelde,Ga naar voetnoot233 en dus ook de bediening van de sacramenten niet langer meer aan het ambt gebonden achtte. In deze categorie moeten wij ten slotte naar alle waarschijnlijkheid ook nog de Waalse Amsterdammer Jan de l'Escluse plaatsen, die het | |||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||
kerkgebouw niet wil bezoeken als een aan beeldendienst gewijd oord, geen formuliergebeden wil horen, en geen in de catechismus vastgelegde geloofsleer aanvaarden.Ga naar voetnoot234 Deze vier gevallen zijn wel niet volkomen van dezelfde aard, maar toch vergelijkbaar, omdat alle opposanten wel dit met elkaar gemeen lijken te hebben, dat zij de Geest Gods niet willen binden aan ambten, instellingen of formulieren, doch menen dat de Geest vrijelijk in iedere gelovige werkt en geen verschil in bevoegdheden of kwaliteiten erkent. Een tweede groep van bezwaarden vormen de lidmaten die een afwijkend gevoelen aanhangen op de punten van praedestinatie en vrije wil. Paschier de Fijne vertelt in zijn levensherinneringen, dat hij als jongen - vóór zijn zestiende jaar in ieder geval - reeds met de werken van Beza bekend was geworden, en dat hij die met veel kritiek had gelezen.Ga naar voetnoot235 Misschien heeft Paschier de man in het kind willen terugvinden, maar hij deelt ons toch niet iets onmogelijks mee. Macaulay's stelling dat speculaties over de oorsprong van het kwaad, de vrijheid van de wil en de grondslag van de moraal vooral intelligente kinderen en half beschaafde mannen bekoren,Ga naar voetnoot236 heeft in de Nederlandse Republiek vóór en tijdens de bestandstwisten herhaaldelijk bevestiging gevonden. Van Buchell weet in zijn dagboeken te verhalen over een ontmoeting met een Gorinchems ambachtsman, die nauwelijks een schoolopleiding had ontvangen, maar met veel scherpzinnigheid en grote kennis van zaken over de praedestinatie mee kon spreken.Ga naar voetnoot237 Is het wellicht typerend, en een treffende bevestiging van Macaulay's idee, dat deze autodidact zijn belangstelling juist op dit vraagstuk gericht had? Ds. Ampsing, die met de kerken in onmin geraakt was, verspreidde in 1595 onder ‘den eenvoudigen’ te Haarlem eigen thesen juist op het stuk van de praedstinatie, om te bewijzen dat de hervormde leer vals was.Ga naar voetnoot238 Herman Herbertsz.' Korte Verklaringe over Romeinen (2:28) was voor de gemeente wel zo goed verstaanbaar, ‘dat vroukens... bedencken van sijnen boeck genomen hebben’.Ga naar voetnoot239 Te Den Briel,Ga naar voetnoot240 te Oosterland,Ga naar voetnoot241 te AmsterdamGa naar voetnoot242 en te PurmerendGa naar voetnoot243 komen wij kritiek op de praedistinatieleer tegen. Te Rotterdam vinden enkele | |||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||
malen op die grond tuchtprocedures plaats.Ga naar voetnoot244 Te Beverwijk schrijdt men voort tot de afsnijding tegen een man die afwijkende gevoelens heeft omtrent erfzonde en verlossing.Ga naar voetnoot245 In al de genoemde gevallen bewegen de gedachten zich bij de bezwaarden in de richting van wat later bekendheid zou krijgen als het Arminiaanse gevoelen. De kerkelijke vergaderingen hebben deze opvattingen steeds afgewezen. Maar zij veroordelen eveneens de uiterste konsekwenties die extreme calvinisten uit de praedestinatieleer meenden te moeten trekken. Ter Dordtse synode is wel de wens geopperd het officiële kerkelijk standpunt naar twee zijden te begrenzen, zodat niet alleen het remonstrantisme zou worden afgewezen, maar ook het logicisme van sommige radicale rechtzinnigen. Men is daar toen niet toe overgegaan. Maar in de praktijk van de voorgaande jaren is te zien dat de radicale formuleringen, de zogenaamde phrases duriores, door de kerken werden afgewezen. De predikant van Aalsmeer, Petrus Paludanus, werd in 1603 door enkele van zijn gemeenteleden voor de classis gedaagd, omdat hij ‘gevraecht sijnde off ooc twee jonge kinderen van geloovige ouderen geboren ende beyde gedoopte sijnde ende beyde in haer joncheyt sterven, off d'een soude mogen gehouden voor verworpen ende d'ander om salich te wesen, soude geantwoort hebben ja, allegerende het exempel van Jacob en Esau’. De classis gaf de klagers gelijk, en deelde hun mee dat gedoopte kinderen van gelovige ouders bij vroege dood ‘achtervolgende het verbont Godts ende sijn H. woordt salich sijn’.Ga naar voetnoot246 Paludanus conformeerde zich gewillig aan het classicale oordeel. Wij zullen hem in de bestandstwisten weer ontmoeten, als een vurig partijganger van de contra-remonstranten. Minder gelukkig liep het af met een ander extremist, Roel Gerritsz. te Monnikendam. Deze aanhanger van de phrases duriores werd ten slotte van de gemeente afgesneden. Wat zijn geval een extra belang geeft is de persoon van zijn opponent: de predikant met wie hij het hier had uit te vechten was een toekomstig lid van de Dordtse synode, Bartholdi, een alleszins representatief vertegenwoordiger dus van het Hollandse calvinisme. Bartholdi had in 1599 een catechismuspreek gehouden over de vragen 8 en 9, en daarbij zijn gemeente geleerd, dat Adam met een vrije wil was geschapen, doch dat de mens door de zondeval de wil tot goed doen heeft verloren. God doet echter de mens geen onrecht, wanneer Hij hem thans de onmogelijke eis stelt de wet te vervullen. Want de mens was goed geschapen, en is door eigen schuld gevallen. De schuld voor de menselijke verdorvenheid ligt dus niet bij God. Adam heeft vrijwillig gezondigd en niet noodgedwongen, zoals Valla en enkele anderen hebben beweerd. Bartholdi stelt daar als de gezonde leer tegenover, ‘dat alhoewel den val | |||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||
Adams niet en is gesciet buyten ofte tegens Godts decreet, maer nae sijn decreet in sijn eeuwige voorraet beslooten, dat nochtans Adam niet daerdoor, maer als de catechismus leert, door zijn eygen vrije wille, iae moetwille, gevallen is’.Ga naar voetnoot247 Hiertegen nu kwam Roel Gerritsz. in het geweer. Met een beroep op Psalm 33 (gedacht zal zijn aan vers 11) en I Petrus 1 (vermoedelijk vers 20) wilde hij bewijzen dat Adam niet vrijwillig gevallen was, maar gedwongen. Bartholdi antwoordde dat Adams val wel noodzakelijk genoemd kon worden, maar niet gedwongen. Hij slaagde er echter niet in zijn opponent te overtuigen.Ga naar voetnoot248 De kerkeraad besloot er in te berusten, en wilde Roel in dit punt wel verdragen, mits hij er verder niet over zou spreken. Roel morde nog wat na, en zei met een beroep op de geschriften van Nicasius Verschure, dat Beza en Calvijn in deze leer hun vleselijk verstand gevolgd hadden.Ga naar voetnoot249 Maar hij beloofde toch zich stil te zullen houden, al formuleerde hij het zo, ‘dat hij soude ons in onse onverstant dragen, ende wij hem in tgeen hij conform Godts woort dreeve’.Ga naar voetnoot250 Bij de visitatie voor het avondmaal bleek echter keer op keer, dat Roel het met deze verdraagzaamheid niet zo nauw nam. Alle kerkeraadsleden moeten van het avondmaal afgehouden worden, zei hij, tenzij ze hun dwaling prijs geven en voor mij schuld komen belijden.Ga naar voetnoot251 Hij meende dat hij niet zwijgen mocht, omdat hij verplicht was van de hem gegeven talenten ook anderen te laten genieten.Ga naar voetnoot252 Hij ging ontkennen dat de gemeente van Monnikendam Christus' kerk was, meende dat de doop alleen aan kinderen van lidmaten bediend mocht wordenGa naar voetnoot253 en dreef in de hoofdzaak zijn gevoelen zo op de spits, dat hij God uitdrukkelijk de auteur der zonde noemde.Ga naar voetnoot254 Met zijn handtekening bevestigde hij, dat God als auteur en bewerker verantwoordelijk is voor al het kwaad en alle zonde in de schepping, de mensen en de duivelen.Ga naar voetnoot255 ‘Dit grouwelick ende godtslasterlijck gevoelen’ wilde de kerkeraad niet dulden. Hij sneed Roel met nog één medestander van de gemeente af.Ga naar voetnoot256 Roels vrouw bleef echter lid, daar zij verzocht had dat men haar zou willen dragen in deze kwestie, die zij niet geheel begreep.Ga naar voetnoot257 Deze kleine historie heeft meer dan locale betekenis. Zij laat'zien dat de verdedigers van de praedestinatieleer de zuiverheid van hun gevoelen naar | |||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||
twee kanten willen handhaven. De tuchtprocedure tegen Roel Gerritsz. bewijst dat de calvinisten het ernstig meenden, wanneer zij het als blasphemie brandmerkten, te zeggen dat God de auteur der zonde zou zijn. Anderzijds lijkt het aannemelijk te onderstellen dat lang niet alle gemeenteleden die gedachte ook hebben gevat. Bartholdi's onderscheid tussen noodzakelijk en gedwongen zondigen is wellicht voor de eenvoudigen te subtiel geweest. In de derde plaats bewijzen ons gevallen als die van Roel Gerritsz. - met de andere hier genoemde - dat er lang vóór de bestandstwisten lidmaten waren voor wie de praedestinatieleer een dikwijls overdacht probleem was. De Arminiaanse geschillen komen in de kerken niet als een nieuw en vreemd element in die zin, dat men zich vroeger van deze vragen nooit rekenschap gegeven had. Allerlei classes en kerkeraden hadden zich al in de materie moeten verdiepen. En altijd hadden zij gekozen voor strikte handhaving van de praedestinatieleer. |
|