Bavianen en slijkgeuzen
(1974)–A.Th. van Deursen– Auteursrechtelijk beschermdKerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldenbarnevelt
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII. Gemeentevorming I
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn dat de invloed van de hervormde kerk verder reikt dan alleen tot de kerngroep van toegetredenen. Het is algemeen bekend, dat in 1587 het dantal lidmaten in Holland geschat werd op minder dan 10% van de bevolking.Ga naar voetnoot5 Het zou echter geheel en al ongerijmd zijn hieruit te concluderen, dat dus ruim 90% niets van de hervormde kerk wilde weten, want dan maakt men zich te gemakkelijk van de liefhebbers af. Wij doen het beste dat woord maar ernstig te nemen, en de liefhebber niet te plaatsen op al te grote afstand van het voorwerp zijner liefde. Zo is het een ernstig misverstand, wanneer Van der Kemp in zijn leven van Maurits schrift, dat Oldenbarnevelt zeker nooit ter kerke ging of zelfs maar huiselijke godsdienstoefeningen hield, omdat hij immers ruim twintig jaar lang in Holland gewoond heeft zonder tot de avondmaalsgemeenschap toe te treden - ‘het eene is wel van het andere onafscheidbaar’,Ga naar voetnoot6 oordeelt Van der Kemp naar de verhoudingen die hij kent, maar niet naar de maatstaven van de zestiende eeuw. Dergelijke misvattingen zijn tot op de huidige dag blijven bestaan. Nog Den Tex in zijn recente biografie van Oldenbarnevelt meent dat men natuurlijk wel de hervormde kerk kon bezoeken zonder te communiceren, ‘maar dan liep men de kans door de dominee vermaand te worden, en in ieder geval werd men door zijn medekerkgangers met de nek aangezien’.Ga naar voetnoot7 Dat is een logische gedachte, maar ze wordt door de bronnen weerlegd. De praktijk leert dat de liefhebbers zelden onder de kerkelijke vermaning vielen,Ga naar voetnoot8 en alleen vriendelijk tot toetreding werden opgewekt, als er gerede hoop bestond dat ze ook aan die oproep gevolg zouden geven.Ga naar voetnoot9 Zo is het met Oldenbarnevelt zelf immers ook gegaan: pas toen de peer rijp was om geplukt te worden kwam Wtenbogaert op bezoek om het laatste rukje te geven. Zolang de liefhebbers er de voorkeur aan gaven hun status te handhaven, hield men toch in het kerkelijk leven met hen zo veel mogelijk rekening. Bij de beroeping van een predikant sprak dat ook wel vanzelf, omdat, naar wij zagen,Ga naar voetnoot10 dikwijls het gehele dorp bij deze zaken werd ingeschakeld. Bij kerkinstituering spraken eveneens de liefhebbers mee. Het zijn niet alleen lidmaten, maar ook liefhebbers, die in 1609 bij de classis Haarlem een verzoek indienen voor de aanbouw van een eigen kerk in Knollendam.Ga naar voetnoot11 De populariteit van een predikant wordt voorts in niet ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ringe mate door de liefhebbers mede bepaald. Toen ds. Bartholdi van Monnikendam in 1619 een beroep ontving naar Rotterdam, bracht dat grote onrust niet alleen onder de lidmaten, maar ook bij de toehoorders.Ga naar voetnoot12 In negatieve zin blijkt de invloed van de liefhebbers nogal eens, wanneer de gemeente haar dominee wel wil slijten. De ‘broederen ende toehoorderen’ van Akersloot kwamen in 1614 bij de classis Haarlem afzetting van hun predikant vragen.Ga naar voetnoot13 Juist veel toehoorders, zo heette het, bleven om zijnentwil uit de kerk weg, of kwamen niet tot toetreding.Ga naar voetnoot14 De overplaatsing van Isbrand Willemsz. de Laet - van Monster naar Wassenaar - kwam tot stand na een actie van meer dan veertig personen, ‘soo lidtmaten alsmede gequalificeerden toehoorderen’.Ga naar voetnoot15 Lieten de liefhebbers zich over de zaken niet uit, dan kwam het wel voor dat de classis eigener beweging hun oordeel vroeg. De classis Haarlem liet in 1609 te Limmen informeren naar de gedragingen van ds. Snoeck bij ‘soo wel die toehoorders als litmaten’.Ga naar voetnoot16 Gedeputeerden van de classis Edam bespraken bij een onderzoek te Schardam en Etersheim de klachten over ds. Winsemius met kerkeraadsleden, lidmaten ‘ende andere goede liefhebbers’.Ga naar voetnoot17 Het toevoegsel goed doet onderstellen dat er verschil in kwaliteit mogelijk is. Zo achtte de generale synode van 1578 publieke schuldbelijdenis van boetvaardige lidmaten niet wenselijk, ‘in den openbaren kercken daer vele spotters des woordts Gods bykoemen’.Ga naar voetnoot18 Misschien is dat aanvankelijk zo geweest, maar later is de nieuwsgierigheid wel uitgesleten, want in de zeventiende eeuw blijkt nooit meer iets van kwalijk gezinde toehoorders, tenminste niet vóór de bestandstwisten scheiding onder het kerkvolk kwamen brengen. Het gewone type van de liefhebber is het kerklid in wording. Waar veel toehoorders zijn, is ook ‘apparente hope van aenwas’.Ga naar voetnoot19 Doorgaans laat men het de hoorders zo veel mogelijk zelf over, de beslissing te nemen. De ambtelijke zorg van de kerk is alleen voor de lidmaten. Geen predikant of ouderling komt op de gedachte de inwoners van het dorp stuk voor stuk en een voor een aan te spreken. Erst wanneer de toehoorder door regelmatige kerkgang en voorzichtige levenswandel zelf blijk gegeven heeft te voldoen aan de vereisten die men aan een lidmaat zou kunnen stellen, gaan ook de kerkeraadsleden hem bezoeken. ‘So een dienaer merckt’, aldus het kerkelijk reglement van Oudewater, ‘dat een man ofte vrouspersoone neerstich tot de predicatyën comt, ende vroom is van leven, so zal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij aerbeyden so veel als in hem is, dat hij hem verder bringe, dat hij hem mede begeve tot den avontmale’.Ga naar voetnoot20 Het hier bepaalde geldt ook voor andere gemeenten: men kijkt pas naar iemand om als hij voor het lidmaatschap feitelijk al rijp is. Jacob Willemsen, die op 2 februari 1590 in 't Woud werd aangenomen, werd reeds het volgende jaar op 17 oktober tot diaken verkozen.Ga naar voetnoot21 Bernt Classen, op 19 december 1593 toegetreden tot de gemeente van Barendrecht, moest ruim twee jaar later - 21 januari 1596 - het ambt van ouderling op zich nemen.Ga naar voetnoot22 Zelfs als wij er rekening mee houden dat deze beide gemeenten toen zeer klein waren en dus ook bij de benoeming van ambtsdragers geen ruime keus hadden, mogen wij toch wel aannemen dat zulke mannen op het moment van hun toetreden reeds behoorlijk met de hervormde kerk vertrouwd waren, en zich afgezien van de avondmaalsviering weinig van de lidmaten onderscheidden. De gemiddelde leeftijd van aangenomen lidmaten lag dan ook waarschijnlijk belangrijk hoger dan later het geval was.Ga naar voetnoot23 De redenen waarom men zo laat toetrad worden zelden opgegeven, maar laten zich wel vermoeden. De instellingen en gebruiken van de hervormde kerk waren allicht velen nog wat vreemd; sommigen zullen geaarzeld hebben definitief met Rome te breken; anderen ook hebben misschien slechts geringe belangstelling gehad voor een sacrament dat niet vaker dan drie of viermaal per jaar werd bediend, of hebben de prijs van toetreding - onderwerping aan de kerkelijke tucht - voor zichzelf te hoog gevonden. Trouwens, ook de kerkeraden waren voorzichtig met het aannemen van lidmaten. In de notulenboeken staat wel dikwijls opgetekend, dat omvraag is gedaan of de broeders nog kandidaten voor het lidmaatschap wisten,Ga naar voetnoot24 maar men beperkt zich dan tot ‘personen die haer wel dragen’,Ga naar voetnoot25 en die ‘met hare neersticheyt in 't gehoor ende stichtelijckheyt van leven daertoe goede hope geven’.Ga naar voetnoot26 Mede uit hoofde van die voorzichtigheid groeide de hervormde kerk slechts langzaam in de eerste decennia van haar bestaan. De volgende lijst van lidmatentallen in enkele dorpsgemeenten omstreeks 1600 moge dit illustreren - ter vergelijking zijn de bevolkingscijfers gegeven van de telling van 1622.Ga naar voetnoot27 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer dan 80 à 90 lidmaten zal hebben gehad, zodat de maatstaf voor een grote gemeente hier niet te hoog gelegd wordt. Dat zien wij ook elders: de kerk van Oosthuizen en Warder noemt zich in 1620 ‘een grote gemeynte’, omdat er te Oosthuizen alleen al wel 100 lidmaten zijn.Ga naar voetnoot43 In De Kaag komt volgens een opgave van 1608 iedere zondag een groot gehoor bijeen, namelijk meer dan 200 personenGa naar voetnoot44 - de lidmaten hebben daarbij waarschijnlijk slechts een minderheid gevormd. Hem, dat in 1625 65 lidmaten had, voelde zich in 1616 groot genoeg om zich los te maken van Veenhuizen, ‘omdat de principale reden waerom de combinatie deser twee gemeenten in 't houden des avontmaels eerst is aengevangen, namelijck de versterckinge der gemeynte tegen den spot van andere secten, nu geen sulcke noodtwendicheyt en heeft’.Ga naar voetnoot45 Met een goede vijftig communicanten kon men dus behoorlijk voor de dag komen, zonder vrees van te zullen worden uitgelachen. Ook de andere kerkgenootschappen, zo zou men dan vermoeden, zullen wel uit kleine kerngemeenten hebben bestaan, met een schaar toehoorders er omheen. De stadsgemeenten zijn natuurlijk groter, al moet men die ook niet overschatten. Het zeer orthodoxe Enkhuizen had in 1620 ‘naebij de 3.000 ledematen’,Ga naar voetnoot46 op een bevolking van ongeveer 20.000. Gezien Enkhuizens reputatie van kerksheid mogen we dan waarschijnlijk achten, dat hogere percentages dan die van Enkhuizen in Holland zelden zullen zijn voorgekomen. Een stad als Den Briel met 700 lidmaten in 1616 - 3632 inwoners volgens de telling van 1622 - heeft dus niet zoals De Jager aannamGa naar voetnoot47 een kleine maar een in verhouding zeer grote hervormde gemeente binnen haar muren gehad. Het is waar dat wij voor Amsterdam van Trigland een nog hogere opgave hebben uit 1615 - meer dan 20.000 lidmaten - maar dat moet dan wel een tamelijk ruwe en sterk overdreven schatting zijn geweest, of waren misschien alle toehoorders in dit getal begrepen?Ga naar voetnoot48 Ook dat zou nog een flinke toeloop hebben betekend bij de 100.000 inwoners van de stad. Haarlem, dat in 1619 de faam heeft van ‘een extreem gehoor’Ga naar voetnoot49 naar de predikatiën te trekken, heeft dan de beschikking over drie kerkgebouwen. Die zijn dan ook inderdaad zo vol, dat de kerkeraad aan de burgemeesters een vierde gebouw komt vragen.Ga naar voetnoot50 Maar zelfs als wij onderstellen dat de Haarlemmers vier kerken konden vullen, ieder met 2.000 toehoorders, dan nog zou het percentage kerkgangers niet hoger liggen dan 20% van de bevolking. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Is er dus reden bij deze grote getallen voorzichtig te blijven, omgekeerd moet men ook de lage getallen niet al te absoluut zien. Zo mag men bij voorbeeld niet al te veel betekenis toekennen aan het getal 357, dat ons voor Rotterdam in 1612 wordt opgegeven.Ga naar voetnoot51 Want de hervormde gemeente heeft dan vier predikantenGa naar voetnoot52 - even veel dus als Enkhuizen, stad van ongeveer gelijke omvang - terwijl er bovendien nog een Waalse gemeente bestaat. Het aantal kerkgangers moet dus voor deze beide steden wel ten naaste bij even groot geweest zijn. De hoofdtaak van de dominee is immers de prediking, en het aantal predikanten wordt afgestemd op het aantal preekbeurten. Als het opgegeven getal van 357 lidmaten dan toch juist is, moeten er in Rotterdam ongewoon veel liefhebbers zijn geweest in verhouding tot het aantal lidmaten. Maar dan moet er tevens kort na 1612 een merkwaardige mentaliteitsverandering hebben plaats gevonden, en zijn de Rotterdammers plotseling in het heetst van de bestandtwisten door de begeerte naar de communie gegrepen. Want in 1619 telt men hier niet minder dan 3600 lidmaten!Ga naar voetnoot53 Reden genoeg dus om aan te nemen dat het getal van 1612 weinig betrouwbaar is, en in elk geval de invloed van de hervormde kerk niet begrenst. Echter doet een en ander toch ook blijken, dat in de steden zo goed als in de dorpen de hervormde kerk bepaald nog geen alles beheersende positie innam, al waren er allerlei factoren in het spel die haar invloed groter deden zijn dan de cijfers uitdrukten. Een van die factoren is stellig de gemengde samenstelling van veel gezinnen, die lidmaten, liefhebbers en anders denkenden onder één dak samenbracht. Alle gezinsleden konden dan toch vrij regelmatig met predikanten of ouderlingen in contact komen.Ga naar voetnoot54 In de regel zijn het de vrouwen, die zich het gemakkelijkst bij de hervormde kerk aansluiten: in vele, waarschijnlijk zelfs in de meeste plaatselijke gemeenten zijn de vrouwen tamelijk sterk in de meerderheid. Zo vindt men in 1605 te Hillegersberg 34 vrouwen tegen 24 mannen,Ga naar voetnoot55 in 1611 te Zwartewaal 57 tegen 34,Ga naar voetnoot56 te Naaldwijk in 1619 58 tegen 37,Ga naar voetnoot57 in De Lier, 1628, 75 tegen 48.Ga naar voetnoot58 De steden kenden dezelfde verhoudingen. Lydius had in zijn kwartier te Oudewater 60 mannen en 97 vrouwen.Ga naar voetnoot59 In Alkmaar vond men in 1587 onder de lidmaten 159 mannen en 281 vrouwen. In 1621 is het percentage mannen gestegen, maar de vrouwen vor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men nog een duidelijke meerderheid met 388 tegen 286.Ga naar voetnoot60 Voor Edam wijzen de aantallen communicanten in onderstaande opgave uit, dat doorgaans de vrouwen twee maal zo talrijk waren als de mannen,Ga naar voetnoot61 des te opmerkelijker omdat de cijfers doen vermoeden dat de groei van de gemeente al tot stilstand gekomen was.
Die stelling zullen wij moeten waar maken. H.J. Olthuis, die een zestig jaar geleden zijn proefschrift wijdde aan de doopspraktijk der gereformeerde kerken in Nederland tussen 1568 en 1816 heeft met nadruk ontkend, dat men ooit gewoon geweest is allen te dopen die naar het doopvont werden gebracht.Ga naar voetnoot63 Dat is inderdaad juist - maar het scheelde wel bijzonder weinig. Olthuis vermeldt zelf, dat men niet alleen kinderen van lidmaten doopte, maar ook van afgesnedenen, van katholieken of van onkerkelijken.Ga naar voetnoot64 Dat doet wel de vraag rijzen of Olthuis en recentelijk Even- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
huisGa naar voetnoot65 de zaken zuiver stellen, als zij zeggen dat de doop ‘normaal’ slechts bediend werd aan kinderen van lidmaten. Een toekomstig lid van de Dordtse synode, Bartholdi van Monnikendam, noemde het in 1600 zelfs een onschriftmatig gevoelen, de doop alleen te bedienen aan kinderen van lidmaten!Ga naar voetnoot66 En de classis Dordrecht antwoordde in 1625 op een vraag van ds. Lowijck dat hij zich alle moeite moest geven om de kinderen te dopen van een inwoner van zijn gemeente - geen lidmaat - die tot dan toe hardnekkig geweigerd had aan alle opwekkingen gevolg te geven.Ga naar voetnoot67 Het komt mij voor dat Olthuis en Evenhuis niet precies hebben gevat op welke grond in de zeventiende-eeuwse kerken de doop werd bediend: men doopte een kind niet omdat zijn ouders christenen waren, maar omdat het zelf tot de christenheid behoorde. In 1608 gebeurde het te Westzaan dat ‘een vraupersoon’ - of zij lidmaat was blijkt niet - een kind ten doop kwam brengen van ouders die beide ongedoopt waren. De predikant, Simon Ockerse, weigerde de doop te bedienen. Deze weigering had in zo verre een gelukkig gevolg, dat nu de moeder besloot zich samen met haar kind te laten dopen, maar in de gemeente wekte de zaak enige opschudding. Ockerse rekende zich toen verplicht het advies van de classis op dergelijke problemen te vragen. Deze antwoordde hem, dat men wel de ouders behoorde te vermanen zich eerst zelf te laten dopen, ‘mair so verre de kinderen uuyt de christelijcke afcompste voortcommen, ende de ouderen niet bevonden werden ofte bekent wierden voor openbare verachters ende wederpertiën van 't fondament des verbonts, dat men de kinderen in sulc cas den doop sal aendienen, sonder deselve dadelijck wederom te senden, mits dat men nochtans daerna ooc alle devoir sal doen om den ouderen te vermanen, dat se 't segel des verbonts selve willen ontfangen; ende dit alles omdat men verstaet dat de faute der ouderen aen den kinderen onder de christenheyt geboren den kinderen niet behoorde te prejudiceren de besegelinge des doops aengaende’.Ga naar voetnoot68 Hier wordt toch zeer duidelijk gesteld dat een kind recht heeft op de doop, ook wanneer zijn ouders het verbondszegel niet hebben ontvangen. Dat was trouwens in 1578 ook de opvatting geweest van de generale synode te Dordrecht. Op de vraag of men de vrijheid had kinderen te dopen van hoereerders, afgesnedenen of papisten, antwoordde de vergadering bevestigend, ‘overmidts de doop den kinderen die int verbont Gods staen toekoemt, ende het ghewis is, dat dese kinderen buyten het verbont niet en syn’.Ga naar voetnoot69 Waarom gewis voor kinderen van hoereerders en afgesnedenen? Omdat deze kinderen tot de christenheid, tot het nieuwe Israël behoorden. Zoals in het oude Israël de besnijdenis aan allen zonder onderscheid be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
diend werd, zo mocht men ook in het nieuwe Israël niemand de doop onthouden, ‘dewyle de doop een alghemeyne ghetuyghenisse is des verbondts Godes’.Ga naar voetnoot70 Verscheidene kerken gaan dan ook in de doopspraktijk verder dan het advies van de classis Haarlem in 1608, die nog verlangd had dat de ouders geen openbare verachters van de godsdienst zouden zijn, en volgen de nog ruimere praktijk die de synode van 1578 mogelijk maakte. De classis Haarlem zelf kan ons hier het bewijs leveren, want enkele maanden na het geciteerde advies kwam een Haarlemmer aan de kerkeraad de doop verzoeken voor zichzelf en zijn kinderen. De kerkeraad wees hem af omdat hij niet stichtelijk van leven was, maar verklaarde zich wel bereid zijn kinderen de doop toe te dienen.Ga naar voetnoot71 Natuurlijk deed zich in dergelijke gevallen wel een moeilijkheid voor. Feitelijk waren de ouders verplicht bij de doopsbediening hun instemming te betuigen met de kerkleer, en te geloven dat zij de kinderen ook in die geest zouden opvoeden. Wilde men dan, met de synode van 1578, toch kinderen van hoereerders, papisten en afgesnedenen dopen, dan had het vorderen van dergelijke beloften geen zin. Vandaar dat het gebruik ingang vond, een getuige te laten optreden, die wel bereid en bevoegd was de belofte te doen, een persoon, zoals de kerkeraad van Purmerend het uitdrukte, ‘die van de relegien ende tot mondige dagen is gecomen’.Ga naar voetnoot72 Dat de getuigen van de religie moesten zijn, lidmaten dus, was geen eis die overal gold. De Waalse kerk van Amsterdam nam reeds genoegen met getuigen die geen ergerlijk leven leidden, en die als zij het begeerd hadden tot de gemeenschap der kerk zouden kunnen worden toegelaten.Ga naar voetnoot73 Aan de verplichting tot het stellen van getuigen werd beslist niet algemeen voldaan. Uit Edam vernemen wij in 1613 de klacht, dat kinderen met kinderen bij het doopvont verschijnen.Ga naar voetnoot74 De kerkeraad besloot ‘de gemeynte ende alle toehoorders’ te vermanen dat niet weer te laten doen, maar nog in 1621 besprak de classis Edam de vraag, ‘hoe men weeren sal de abuysen ontrent den doop vallende... dat kinderen met kinderen tot doop comen’.Ga naar voetnoot75 Een tussen die beide jaren gehouden particuliere synode had niet beter weten te doen dan de kwestie naar de nationale synode te verwijzen.Ga naar voetnoot76 Waar dergelijke gewoonten bestonden, en kinderen als peters of meters optraden, werd vanzelfsprekend de belofte een lege vorm: de genoemde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Noordhollandse synode constateerde dan ook dat men in sommige dorpen het stellen van de doopvragen achterwege liet. Vermoedelijk durfde men toch de consequentie niet goed aan, de doop te weigeren aan kinderen wier ouders of getuigen de verlangde belofte niet wilden geven. In 1612 deed zich een dergelijk geval voor in de classis Dordrecht. Gevraagd of zij hun kind in de christelijke gereformeerde religie zouden opvoeden, hadden de ouders openlijk met neen geantwoord.Ga naar voetnoot77 Een uitspraak van de classis in dit geval is niet bekend. Maar wel weten wij dat de classis Haarlem in 1620 naar aanleiding van een soortgelijk geval in Oostzaan besloten had dat men de doop niet mocht onthouden aan kinderen wier ouders de doopvragen niet wilden beantwoorden.Ga naar voetnoot78 De uiterste consequentie trok in 1617 de classis Den Briel. Zij sprak uit dat ook ‘soodanige kinderen, die ten doope gepresenteert worden sonder getuygen, ende welcke ouderen notoirlijck profaen ende godtloos zijn’ gedoopt konden worden - ‘na gewoonte’, voegde zij er onthullend aan toe. In zulke gevallen moet men in stede van de doop te weigeren liever hopen, ‘dat Godt eenighe goede luden sal verwecken, die het debvoir twelc de ouders versuymen, sullen nacomen, ende de kinderen in de kennisse van de christelijcke religie onderwijsen sullen’.Ga naar voetnoot79 Dat mag toch wel heten: alles dopen wat in het doophuis gedragen wordt, en zou dat alleen gelden voor de classis Den Briel? De kerkeraad van Schoonhoven besloot in 1621 voortaan nog slechts in de middagdiensten te dopen. Hij deelde dat besluit niet aan de gemeente mee, maar volstond met een kennisgeving aan de vroedvrouwen, dat zij ‘de kinderkens... tegen die tijt innebrengen omme gedoopt te werden’.Ga naar voetnoot80 Zou men dan ook niet vermoeden, dat het soms ook de vroedvrouwen waren die de kinderen ten doop hielden, buiten aanwezigheid van ouders of getuigen? Verscheidene kerkeraadsnotulenboeken leren ons, dat in elk geval de vaders dikwijls absent waren.Ga naar voetnoot81 Toch zijn er inderdaad gevallen te citeren, waarin de doop geweigerd is. De predikant van Berkel en Rodenrijs kreeg in 1621 het verzoek van enkele omtrent het dorp verblijf houdende zigeuners, de doop aan hun kinderen te bedienen.Ga naar voetnoot82 Hij wist met de zaak geen raad, en de classis Delft waagde zich evenmin aan een stellige uitspraak, zodat de particuliere synode van Zuid-Holland tenslotte de knoop moest doorhakken. De synode oordeelde, dat zigeuners zelden in staat waren doopbewijzen voor zich zelf over te leggen, en ook ernstige reden gaven tot de verdenking dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hun alle lust ontbrak, ‘om haer kinderen in de godsalicheyt des levens ende suyverheyt der leere op te queecken’. Zij hadden geen ander oogmerk, dan profijt te trekken van de door hen voor de doopsbediening aangezochte getuigen; ja, zagen er niet tegen op hun kroost vier, vijf maal achtereen in verschillende dorpen te laten dopen. Eindconclusie van de synode was dat men het verzoek gerust kon afwijzen, en liever de Staten van Holland vragen zou, ‘dat dit goddelose gespuys uyt het landt mochte gekeert worden’.Ga naar voetnoot83 Ik denk eigenlijk, dat de vergadering het letterlijk meende, toen zij sprak van goddeloos gespuis. Zigeuners worden in de zeventiende eeuw meestal ‘heidens’ genoemd, en ik zou mij kunnen voorstellen, dat men hen niet tot de christenheid rekende, die als het nieuwe bondsvolk werd beschouwd. Dan hadden zij op de kinderdoop geen recht. De synode van Dordrecht besloot immers ook, dat men in Indië de doop niet zou mogen bedienen aan inheemse kinderen, die in een christelijk huisgezin waren opgenomen, en voor wier opvoeding een lidmaat zich garant stelde: zij behoorden nu eenmaal niet krachtens geboorte tot het bondsvolk.Ga naar voetnoot84 Zij zouden het sacrament pas op volwassen leeftijd na geloofsbelijdenis mogen ontvangen. Wel tot het bondsvolk behoren alle geboren Nederlanders, ongeacht hun kerkelijke kleur of denominatie. Zo schrijft Caspar Grevinchoven, ‘dat de papisten zijn te vergelijken bij den kinderen Israels in Samaria, dewelk ten tijde Rehabiams... vervallen ende geweken zijn van den huyse Davids’. De Almachtige heeft zijn hand nog niet volkomen van hen afgetrokken, want al is het pausdom als geheel tot kalverendienst vervallen, God houdt ook daar zijn zevenduizend, die de knie voor Baäl niet gebogen hebben.Ga naar voetnoot85 De wettigheid van de katholieke doop werd in de calvinistische kerken ook niet betwist. Is een kind gedoopt in de naam van de Drieënige God, dan is de waarde van het sacrament niet meer afhankelijk van de waardigheid van de bedienaar.Ga naar voetnoot86 Men erkent daarom de katholieke doop,Ga naar voetnoot87 de doop door mennistenGa naar voetnoot88 of zelfs door geëxcommuniceerden.Ga naar voetnoot89 Slechts in het vuur van de partijstrijd hebben sommige kerken later de inconsequentie begaan de remonstrantse doop onwettig te noemen.Ga naar voetnoot90 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hangt de doop niet af van de waardigheid van de bedienaar, dan zou men verwachten dat de bevoegdheid tot dopen niet binnen al te strenge ambtelijke grenzen wordt besloten. Inderdaad veroorloven de gemeenten zich in deze tijd nog wel eens vrijheden, die later onduldbaar zouden zijn geacht. De classis Leiden moest in 1599 twee proponenten berispen, die beide op verzoek kinderen hadden gedoopt; de ene was Josias Heynsius, de andere de in de kerkelijke geschiedenissen niet onvermaarde Festus Hommius.Ga naar voetnoot91 De ouderlingen van Heusden bestonden het in 1589 twee kinderen te laten dopen door de onderschoolmeester, ‘wesende allein een bloot lydtmaet der kercken’.Ga naar voetnoot92 De Amsterdamse kerkeraad gaf herhaaldelijk aan ziekentroosters van de O.I.C. per instructie de bevoegdheid onderweg in noodgevallen de doop te bedienen.Ga naar voetnoot93 In de meeste gevallen kwam de aandrang wel voort uit de oude Roomskatholieke gedachte, dat de sacramenten noodzakelijk zijn tot het heil. Was er geen dominee beschikbaar, dan wilde men liever de doop uit onbevoegde hand ontvangen, dan het ongedoopt verscheiden van zieke zuigelingen te riskeren. Ook de predikanten zelf worden nog dikwijls met deze vrees geconfronteerd, want telkens weer komen er ouders bij hen, die niet durven wachten tot de zondag, en onmiddellijk de doop begeren. Niet ieder had dan zoveel tegenwoordigheid van geest als Bernardus Dwinglo, die eens in zulk een geval op woensdagmorgen ijlings de kerkklok liet luiden om de gemeente op te roepen, en een minuut of wat later op de preekstoel de kleine kudde al stond toe te spreken, zodat hij aansluitend volstrekt reglementair de doop bedienen kon in de vergadering van de gemeente.Ga naar voetnoot94 Adriaen Simons van Charlois wist zo goede raad niet als hij zich geprest zag tot ‘ontijdelick doopen, twelck van hem dickwils wert gevordert met groter onstuimicheit der huisluyden’. De classis Rotterdam overhandigde Simons de ‘decreten der synoden in desen’, die hij dan maar aan lastige vragers moest vertonen.Ga naar voetnoot95 Doch de aandrang uit de kerken bleef zo sterk, dat de Dordtse synode in 1619 tot een concessie besloot: doop aan huis zou in gevallen van grote nood geoorloofd zijn, mits in tegenwoordigheid van de kerkeraad. Het oude principe van vroegere synoden, geen doop los van de woorddienst in de vergaderde gemeente, werd aldus opgeofferd, maar van harte ging het niet, want de Dordtse broeders bepaalden tegelijk, dat dit nieuwe besluit niet in de gedrukte acta zou worden opgenomen.Ga naar voetnoot96 Zij bereikten daarmee dat de meeste kerken van deze variant onkundig bleven, want het was uitgerekend de classis Dordrecht, die in 1623 aan de particuliere synode de vraag voorlegde, ‘of men tot contentement van de swacke, ende met namen die ontrent het pausdom wonen, de syecke kinderen op alle dagen sal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mogen doopen, sonder voorgaende predicatie’.Ga naar voetnoot97 Was het Dordtse oudsynodelid Balthazar Lydius toen vergeten dat dit probleem al in 1619 was opgelost? Dat men buiten Dordrecht de bepaling niet kende, is dan niet zo verwonderlijk. De classis Edam antwoordde in 1623 op een vraag van Zuiderwoude, dat alle doopsbediening buiten de gewone orde verboden was.Ga naar voetnoot98 Te Nieuwkoop voerde de kerkeraad wel in 1620 het dopen op weekdagen in, maar alleen op dinsdag en donderdag, uitsluitend in de kerk, en ‘met een voorgaende cleyne predicatie’.Ga naar voetnoot99 Aldus bleef de samenhang tussen woord en sacrament bewaard, al moest Nieuwkoop dan afwijken van de meest gebruikelijke orde, die alle huwelijksbevestigingen en doopsbedieningen in de middagdiensten plaatste.Ga naar voetnoot100 De doop was niet aan een bepaalde leeftijd verbonden. In Holland werden in het begin van de zeventiende eeuw zeer veel ongedoopten aangetroffen in alle leeftijdsgroepen. De monnik Wouter Jacobsz. woonde in 1578 te Amsterdam de doop van een vierjarig meisje uit Wognum bij, ‘welck noch heyden was’. De ouders verzekerden hem, dat er te Wognum zeker honderd ongedoopte kinderen waren, ‘overmids dat sij tot gheen priester wisten te coemen ende die calvinister seckte niet toegedaen en waeren’.Ga naar voetnoot101 Veel verandering kwam in deze situatie voorlopig niet. De calvinisten hadden twee grote mededingers, katholieken en doopsgezinden. Bij de eersten was de zielszorg tijdelijk onderbroken, bij de tweeden viel de doop alleen ten deel aan degenen die in rijper jaren bewust voor de kerkelijke gemeenschap van hun ouders kozen. De hervormde kerk klaagde dan ook in 1587, ‘dat tegens weinige kinderen, die men tot de Gereformeerde kerken ten doop braght, een ongelooflijk groot getal ongedoopt bleef, of bij Paepen ende anderen gedoopt wierden’.Ga naar voetnoot102 Aldus groeide er een generatie op, die in de kinderjaren vaker niet dan wel de doop had ontvangen. Zekere Symon Gerrytsz. vroeg in 1605 te mogen toetreden tot de gemeente van Monnikendam, maar wist zelf niet te zeggen of hij ooit het sacrament had ontvangen. De kerkeraadsleden antwoordden hem dat hij maar eens navraag moest doen, doch ‘dat sij ten aensiene van de gelegentheyt des tijts ende sijnes ouderdoms wel voor seecker houden dat hij ongedoopt is’.Ga naar voetnoot103 Klaarblijkelijk behoorde hij tot een jaargang, die voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een belangrijk deel uit niet gedoopten bestond. In de bestandsjaren was het nog een tamelijk veel voorkomend verschijnsel, dat stervenden in hun laatste uren de doop begeerden, ‘grotelix becommert... alsse zonder doop moeten sterven’.Ga naar voetnoot104 Een ander motief om de doop te verlangen was de aanstaande echt. De hervormde kerk weigerde alle medewerking aan huwelijksbevestigingen als een van beide partijen ongedoopt was,Ga naar voetnoot105 en zou het liefst gezien hebben dat ook de overheid deze regel had aangehouden.Ga naar voetnoot106 Strikte doorvoering van dit beginsel kon allicht schijnheiligheid in de hand werken bij jonge bruidsparen. Ds. Naeranus van Vlaardingen ontving in de winter van 1608 twee jongelui op bezoek, die verzochten gedoopt te mogen worden. Naeranus was over deze plotselinge vraag enigszins verwonderd, daar hij het tweetal nog nooit in de kerk gezien had. Het bleek hem dan ook spoedig, dat ze van de christelijke religie nagenoeg niets wisten. Wel toonden ze zich zeer volgzaam toen de predikant hun iets van de kerkleer vertelde, ja ze openden zelfs schone vooruitzichten op een vlijtige en regelmatige kerkgang. ‘Dan evenwel’, zo luidt Naeranus' trieste conclusie, ‘als men de saecke nauwer ondertaste, werde bevonden dese genegentheydt tot den doop meest om het aenstaende houwelijc te wesen’. De classis Delft vond met hem, dat de doop aan dit bruidspaar eerst bediend zou kunnen worden, als ‘zij beter geëxerceert mochten wesen in de fundamenten van de christelijcke religie’.Ga naar voetnoot107 Te gewichtiger was deze vorming, omdat gaandeweg de opvatting veld won, dat volwassendoop gelijk behoorde te staan met de aanneming als lidmaat. Een uitgemaakte zaak was dat echter niet direct, misschien wel omdat tussen kinder- en volwassendoop nog niet een zo duidelijke scheidslijn bestond als later, toen kinderen in de overgangsjaren niet meer gedoopt werden, en moesten wachten tot zij in staat waren voor zich zelf te kiezen. Zo vroeg de kerk van Wormer in 1605 aan de classis Haarlem, hoe zij moest handelen bij de doop van twaalfjarigen.Ga naar voetnoot108 De vergadering antwoordde, dat deze kinderen vóór de doop de twaalf artikelen van buiten zouden moeten leren.Ga naar voetnoot109 De classis hield dus de twaalfjarigen niet meer voor onmondig, want zij verlangde van hen een daad, maar trok niet de uiterste consequentie, die in de verplichting tot communiceren na | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de doop zou hebben gelegen. Het werd dan wel enigszins moeilijk de grens te bepalen. Hem nam in 1613 de zestienjarige Griet Fopsdr. aan, op de belofte dat zij over enige tijd ook tot de avondmaalsgemeenschap zou toetreden.Ga naar voetnoot110 Haarlem weigerde in 1622 de doop aan een meisje van diezelfde leeftijd, omdat zij voor de communie nog te jong geacht werd - misschien omdat zij ‘seer cleyn van gewas als een kint’Ga naar voetnoot111 geweest is? Maar ook ten aanzien van volgroeide personen is er tweeërlei beleid. Edam doopte niemand meer boven vijftien jaar, als hij of zij geen belijdenis des geloofs aflegde.Ga naar voetnoot112 Het naburige Monnikendam evenwel was bereid de doop ook te bedienen aan volwassenen die geen positieve belofte deden van te zullen gaan communiceren.Ga naar voetnoot113 Wel krijgen wij de indruk dat de meeste kerken toch het gebruik van Edam volgden,Ga naar voetnoot114 dat in Noord-Holland trouwens reeds in 1595 door de particuliere synode was voorgeschreven en ter Dordtse synode algemeen werd ingevoerd.Ga naar voetnoot115 Toen had men tenminste een vaste regel in handen, al heeft die de kerken niet altijd voor formalistische interpretaties kunnen behoeden.Ga naar voetnoot116 Waar de volwassendoop als belijdenis werd opgevat, mocht men hem anders dan de kinderdoop metterdaad verstaan als een inlijving bij de gemeente. Vrij dikwijls echter blijken dopelingen de gemeenschapsband toch niet zo sterk te voelen, en geven zij er de voorkeur aan het sacrament elders te ontvangen,Ga naar voetnoot117 ook wanneer zij zich door ‘ernstigen kerckgang ende tuchtigen wandel’ hebben onderscheiden.Ga naar voetnoot118 De kerkeraden wijzen zo iemand er wel eens op, ‘dat hij hem niet behoort te schamen’,Ga naar voetnoot119 maar staan de betrokkene toch altijd zijn verzoek toe, mits de doop in het midden van een gemeente, en niet particulier bediend wordt.Ga naar voetnoot120 De hoge frequentie van de volwassendoop geeft ons een aanwijzing, dat de hervormde kerk in deze jaren op de doopsgezinden waarschijnlijk wel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enige winst heeft behaald, of tenminste lidmaten heeft aangeworven uit de kring van hen die door afstamming en milieu eigenlijk eerder voor de broederschap in aanmerking zouden zijn gekomen. Verrassend is dat natuurlijk niet. Naast hervormden, doopsgezinden, katholieken, moeten er bij de aanvang van de zeventiende eeuw nog velen geweest zijn die nog geen vaste kerkelijke bindingen hadden, en in beginsel voor alle drie de genoemde kerkgenootschappen even gemakkelijk of zo men wil even moeilijk bereikbaar waren. De methoden van benadering verschilden voor de genoemde drie niet onaanzienlijk. De kracht van de hervormde kerk lag vooral in haar publieke karakter, haar aanwezigheid midden in het dorp. Zij slechts stond in het volle licht van openbaarheid, en werd door de overheid als de nationale kerk erkend. Zij alleen was bij doop, huwelijk en begrafenis dienstverlenend orgaan voor alle ingezetenen. Zij ook was uitsluitend bevoegd tot geestelijke verzorging van soldaten, matrozen en gevangenen in naam van de christelijke overheid. Zij ten slotte wist als enig kerkgenootschap haar belang tot staatsbelang verheven: daar de gereformeerden zich voor de vrijheid en welstand van het vaderland altijd het ijverigst hebben betoond, zegt Van Meteren, ‘hebben de landen op die meest haer fondament ghemaeckt’. Identificatie was het echter niet; andere kerken, zo vervolgt hij, behoefden niets te vrezen als zij maar eerbied toonden voor het gezag. De secten mocht men niet bestrijden met dwang, veel juister was het hen ‘mette predicatie van de ghereformeerde religie te dempen’, en hen voor zich te winnen met broederlijke liefde. Daartoe ook oefenden de gereformeerden in hun gemeenten de kerkelijke tucht, opdat zij niemand aanstoot zouden geven.Ga naar voetnoot121 Zeker een interessante visie op de wervende vermogens van de hervormde kerk! Prediking, naastenliefde en kerkelijke tucht zouden noodzakelijk en genoegzaam zijn om de reformatie overal ingang te doen vinden. Dat wat de hervormde kerk te bieden had wordt hier zo positief beoordeeld, dat het op zich zelf zonder hulp van uitwendige middelen krachtig genoeg moest zijn om een totale zege te bewerkstelligen. Met recht? In deze eeuw benaderde Rogier de vraagstukken wel geheel anders, toen hij telkens weer stelde dat de protestantisering slechts goede resultaten kon bereiken waar de plaatselijke katholieke kerk door bederf was aangetast, waar de overheid voor krachtige steun zorgde, en waar de katholieke zielszorg lange tijd onderbroken was geweest.Ga naar voetnoot122 Rogiers beschouwing is zeker van eenzijdigheid niet vrij te pleiten. Was de doorwerking van de reformatie dan werkelijk uitsluitend afhankelijk van voorwaarden, die buiten haarzelf lagen? Had het protestantisme geen eigen kracht, die het in staat stelde zich ook met een gezond katholicisme | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te meten? Had het slechts de betekenis van een kerkelijk ziekteverschijnsel? Men krijgt bij Rogier bijna de indruk dat de mens beschouwd wordt als van nature katholiek, zodat zijn overgang naar het protestantisme steeds een bijzondere verklaring nodig heeft. Van Meterens zienswijze kan daarom nog altijd gelden als een nuttige corectie bij voorbaat. Maar natuurlijk maakt ook Van Meteren het zich wat gemakkelijk, als hij meent te kunnen zeggen dat de Hollanders afkerig waren van iedere vorm van gewetensdwang. Hoe mild ook de overheid mocht zijn bij de toepassing, het feit liet zich niet wegredeneren dat de katholieke godsdienst bij plakkaat verboden was. Ze zou dat ook onder het bestand blijven, toen de katholieken eerst hadden kunnen hopen dat misschien de politieke noodzaak voor een verbod vervallen was.Ga naar voetnoot123 Het was bovendien geen zaak die alleen lag tussen de magistraten en hun katholieke onderdanen: regeringsmaatregelen tegen de andere kerkgenootschappen in het algemeen en tegen de Rooms-katholieken in het bijzonder stonden wel degelijk menigmaal op de agenda's van classes en synoden. Vrij dikwijls gaat een concrete maatregel terug op een kerkelijke aanklacht. Om slechts enkele grepen te doen: het was de classis Den Haag, die de aandacht van de regering vestigde op de toeloop van Hollandse katholieken, als ten huize van de prins van Portugal of de ambassadeur van Venetië de mis gelezen werd.Ga naar voetnoot124 De Staten van Holland deden toen allen die de ambassade verlieten aanhouden om zich met een eed te zuiveren van de verdenking dat zij de mis hadden gehoord. Wie weigerde te zweren werd bestraft, ‘beginnende van de notabelste eerst’.Ga naar voetnoot125 Het was de classis Edam, die in de Beemster een Jezuïet signaleerde, gezind om in dat pas gewonnen land ‘het papistische of Jesuytische oncruyt’ te zaaien.Ga naar voetnoot126 En ook hier kwam toen de overheid op verzoek van de kerk in het geweer: het Hof van Holland lastte de plaatselijke magistraten de boosdoener uit hun jurisdictie te verjagen.Ga naar voetnoot127 In datzelfde jaar ten slotte, 1621, gaven de Gecommitteerde Raden van Holland orders aan de drost van Heusden, beter toezicht te houden dat geen ‘openbare papisten, libertijnen ende bespotters van de ware gereformeerde religie’ zich in de dorpsregering indrongen. Ook daar waren het ‘de kerckendienaeren in den quartiere van Heusden’ geweest, die op de misstanden de aandacht hadden gevestigd.Ga naar voetnoot128 Deze voorbeelden, die gemakkelijk te vermeerderen zouden zijn, bewijzen wel dat de hervormde kerk niet afkerig was van overheidssteun. Zij was zich er heel goed van bewust, dat reeds de eenvoudige aanwezigheid van katholieke zielszorgers haar eigen gemeenten afbreuk deed. Kon men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slechts de priesters uit het land houden, meende de dominee van Limmen, dan zouden wel ‘diegeene die wat moderaet sijn, ten gehoor van Godes H. woort... connen gebracht worden, gemerct sommige van dien, soo wanneer sijluyden van den predicant tot dien eynde aengesproocken werden, selver seggen: waer 't dat die papen aldaer niet en waren, dat sijluyden wel ter kercken souden comen’.Ga naar voetnoot129 Gold dat van de papen, van de vermaners zou het niet minder waar zijn. Menno's volgelingen echter vormden een getolereerde gezindte, en de classes of synoden hebben ook nooit beproefd de overheid te verleiden tot een vergaderverbod.Ga naar voetnoot130 Russius van Ouddorp liep een classicale berisping op, omdat hij op de preekstoel gezegd zou hebben: ‘men behoorde tegen de mennonisten niet te disputeren met monde of geschrifte, maer met galgen ende stroppen’.Ga naar voetnoot131 Ook de classis Edam verkoos liever tegen de doopsgezinden niets te ondernemen, dan ‘de lasteringe over de predicanten, die doch als inquisiteurs gescholden worden, te vermeerderen’.Ga naar voetnoot132 Maar zolang het niet ging om een verbod van eredienst, wilden de kerken nogal eens op onregelmatigheden wijzen. Op verzoek van de classis Edam met haar vele Waterlandse doopsgezinden besloot bij voorbeeld de synode van Noord-Holland aan de Staten een verbod te vragen tegen schoolboekjes, ‘die men bevindt van de wederdooperen ende andere secten int licht gebracht ende der juecht geleert te werden’.Ga naar voetnoot133 Onder zulke censuur behoorden ook, zo meende de Haarlemse kerkeraad, doopsgezinde bijbeluitgaven te vallen, die door onjuiste vertaling ‘de rechte leere van de persoon ende menschweerdinghe onsen Salichmakers Jesu Christi’ verduisterden en vervalsten.Ga naar voetnoot134 Voorts zag men in hervormde kringen geen verschil tussen de doopsgezinde echtmijding - een kerkelijke straf - en de daadwerkelijke echtscheiding,Ga naar voetnoot135 en meende daarom dat het wel op de weg van de overheid zou liggen te verhoeden dat op deze wijze ‘confusie ende tweedracht in familien ende policyen’ zou ontstaan.Ga naar voetnoot136 In het vlak van de burgerlijke gehoorzaamheid lag het ook, althans volgens de classis Dordrecht, wanneer doopsgezinden voor het gerecht in plaats van de eed af te leggen, getuigenis gaven op hun mannenwaarheid. Was dat geen eed, dan drukte deze bekrachtiging niet meer uit dan het getuigenis zelf. Was | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het er wel een, dan zwoeren ze bij zichzelf, ‘ende sulx is niet alleen eenen valschen eedt, maer oock affgoederie’.Ga naar voetnoot137 In al deze kritiek hetzij op Rome, hetzij op Menno, is meer aan de hand dan onderlinge jalouzie van concurrerende kerkgenootschappen. Mag men heden ten dage achter Calvijns naam het woordje oecumenicus geïntroduceerd hebben, de Nederlandse hervormden waren toch echte zonen van Calvijn, als zij rooms katholieken en doopsgezinden niet beschouwden als gesprekspartners uit een andere kerk, maar als tegenstanders uit een verderfelijke secte. De ook toen reeds gehoorde klachten over kerkelijke verdeeldheid wees men zonder meer terug, als de waarheidsvraag niet primair gesteld was. ‘Soo yemant van nu voortaen sick meer beclagen wilde van de verscheydenheyt van der menschen voor-geven ende gevoelen, ofte van de menichfuldige twisten ende oneenicheden in den geloove, ende daerentusschen evenwel weygerde sick desen gewissen proefsteen ende onvervalschte goutwage (de bijbel) met allen vlijt ende neersticheyt int werck te stellen, die soude ontwijfelick daermede niet alleenlijck eene schendige ende onverdragelijcke ondanckbaerheyt tegen Godt, maer ooc eene Duvelsche verstocktheyt zijns herten ontdecken’.Ga naar voetnoot138 Naar deze gedachtengang - Marnix van Sint Aldegonde is aan het woord - is de waarheid niet verborgen of ingewikkeld, doch voor ieder die wil uit de schriften te ontdekken. Marnix sluit zich daarmee geheel aan bij de Nederlandse geloofsbelijdenis, die in artikel 29 het verschil tussen ware en valse kerk eenvoudig noemt: ‘deze twee kerken zijn lichtelijk te kennen en van malkanderen te onderscheiden’. Ja, hoe zou het ook anders kunnen? De kerk was het ene lichaam van Christus, en moest daarom noodzakelijkerwijs een en ondeelbaar zijn. Zij kon niet tegelijk worden aangetroffen in gemeenten van verschillende gezindte. De Haagse remonstranten klaagden in 1617 over hun contra-remonstrantse broeders, dat die door hun gescheiden kerkgang zich hadden ‘affgesondert van het lichaem der gemeente Christi alhier’.Ga naar voetnoot139 Wanneer leden van de hervormde kerk, remonstranten nog wel, zo sterke uitspraken doen over geloofsgenoten die kort te voren nog met hen aan de avondmaalstafel zaten, wat moest dan wel de afstand zijn tot doopsgezinden of katholieken? Als Grevinchoven in zijn fundamentboek nader ingaat op de vraag waarom er eigenlijk secten zijn, ziet hij voor deze groeperingen in het geheel geen positieve taak ten opzichte van hun eigen aanhang. Secten bestaan voor Grevinchoven om der wille van de ware kerk. God zendt valse profeten om de mensen op de proef te stellen, en onder zijn volk de oprechten te onderscheiden. Secten zijn daarom openbaring van zijn rechtvaardig oordeel: hun die de liefde der waarheid niet hebben aangeno- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men (2 Thess. 2: 10) zendt God een geest van dwaling, opdat zij de leugen geloven.Ga naar voetnoot140 In deze visie staan de kerken scherp tegenover elkaar. De ware gelovigen alleen houden het met Gods koninkrijk, en moeten vurig strijden voor en met hun Heer: ‘il est necessaire que tous d’un commun accord, tant hommes que femmes, soustiennent sa querelle’.Ga naar voetnoot141 Toch kunnen wij bij Grevinchoven ook de redenen bespeuren waarom de hervormde kerk, die weliswaar beteugelende maatregelen tegen de andere kerkgenootschappen aanprijst, en daarin met name tegenover de katholieken soms ook zeer ver gaat, toch blijft staan voor de uiterste consequenties. Ze bepleit niet de terechtstelling van ketters, die in deze zelfde tijd in Spanje of in Engeland nog wel werd voltrokken. De secte komt over de mensen als een oordeel, en is een werktuig in Gods straffende hand. De kerk kan daarom in laatste instantie de secte aan God overlaten. Die buiten zijn oordeelt God, en voor dezulken is de kerk niet. De kerk als gemeenschap der heiligen is een besloten kring. Elk moet zich schuldig weten, zegt de Heidelberger catechismus, zijn gaven aan te wenden ‘ten nutte en ter zaligheid der andere lidmaten’,Ga naar voetnoot142 of, naar de Nederlandse geloofsbelijdenis, te dienen ‘de opbouwing der broederen, naar de gaven, die hun God verleend heeft’.Ga naar voetnoot143 De broeders, de lidmaten - kerkleden zijn er voor elkaar, niet voor de anderen. Philips de Bree, in 1615 voor de kerkeraad van Voorschoten geroepen, weigerde zijn spijt te betuigen over een vechtpartij die hij met een Rijnsburger kastelein heeft gehad: de man was toch immers geen lidmaat geweest!Ga naar voetnoot144 Daar is het isolement van de gemeente tot caricatuur geworden, maar de trekken zijn aan het echte portret nog wel verwant. Missionair is deze kerk zeker niet. De Dordtse leerregels zullen in 1619 wel uitspreken dat het evangelie ‘zonder onderscheid moet verkondigd en voorgesteld worden, met bevel van bekering en geloof’, doch dat geldt dan alleen voor ‘alle volken en mensen, tot welke God naar zijn welbehagen zijn evangelie zendt’.Ga naar voetnoot145 Daarmee wordt zeer beslist een beperking bedoeld. Cornelius Geesteranus, die zich in 1617 voor de classis Gorinchem wilde zuiveren van de blaam remonstrant te zijn, antwoordde op de vraag of naar zijn gevoelen Christus voor alle mensen gestorven was: ‘neen, ende dat sulcx blijckt overmits Hij niet allen 't evangelium laet prediken, twelcke Hij andersins doen moeste’.Ga naar voetnoot146 Christus moest het doen, de hervormde kerk kon rustig afwachten. Men leide hieruit overigens niet af, dat de calvinistische verkiezingsleer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de oorzaak was van het ontbreken van missionaire ijver. Immers ook de remonstranten erkenden de verkiezing van volkeren. Zij verschilden met de calvinisten slechts hierin dat de grond van de verkiezing voor hen niet lag in het welbehagen Gods, maar in de waardigheid om te ontvangen.Ga naar voetnoot147 De heidense volken waren het evangelie onwaardig, en gingen verloren door eigen schuld. Voor de enkelingen die zich beter gedroegen behoefde men geen zending te drijven, want die konden wel zalig worden als zij het weinige dat hun geschonken was maar recht gebruikten.Ga naar voetnoot148 Blijkbaar heeft overal de zendingsdrift zo zeer ontbroken, dat men langs alle wegen tot dezelfde conclusies kwam. Voor de situatie in Holland golden natuurlijk enigszins andere maatstaven, omdat het Hollandse volk wel het evangelie ontvangen had. Daarom moest men het ook in alle steden en dorpen prediken, zodat ieder de boodschap kon horen. Maar van individuele benadering zag men af, wel ten naaste bij uit dezelfde motieven die het zendingsbesef zo verzwakten. De katholieke kerk verschilde hierin zeer duidelijk met de hervormde. De buitenstaanders zijn zeker in Europa voor haar geen verworpenen, maar afvalligen. Zij zijn wel van de kerk vervreemd, maar behoren thuis in haar schoot, en moeten daarom weer terug gebracht worden in de gemeenschap der kerk. De afstand was ook zo groot niet, want iedere ketter stamde zo al niet van een katholieke vader, dan toch van een katholieke grootvader af. Bijna elke protestant had de tradities van zijn geslacht tegen zich, en zou met beschaamde kaken staan als zijn vaderen uit hun graven opstonden. ‘Ick en weet niet wat wy doen souden’, laat de Jezuït Scribani de Hollandse calvinist zeggen, ‘quamen onse voorouders te verrijsen, niet willende van haer ingeboren geloove wijcken’.Ga naar voetnoot149 Was het te kras uitgedrukt, na eeuwen van katholicisme dat geloof ingeboren te noemen? Wie mijn hart opensnijdt, zei de Leidse burgemeester Jan Jansz. Baersdorp in 1587, die zal daar een dubbelovergehaalde katholiek vinden, hoe dikwijls ik ook ter kerke ga.Ga naar voetnoot150 In Baersdorp laat zich dat begrijpen, daar hij een man van de eerste generatie was. Maar bij volgende geslachten is de Roomse bekoring beslist nog niet geweken.Ga naar voetnoot151 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Dordtse regentenzoon Cornelis van Beveren, die in 1612 een studiereis door Frankrijk en de Zuidelijke Nederlanden maakte, heeft in een journaal zijn wetenswaardigste belevenissen opgetekend. Van kerkgang bij de Hugenoten in La Rochelle of Charenton meldt hij niets, maar wel gaat hij in Antwerpen de gevierde pater Gouda beluisteren, en woont hij in Angers de mis bij omdat hij wel eens een echte bisschop wil zien.Ga naar voetnoot152 Dikwijls rapporteert hij bezoeken aan Jezuïetencolleges,Ga naar voetnoot153 en zijn belangstelling voor reliquieën lijkt onuitputtelijk. Men zou hem voor een katholiek houden, als hij niet bij de beschrijving van de wonderbare herkomst of buitengewone eigenschappen van heilige voorwerpen steeds een braaf protestants en plichtmatig ‘soo men seyde’ placht toe te voegen.Ga naar voetnoot154 Bij sommigen hield dit coquetteren met Rome de belangstelling levend, bij anderen kweekte een zekere mate van religieus indifferentisme althans geen vurige protestantse belijders. ‘Ende de religie, wat leyt daeraen of die Paeps is of Geus, of van beyts is, als elck een mach doen so hijt verstaet?’Ga naar voetnoot155 De paap moet toch ook leven, zei een man in de classis Dordrecht, toen zijn kerkeraad hem verweet dat hij had ‘geoffert... in de papenkercke’.Ga naar voetnoot156 Op het kritieke moment kon deze onverschillige verdraagzaamheid weer omslaan in katholicisme. Olivier van Noort moest bij zijn reis om de wereld dertien mannen op de Philippijnen als gevangenen in handen van de Spanjaarden achterlaten. Slechts een, de Nijmeegse burgemeesterszoon Biesman, weigerde zijn geloof af te zweren, en werd als ketter ter dood gebracht. De overige twaalf traden tot de katholieke kerk toe, en werden toen ‘met rozekransen om den hals, geleid naar de plaats der executie, in groote vreugde des gemoeds, omdat zij hunne zonden door den dood konden boeten’.Ga naar voetnoot157 Hun leven hadden zij dus met afzwering niet kunnen kopen, maar desondanks verkozen zij toch als katholieken te sterven. Toen dus de katholieke kerk haar zielszorg in Holland weer hervatte, bleef weliswaar het aantal priesters voorlopig nog sterk achter bij het getal predikanten,Ga naar voetnoot158 maar het katholicisme vond toch een zeer behoorlijke weerklank.Ga naar voetnoot159 Vooral in het noordelijk deel van de provincie - Kennemerland, Waterland, de Streek - beheerste Rome het godsdienstig le- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ven.Ga naar voetnoot160 Zelfs de overheid die de plakkaten moest uitvoeren, bleek veelal juist een steunpilaar van de oude kerk. Niet alleen zijn er veel magistraten, die ‘met de papisten over hare afgodische vergaderingen composeren’,Ga naar voetnoot161 het is ook op het platteland bepaald geen uitzondering dat de dorpsoverheden zelf katholiek zijn.Ga naar voetnoot162 Zij laten hun voorkeuren soms krachtig blijken. Te Waasbeek blijkt in 1622 ‘aengaende de groote stouticheyt, die bij de papisten aldaer wert gepleecht... dat den geweesen officier ende gelicentiëerde heemraeden daervan sijn de meeste directeurs’.Ga naar voetnoot163 Te Hoogwoud staakt de kersvers gekozen baljuw in 1614 wel zijn bezoek aan de katholieke vergaderingen, maar legt dan natuurlijk zijn vrouw en vrienden geen enkele moeilijkheid in de weg.Ga naar voetnoot164 Te Hillegersberg krijgt ds. Bontebal in 1617 zo de schrik ‘van een nieuwe paepsche secretaris, aldaer beroepen’, dat hij ijlings ontslag vraagt en zijn biezen pakt naar Herwaarden.Ga naar voetnoot165 De voortgang van het katholicisme hier te schetsen, zou buiten ons bestek vallen. Het is genoeg hier te constateren dat de katholieke kerk in deze dagen voor de hervormde een volwaardige mededingster was, steeds in de weer verloren terrein of braak liggend land voor zich te veroveren. ‘Wy worden gewaer’, zal ds. Udemans in 1640 schrijven, ‘dat de menschen meer ende meer beginnen den Heere te verlaten, ende een walghe te krijghen van syn H. Woordt, ende suyveren Gods-dienst, ende datse wederom beginnen te hellen naer den Paepschen Baal, ende Astaroth’.Ga naar voetnoot166 Een optimist is Udemans nooit geweest, want dat ook de hervormde kerk tijdens zijn leven gegroeid is, hebben we reeds gezien. Maar wel houden deze woorden de bevestiging in van het feit, dat in de strijd om de massa tussen de kerken in, de katholieken zich geducht konden laten gelden. Bij de doopsgezinden daarentegen is de groei niet sterk genoeg geweest om de achteruitgang te compenseren, zoals de frequentie van de volwassendoop in de hervormde kerk ook bevestigt. Doopsgezinden hadden reeds met Rome gebroken. Voor hen was het niet zo'n grote stap meer naar de hervormde kerk, toen de reformatie hier eenmaal die weg gekozen had. Vanaf dat ogenblik begon de aanhang van de broederschap terug te lopen. Hun vroegere sterkten gingen over in handen van de calvinis- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten.Ga naar voetnoot167 Zij ontbeerden steun van de overheid, terwijl ook het verregaande individualisme nadelig voor hen was, dat hun strijdbare verdeeldheid spreekwoordelijk maakte, en een aanfluiting eigenlijk ook was voor een gemeenschap die de weerloosheid beleed.Ga naar voetnoot168 Maar alle aantrekkingskracht had deze groep nog niet verloren. ‘Aequi justique tenaces sunt’ zegt Van Buchell over de doperse Waterlanders, ‘quorum verba plus ponderis quam aliorum habere dicuntur juramenta’.Ga naar voetnoot169 Grevinchoven bedoelt ongeveer hetzelfde, al drukt hij zich onvriendelijker uit, als hij de doopsgezinden altijd bezig ziet ‘hare eygene heyligeyt ende goede wercken den menschen te recommanderen en aan te prijsen, om de eenvoudige herten te verleyden tot haar liever secten’.Ga naar voetnoot170 Klaarblijkelijk zijn de doopsgezinden er in geslaagd ondanks het beuzelachtig en schismatiek gekibbel in eigen kring zich toch naar buiten toe de reputatie te verschaffen van een genootschap waar broederlijke liefde en stipte wandel het levensklimaat bepaalden. Neeltgen Cornelis te Monnikendam, die zich in 1615 bij de doopsgezinden voegde, wist geen enkele reden voor haar overgang aan te voeren ‘dan alleen dat de persoonen bij dewelcke sij nu ging veel beeter scheenen te weesen ende godtsaliger, dan die in de kercke waren’.Ga naar voetnoot171 Ds. Bartholdi maakte zich daar wel wat gemakkelijk van af, toen hij dit ‘blauwe uytvluchten’ noemde.Ga naar voetnoot172 Hoe een en ander nu in de praktijk de verhoudingen tussen de kerkgenootschappen heeft beïnvloed, kunnen wij het beste aan het grensverkeer observeren. Ook toen reeds werd dat verkeer in de eerste plaats onderhouden door degenen die zich een huwelijkspartner kozen buiten de kring van hun eigen kerkgenoten. Waarom, zo vraagt het trouwlustige meisje Rosette in Cats' Houwelick, zou men zijn levenslot niet mogen verbinden met dat van iemand die niet tot dezelfde kerk behoort, als men toch in staat en maatschappij met elkaar samenleeft? Ick sie, men woont hier onder een,
Men heeft er vrees en hoop gemeen,
Men geeft gewilligh alle dagh,
Al wat ter oorlogh dienen magh.
Ick achte, dat het echte bedt
Hier immers niet en dient belet.Ga naar voetnoot173
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Rosettes van deze wereld vonden hier echter niet alleen Jacob Cats tegenover zich, maar ook alle bestaande kerkgenootschappen, en tot op zekere hoogte zelfs de staat. Trouwbeloften verloren namelijk hun kracht, indien staande de verloving een van het tweetal afviel ‘tot de paperye, of eenige andere by ons getolereerde religie’.Ga naar voetnoot174 Maar meestal lagen de zaken natuurlijk anders, hadden beide partijen reeds bij de eerste kennismaking hun eigen standpunt, en lag het bezwaar in de mogelijkheid, dat afval tot paperij uit het huwelijk vanzelf zou volgen. Vooral de katholieke mannen, zo klaagde de Haarlemse classis in 1621, namen tegenover hun hervormde echtgenoten een zeer onverdraagzame houding aan. Zij dwongen hun vrouwen de kerkgang te staken, van de avondmaalsviering weg te blijven, hun kinderen op te voeden in de pauselijke leer, en de dominees huis en hof te ontzeggen.Ga naar voetnoot175 Geurt Willems te Assendelft begon in 1617 de omgang ‘met een seer papist persoon’. Te vergeefs wees de kerkeraad haar op de consequenties, die inderdaad niet op zich lieten wachten: een jaar later bevond men dat zij van haar man niet meer naar de kerk mocht, schoon zij zelf wel zou willen. Zij bleek echter nog wel zo protestants te zijn, dat zij ‘noch noyt de papen gehoort hadde’ - gehoord, zei ze, want een kerkdienst was voor haar nog altijd het horen van een preek. In dit huishouden bleef enkele jaren lang de status quo gehandhaafd. Nog in 1621 mocht Geurt Willems in de hervormde, en wilde zij in de katholieke kerk niet komen.Ga naar voetnoot176 Normaler zullen de gevallen natuurlijk geweest zijn, waar de standvastigheid minder groot blijkt, en of wel de hervormde ‘hem geheel van den avontmael onthoudet, oick weynig meer tot het gehoor komt’,Ga naar voetnoot177 of juist, als hij uit ander hout gesneden is, ‘met alle neersticheyt sijn huysvrouwe wt het pausdom tot de kercke brengende’ is.Ga naar voetnoot178 Wie van beide aan het kortste eind zou trekken was niet te voorspellen. In de kerkeraadsnotulen is het vaker de vrouw die blijkt af te blijven van het avondmaal, ‘wt vreese van haeren man’Ga naar voetnoot179 - waar soms zelfs de baljuw aan te pas moet komenGa naar voetnoot180 - om maar te zwijgen van Maertgen Roocken in Zevenhuizen die zich op vastenavond met dansen en ganzen trekken had vermaakt, ‘maer seyde dat sij het niet conde beteren, vermits | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haer man’.Ga naar voetnoot181 Doch bij de zelfbewuste Hollandse vrouwen zal het omgekeerde toch niet zo zeldzaam zijn geweest. De ons reeds gebleken omstandigheid, dat de lidmaten van de hervormde kerk in meerderheid vrouwen waren, rechtvaardigt de onderstelling dat de laatsten niet altijd zonder meer hun mannen hebben gevolgd en gehoorzaamd. De notulen laten dat ook wel eens zien, al is het niet altijd in het voordeel van de hervormde kerk. Over Claes Aerianssen te Monnikendam moesten de ouderlingen rapporteren, ‘dat hij seer in den godtsdienst ende godtsalicheyt door sijn ongeschickte huysvrou wort verhindert, die hem dwingt als een kint’.Ga naar voetnoot182 Dierick Claesz. in Noordwijk verzocht voor een benoeming als diaken te mogen bedanken, omdat zijn vrouw daar niets van hebben moest, en hij ernstig vreesde, ‘dat d'onruste binnen den huyse grootelijx sich verheffen soude’, als hij de bediening aannam.Ga naar voetnoot183 De hervormde kerk hield gemengde huwelijken voor ongewenst, en meer dan dat, maar kwam toch niet met een algemeen verbod, zoals dat ten aanzien van ongedoopten bestond. Waar mogelijk, zal men wel beloften hebben verlangd over de opvoeding van de kinderen,Ga naar voetnoot184 te meer omdat de andere kerkgenootschappen het gemengde huwelijk evenmin licht opnamen, ook de doopsgezinden niet, die dergelijke echtelieden met de ban straften.Ga naar voetnoot185 Een andere vorm van grensverkeer, de incidentele of regelmatige kerkgang bij katholieken of doopsgezinden, was eveneens een bron van conflicten. Niet zelden trouwens is in zulke gevallen het conflict eigenlijk al voorafgegaan, en vindt de belangstelling voor de nieuwe vrienden haar reden in ‘quelque passion mauvaise’,Ga naar voetnoot186 ‘quelque chagrin particulier de jalousie’.Ga naar voetnoot187 In de kleine gemeenten waar het hele volkje elkaar kent van haver tot gort, kan een erfeniskwestie al wel aanleiding worden ‘aen te spannen met papisten of andere secten’.Ga naar voetnoot188 Anderen gaan uit pure nieuwsgierigheid eens buurten, wat altijd kerkelijke vermaning tot gevolg heeft,Ga naar voetnoot189 zelfs wanneer het een visite is bij de lutherse geestverwanten.Ga naar voetnoot190 Ongepast acht men het ook, op grond van verwantschap of uit belangstelling een doopsbediening in andere kerken bij te wonen, ‘overmits 't | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
groote gevaer, dat daeruyt staet te onstaen’.Ga naar voetnoot191 Nauw toezicht wordt uitgeoefend op Vlamingen en Brabanders, die tijdens het bestand de familie thuis bezoeken en daar hun gewetens geweld aan moeten doen met pauselijke superstitie, al was het maar door het hoofd te ontbloten bij het ingaan van het kerkgebouw.Ga naar voetnoot192 Meestal belijden zij bij hun terugkeer schuld over de begane feilen,Ga naar voetnoot193 die ze slechts uit zwakheid begingen. Kritieker staat het met lidmaten, die legen hun eigen religie bedenkingen zijn gaan koesteren, ‘en recommandant les superstitions papales’ bij voorbeeld.Ga naar voetnoot194 Het kan beginnen met tamelijk neutrale vaststellingen - ‘heefft geseyt, dat se niet alle verdoemt sijn in 't pausdom’;Ga naar voetnoot195 ‘meynt, dat de saeligheydt in de pauselicke kercke mede wel gevonden kan worden’Ga naar voetnoot196 - maar in het laatste geval loopt dat toch uit op de vraag uit het register van lidmaten geschrapt te mogen worden. Een dergelijk verzoek werd trouwens nooit ingewilligd. Algemeen lijkt de overtuiging te hebben geheerst, dat men van de kerk slechts kan scheiden door de dood of door afsnijding, anders gezegd, dat geen menselijke beslissing hier enige invloed kan hebben. Afsnijding is een daad Gods,Ga naar voetnoot197 door de mogelijkheid van latere heropneming niet gelijk aan de dood, maar wel vergelijkbaar, als liggend buiten de macht van de mens. Net zo min als iemand door schriftelijke kennisgeving aan de kerkeraad uit het leven kan treden, kan hij redelijkerwijs verwachten dat aan een bericht van uittreding uit de kerk enige aandacht wordt besteed. De gemeente bepaalt zelf wie tot haar behoren. Wat lidmaten op eigen verantwoording beslissen, is van geen enkel belang. Zogenaamde uitgetredenen blijven onder de ambtelijke zorg van de kerkeraad,Ga naar voetnoot198 ‘om deselve wederom tot de schapskoy Christi te brengen’.Ga naar voetnoot199 Geven zij aan de vermaningen geen gehoor, dan bewandelt men met hen de gewone wegen van de kerkelijke censuur, ook wanneer ze zich ongevoelig tonen.Ga naar voetnoot200 Waar zich dergelijke gevallen voordeden, behoorde men met de tuchtprocedure ook tot de afsnijding voort te varen.Ga naar voetnoot201 Zelfs wanneer een uitgetredene naar een andere plaats verhuisde, behoorde de tuchthandeling normaal voortgang te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vinden onder de verantwoordelijkheid van de kerkeraad in de nieuwe woonplaats, tot afsnijding of berouw.Ga naar voetnoot202 Bij overgang naar de doopsgezinden was het criterium steeds, of de betrokkene zich wederom had laten dopen - de volwassendoop dus had ontvangen in plaats van de in zijn kring niet meer aanvaarde kinderdoop. Was dat eenmaal gebeurd, dan volgde in de hervormde kerk onherroepelijk de excommunicatie.Ga naar voetnoot203 Voor katholiek geworden afvalligen gold als maatstaf, dat zij gebiecht en gecommuniceerd hadden; dat beschouwde men als afzwering van de gereformeerde religie, en wie deze daad beging kon zich ook met ‘slechtheyt ende onwetentheyt’ niet meer verschonen.Ga naar voetnoot204 In de resoluties of akten van excommunicatie wordt uitgesproken, dat de betrokkene geen lidmaat meer is van de kerk van Christus,Ga naar voetnoot205 en niet langer behoort tot de gemeenschap der heiligen.Ga naar voetnoot206 Dat bij de andere kerkgenootschappen geen zaligheid meer te vinden is wordt nooit gesteld, al zullen velen dat misschien wel hebben geloofd.Ga naar voetnoot207 Maar wel wijst men ieder die de hervormde kerk verlaat op de grote gevaren waaraan hij zich bloot stelt. Jan Lubbertsz. te Haarlem wordt vermaand, ‘dat sijn afwijckinge tot het pausdom seer ongefundeert is, ende voor de siele perykeleus’.Ga naar voetnoot208 En Neeltgen Cornelis te Monnikendam ziet zich voorgehouden dat overgang naar de doopsgezinden moet strekken ‘tot scaede haerder siele, ende met peryckel haerder salicheyt’.Ga naar voetnoot209 De grenzen van de kerk waren voor de zeventiende-eeuwers geen probleem. De vraag waar de zichtbare kerk des Heeren was wisten zij gemakkelijk te beantwoorden.Ga naar voetnoot210
Katholieken en doopsgezinden zijn voor de hervormde kerk de grote tegenstanders geweest, bestreden met een ijver die zich in de smalende benamingen papist en wederdoper reeds weerspiegelt. De verhouding tot de lutherse gemeenten is wat dubbelzinniger. Luthersen of martinisten heten zij gewoonlijk in de kerkelijke taal, neutrale aanduidingen die het oordeel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in het midden laten. Voor de meeste hervormde gemeenten was het lutheranisme trouwens een niet uit directe observatie bekend verschijnsel.Ga naar voetnoot211 Lutherse kerken bestonden van ouds te Woerden en te Bodegraven, waar de reformatie deze vorm had aangenomen. Elders - Amsterdam, Leiden, Rotterdam - was de lutherse gemeente vooral een toevluchtshaven voor Duitse immigranten, en had zij onder de ingeborenen weinig aanhang.Ga naar voetnoot212 Lutheranisme bleef de Hollanders wat vreemd, en alleen daarom al kwam het niet tot innige contacten. Toen de synode van Zuid-Holland in 1604 te Woerden bijeen was, besloot zij dat de praeses eens met de plaatselijke lutherse predikant zou spreken, ‘als dat gevoelen niet hebbende, dat tuschen haerlieden ende ons nemmermeer geene vereeninghe en soude connen vallen’. Beide partijen moesten zich daarom ook bereid tonen alle nodeloze bitterheid te vermijden.Ga naar voetnoot213 Is de bespreking doorgegaan, dan zal ze toch wel niets bruikbaars hebben opgeleverd, ondanks alle overeenstemming in het belijden. De onderlinge verstandhouding was meestal aanmerkelijk slechter dan dit synodale initiatief zou doen vermoeden, en de overtuiging niet algemeen, dat er inderdaad op zovele punten eensgezindheid bestond. De synode dient er op te letten, aldus een van de classes in de synode-vergadering van 1625, ‘dat de hedendaeghse gemeende lutherse geensints en accorderen met de leere Lutheri, noch met de Auspurghse confessie’.Ga naar voetnoot214 Een opmerking die enerzijds wel enig gevoel van verwantschap demonstreert. Geen enkele hervormde classis zou het een zorg zijn, of de papen zich hielden aan het concilie van Trente. Maar achter de bekommernis over de leerzuiverheid in de lutherse kerken kan ook een bedreiging liggen voor de tolerantie: als de luthersen zo ver zijn afgeweken, moet men ze dan eigenlijk nog wel dulden? Moet men in elk geval niet de gemeenten ook tegen de luthersen nadrukkelijk waarschuwen? Best mogelijk, dat men een waarschuwing toen gepast vond. Juist in die tijd, kort na de synode van Dordrecht, konden de lutherse kerken een uitkomst zijn voor remonstrants gezinden, die zich in de hervormde kerkgemeenschap niet meer thuis voelden.Ga naar voetnoot215 Ook vóór die tijd echter was de hervormde kerk geneigd lutheranisme te beschouwen als een ongewenst alternatief. De kerkeraad van Rotterdam bij voorbeeld drong herhaaldelijk aan, bij de vroedschap, op maatregelen tegen de lutherse bijeenkomsten,Ga naar voetnoot216 die een schadelijke concurrentie betekenden. In 1608 wisten de predikanten gedaan te krijgen dat de kerkbouw werd stop gezet, die de lu- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
thersen zonder toestemming van de overheid waren begonnen.Ga naar voetnoot217 Te Leiden was de lutherse gemeente het vergaderen zelfs geheel en al verboden,Ga naar voetnoot218 al zal dit voorschrift wel niet zo streng zijn uitgevoerd. Het scherpst waren de tegenstellingen in Woerden en Bodegraven, mel hun grote lutherse gemeenten, die daar ouder waren dan de hervormde kerk. Hier stond de onderlinge verhouding zo zeer in het teken van de rivaliteit, dat de plaatselijke hervormde kerken wel van de algemeen geldende synodale regels afwilden, en lijkpredikaties of particuliere doopsbedieningen begeerden in te voeren of te handhaven, alles uit ‘hoope om Lutherschen daermede te winnen’ - opvattingen die bij de classis weinig waardering vonden,Ga naar voetnoot219 ongeneigd als de hervormde kerk was, het in haar ogen superstitieuze toch te verdragen ter wille van de menselijke zwakheden. Dergelijke concessies om de werfkracht van de kerk te vergroten zouden natuurlijk ook niets bijdragen tot de verbetering van het klimaat. Woerden had in dat opzicht al lang een kwade faam. De lutherse predikant Ligarius had hier in 1590 zelfs de aandacht van de Staten van Holland op zich gevestigd, met zijn preken tegen de gereformeerden.Ga naar voetnoot220 Toen de Woerdense schout eens, in 1602, op paasmaandag een lutherse vergadering uiteen kwam drijven, werd hij met sla-dood-geroep ontvangen.Ga naar voetnoot221 Lagen de zaken aldus, dan zullen ook de klachten van de Noordhollandse synode over de vijandigheid van de luthersenGa naar voetnoot222 wel hun redenen gehad hebben, al is de vraag gewettigd of het wel de martinisten waren die de eerste steen hadden geworpen.
Calvinisten, katholieken, doopsgezinden en lutheranen geven ons nog niet alle kleuren van de kerkelijke kaart. De Engelsman Howell, die in 1619 Amsterdam aandeed, meende dat de straat waar hij onderdak had gekozen, wel even veel godsdiensten als huizen tellen moest.Ga naar voetnoot223 De geboren Amsterdammer Gerbrand Adriaensz. Bredero dacht er niet zo heel veel anders over. Kackerlack, die in Bredero's Moortje zijn wereldbeschouwing van het parasitisme ontvouwt, loopt met plannen rond een nieuwe secte te stichten, Van myn eygen naam, dats vande kackerlackisten,
En waarom ick sowel niet als d'andere seck-tisten?
Want yder die nu is een weynich wel bespraackt,
Een seckt, of aanhangh na zyn fantasye maackt;
MitsGa naar voetnoot224 nueswijs misverstant der menschen dart'le ooren
Meest altoos zyn belust om steets wat nieuws te hooren.Ga naar voetnoot225
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nauwelijks scherper dan Bredero is de Zuidnederlandse katholiek Verstegen, die in zijn puntdicht ‘Van een uytvercoren cleyn hoopken’ het persoonlijk bijbelonderzoek voor deze euvelen verantwoordelijk stelt: Hans Gosens, met zijn huysvrou ende knecht,
Waren soo cloeck en text-vast in het woort,
Dat sy bevonden gheen religie recht
Gereformeert, alsoo het wel behoort.
Dese dry persoonen in den Heer vergaert,
Hebben, alsoo de gheest hun inspireerden,
Een cleyn religiken gheordonneert,
Dat sy wel houden voor het meest van weerden,
En moghen daerom wel op Godt betrouwen,
Om een cleyn Hemelken daer toe te bouwen.Ga naar voetnoot226
Drie van elkaar onafhankelijke en volkomen verschillend ingestelde getuigen als Howell, Verstegen en Bredero, mogen wij het geloof niet ontzeggen. Het zeventiende-eeuwse Holland kende dan ook stellig zijn secten. Alleen moeten we bij dat woord niet dadelijk denken aan georganiseerde instituten. Bestaat er al in de hervormde kerk een lichte neiging tot conventikelvorming, en het beleggen van allerlei vergaderingen naast en buiten de kerkdiensten,Ga naar voetnoot227 slechts zelden gaan deze gelijkgezinden zo ver dat zij zich van de gemeenschap afscheiden, ‘pour faire secte à part’.Ga naar voetnoot228 Secte noemt men niet slechts de georganiseerde zelfstandige groep, maar ook iedere geestelijke stroming. Een pamflet uit 1614 somt een groot aantal sectarissen op, ‘ghelijck daer zijn de Coornhertisten, Arminiisten, Vorstianen, Socinianen ofte Poolse broeders, papisten, Mennisten, David Joristen, H. Nicolaïten ende andere meer, daer 't land so vol af is, als den somer vol mugghen’.Ga naar voetnoot229 In dit bonte allerlei gaan enkele grote kerkgenootschappen schuil, maar de meeste benamingen zijn slechts van toepassing op denkwijzen en theologische richtingen, wier aanhangers niet in enig vast verband zijn ondergebracht. Op gelijke wijze spreekt ook Bogerman van anabaptisten, papisten en libertijnen als drie onderscheidene secten,Ga naar voetnoot230 zonder acht te slaan op de volkomen verschillende natuur van deze drie groepen. Wtenbogaert vertelt ons dat het gebruik was bij ‘d'onverstandige gereformeerden’ - veel bezwaar ook Bogerman in die categorie te plaatsen zal hij wel niet hebben gehad - namen als ‘papisten, Coorn-hertisten, David-Joristen, Libertijnen’ te bezigen voor hen die niet ten avondmaal gingen in de hervormde kerk, en geen lid waren van een erkende secte als de lutherse of de doopsgezinde.Ga naar voetnoot231 Zo was het inderdaad: zeer veel Hol- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landers konden aan het begin van de zeventiende eeuw nog niet in een bepaald vakje geplaatst worden. Voor hen was de keus nog open, en elke kerk deed het hare om bij het kiezen leiding te geven. |
|