Bavianen en slijkgeuzen
(1974)–A.Th. van Deursen– Auteursrechtelijk beschermdKerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldenbarnevelt
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. De kerkeradenIn het notulenboek van de Haarlemse kerkeraad vinden wij opgetekend, dat ds. Johannes Acronius in 1619 alle leden van het consistorie een exemplaar aanbood van zijn ‘Theses de gratia et libero arbitrio’.Ga naar voetnoot1 Wie van deze mededeling onbevangen kennis neemt, zal er allicht uit afleiden dat er Haarlemse kerkeraadsleden bestonden die Latijn kenden, en bij gevolg behoorden tot de ontwikkelden in den lande. Of hebben wij misschien moeite dat zonder meer te aanvaarden? ‘Tot ouderlingen werden vaak handswerkslieden en kleine neringdoenden aangewezen’, schrijft Enno van Gelder; de predikant vond zijn grote steun in ‘den eenvoudigen ambachtsman, die op zijn beurt met genoegen zag, dat er tenminste één gelegenheid was om ook iets te vertellen: als ouderling in de kerkeraad’.Ga naar voetnoot2 Dat is eigenlijk wel de algemene opinie. Roorda, die de verhoudingen voor de tijd van Johan de Witt aan een nader onderzoek heeft onderworpen, constateerde wel reeds dat er van dit schema in de feitelijke verhoudingen niet veel terug te vinden was, maar durfde nog niet verder te gaan dan de conclusie dat de ‘oorspronkelijke’ tegenstelling tussen het aristocratische stadhuis en de meer volkse kerkeraad in de loop der jaren was verdwenen.Ga naar voetnoot3 Het lag niet op zijn weg terug te gaan naar het einde van de 16e eeuw om na te gaan hoe het toen met die tegenstelling gelegen was. Maar wie het wel doet zal merken dat ze eenvoudig nooit heeft bestaan. Voor een stad als Amsterdam konden wij dat trouwens al lang weten. Reeds in 1882 heeft Rutgers kerkeraadslijsten gepubliceerd voor de periode 1600-1618,Ga naar voetnoot4 die ons laten zien hoe burgemeesters als Roelof Egbertsz. Gerrit Jacobsz. Witsen, Pieter de Vlaminck van Oudshoorn, Jacob Gerritsz. Hoyngh, Jonas Witsen en Frederick de Vrij regelmatig in de ouderlingenbanken hebben gezeten. De kerkeraad van Delft, in onze tijd onderzocht door Jaanus, geeft een wat grotere sociale verscheidenheid,Ga naar voetnoot5 maar toch vindt men ook daar enkele burgemeesters, en vermoedelijk een flink aantal regenten: in de door Jaanus onderzochte periode blijkt niet minder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan 25% van de Delftse ouderlingen het beroep van bierbrouwer te hebben uitgeoefend,Ga naar voetnoot6 wat stellig zijn oorzaak vindt in de omstandigheid dat het Delftse regentenpatriciaat omstreeks 1600 voor een groot deel uit bier brouwers bestond. Dat is wel de regel in alle steden van Holland: ouderlingen kiest men bij voorkeur uit de regentenstand. Schoonhovens predikant A. van den Borre bijvoorbeeld ontving in 1603 een beroep naar Leiden. De kerkeraad echter wilde hem niet toestaan te vertrekken. De mogelijkheid bestond wel dat de magistraat een ander besluit zou nemen, maar, zo schreef Van den Borre aan Petrus Merula, die kans is zeer klein, ‘overmits dat de voor naemste daervan in den kerckenraet dienen’.Ga naar voetnoot7 Een toevallige constellatie? Zeker niet. In 1613 kwam een inwoner van Schoonhoven, Daniel Cray, in zo ernstig conflict met zijn kerkeraad, dat de zaak voor baljuw en schepenen gebracht werd. Cray protesteerde echter, en wilde het geschil liever voor het Hof van Holland brengen, omdat - nog altijd - vele schepenen tevens in de kerkeraadsbank zaten, en er bij wraking van de ouderlingen en diakenen te weinig rechters zouden overblijven.Ga naar voetnoot8 In Haarlem nagenoeg hetzelfde beeld. Doorbladeren wij de lijst van ouderlingen tussen 1601 en 1625,Ga naar voetnoot9 dan komen wij dadelijk in 1601 de burgemeesters Jacob Jansz. en Jan Brunick tegen, op een totaal van acht ouderlingen; tot 1625 toe is de kerkeraad nooit zonder regenten geweest. Niet anders is het te Alkmaar, waar de relatie tussen stadhuis en kerk onderhouden wordt door de ‘burgemeesteren tegenwoordich ouderlyngen sijnde’,Ga naar voetnoot10 of in Den Haag dat altijd wel enkele raadscheren uit het Hof of de Hoge Raad onder de ambtsdragers kan tellen.Ga naar voetnoot11 In de Hollandse dorpen heeft het waarschijnlijk meer moeite gekost de ouderlingen en diakenen steeds te vinden onder de notabelste ingezetenen; daartoe was dikwijls het aantal lidmaten van de hervormde kerk nog te klein. Maar waar de gezagsdragers wel tot de gemeenschap der kerk behoorden, waren zij ook de eerste gegadigden voor een plaats in de kerkeraadsbank.Ga naar voetnoot12 Of de gemeente het zo wilde? Wij krijgen de indruk dat de meesten inderdaad wel bereid waren zich door de aanzienlijksten te laten regeren. Slechts een heel enkele maal ontmoeten wij verzet tegen aristocratisering van de kerkeraden: ‘Wyllem Meussen seydt, ick comme u niet toe, soelange burgemeesters ende schepens ouderlingen ende diakenen zijn’. Dat was te Edam in 1598, waar toen onder de schippers enige ontevredenheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heerste over een uitgevaardigde stedelijke keur.Ga naar voetnoot13 Kerkeraad en magistraat waren daar praktisch elkaars doublure, zodat de kerkeraad altijd gevaar moest lopen scheef te worden aangezien op impopulaire beslissingen de overheid. Het Edammer notulenboek levert meer voorbeelden van dien aard op.Ga naar voetnoot14 De machtige Oom Jan Peters, die ‘in regeringhen zijnde niet anders konde dan grauwen ende snauwen’,Ga naar voetnoot15 heerste hier in de kerkeraad al met even vaste hand als op het stadhuis. In het algemeen echter lijken de gemeenteleden geen bezwaar te hebben gehad tegen kerkregering door de gequalificeerden. Rees er in 1607 te Schipluiden juist geen misnoegen, omdat de broeders van het consistorie iemand ‘tot ouderling hadden vercoren, die arm was’?Ga naar voetnoot16 Kwam het verlangen naar voren, ‘personen uyt de gantsche gemeente’Ga naar voetnoot17 in de kerkeraad te brengen, dan dacht men niet aan sociale geledingen, maar aan dorpen of buurten. Zo stelde men te Zevenhuizen afzonderlijke candidaten voor het noordeinde, voor het drop, voor het zuideinde en voor de Rotte,Ga naar voetnoot18 en moesten in gecombineerde gemeenten als Berkel en Rodenrijs steeds beide dorpen vertegenwoordigd zijn. Dat betekende dan, dat er bij de verkiezing al enige leiding gegeven moest worden. Aanvankelijk heeft in veel dorpen het gebruik bestaan ouderlingen en diakenen te kiezen bij vrije stemming, door en uit de manslidmaten. Men zie bij voorbeeld de uitslag van de verkiezing gehouden in 1618 in de gemeente van Hoornaar, waar gelijktijdig twee ouderlingen en één diaken verkozen moesten worden. Het protocolGa naar voetnoot19 somt alle aanwezigen op, met vermelding van het in elke categorie behaalde stemmenaantal:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat is nu eigenlijk een ideaal verloop: ieder had zijn kans, bijna ieder haalde ook wel een stem, en toch was de uitslag duidelijk genoeg. De gemeente was nog zo klein, dat men geen moeite had de besten of althans de meest aanvaardbaren te selecteren. Geheim was deze stemming vermoedelijk niet. Voor sommige gemeenten is dat bekend,Ga naar voetnoot20 voor de meeste anderen wel waarschijnlijk, want schriftelijk stemmen zou de analphabeten uitgeschakeld hebben. In grotere gemeenten voldeed dit procédé niet meer geheel. De Alkmaarse kerkeraad klaagt in 1606, ‘datter van de broederen der gemeynte seer weynige ende onder die alleen de gerynckste die de minste kennisse der persoonen hebben, verschijnen’.Ga naar voetnoot21 De uitslagen zouden er dan natuurlijk naar zijn, en een ongunstige invloed hebben op de samenstelling van de kerkeraden. Zover was het bij voorbeeld in 1612 volgens ds. Florianus te Zuidland gekomen, omdat de vrije verkiezing ‘menichmael onbequame persoonen’ in het consistorie bracht. De classis adviseerde hem dubbeltallen in te voeren; vrije verkiezing was wel in kleine kerken gebruikelijk, maar men mocht van die zede afwijken, ‘als de Heere grooten aanwas heeft gegeven’.Ga naar voetnoot22 Zelfs dat was nog niet een absoluut veilig middel. Te Ridderkerk moest men in 1601 juist de dubbeltallen weer afschaffen, omdat de verliezers hun nederlaag slecht bleken op te nemen.Ga naar voetnoot23 In de steden is de vrije verkiezing op den duur verdwenen, een uitzondering als Hoorn daargelaten.Ga naar voetnoot24 Te Alkmaar kwam men tot dubbeltalstelling, elders, zoals te Amsterdam, maar even goed in kleinere steden als Oudewater,Ga naar voetnoot25 werd de gemeente geheel uitgeschakeld, en nam de kerkeraad - soms met medewerking van de oud-ledenGa naar voetnoot26 - de keus voor eigen rekening, al lijkt het alsof dit toch min of meer als een gedelegeerd recht werd beschouwd: het verkiezingsreglement van Monnikendam verklaart uitdrukkelijk dat de electie ‘van der gantscher gemeente is overgegeeven den 8. martii anno 1587’.Ga naar voetnoot27 En ook te Amsterdam vulde weliswaar de kerkeraad zichzelf steeds aan, maar de eerste keus in 1578 was gedaan door de gehele gemeente.Ga naar voetnoot28 Acronius van Haarlem beweerde zelfs dat ouderlingen gedeputeerden van de gemeente behoorden te zijn, ‘die gheen stomme stemme heeft, maer oock sprekende stemme’.Ga naar voetnoot29 Van een buitengewoon verheven ambtsopvatting getuigt deze delegatiegedachte niet, maar in Haarlem was dan ook niet alleen de gemeente uitgeschakeld, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar was bovendien anderzijds de magistraat als controlerende instantie boven de kerkeraad gesteld, met macht anderen te benoemen dan deze had voorgedragen.Ga naar voetnoot30 Nu begrijpt ieder, dat in een land waar de gequalificeerden de boventoon voerden, zulke verkiezingsmethoden niet geschikt waren om ‘den eenvoudigen ambachtsman’ in de erezetel te plaatsen, en dat de regentenkerkeraden daarentegen overal - Amsterdam, Haarlem, Edam, Enkhuizen, Medemblik, Den Haag - het normale type moesten worden. Maar hoe is men er dan eigenlijk toe gekomen, het ambt van ouderling te gaan zien als een soort volkstribunaat, waar de schamele gemeente nu eens de kans had de rijken de wet te stellen? Enerzijds is misschien deze vertekende voorstelling onwillekeurig bijgekleurd door de herinnering aan de negentiende eeuw, toen inderdaad de kerken van calvinistische oorsprong - zij het niet uit beginsel maar bij gebrek aan maatschappelijk hoger geplaatsten - hun ouderlingen en diakenen plachten te verkiezen uit de kleine luiden en de eenvoudigen des volks. Anderzijds zijn er echter ook wel degelijk getuigen uit de eerste hand. Zo is er Wtenbogaert, die in zijn levensbeschrijving verklaart dat de kerkeraden ‘doorgaens uyt vele onervarene coop en ambachtslieden, die men tot ouderlingen neemt, bestaen’,Ga naar voetnoot31 en elders, dat ‘de ouderlingen en diaconen doorgaens zijn slechte, oock veeltijts ambachtslieden, vele hooge theologische poincten en disputen weynich verstaende’.Ga naar voetnoot32 Naast Wtenbogaert kunnen wij Johannes Acronius noemen, die wel tot een andere kerkelijke partij behoorde, maar nog minder achting had voor de consistoriën, ‘waarin overal opdringerige, eerzuchtige en door een waanwijze opinie opgeblazen mensen zitten, die nu zij zijn bevorderd tot ongewone eer, anderen, ja soms ook zichzelf, niet schijnen te kunnen verdragen’.Ga naar voetnoot33 Hoe moet men deze uitlatingen nu verstaan? Zeker verwonderlijk is de kritiek van Acronius, want wij hebben reeds gezien dat te Haarlem de ouderlingen tot de gequalificeerdsten van de stad behoorden. Toen Acronius de geciteerde verzuchting slaakte, in 1623, bestond het college van burgemeesters overwegend uit leden en oud-leden van de kerkeraad. Van 1619 tot 1626, zeven jaar achtereen, waren daar steeds drie van de vier burgemeesters dienst doende of gewezen ouderlingen. Zouden wij Acronius al toegeven dat deze regenten waanwijs, opdringerig en eerzuchtig zijn geweest, moeilijk kunnen wij ons voorstellen dat deze mannen, die telkens weer aanzienlijke regeerambten bekleedden, toch het ouderlingschap zou- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den hebben ervaren als een ongewone eer. Integendeel, zouden wij bijna zeggen - want terwijl overal een benoeming tot ouderling of diaken wordt beschouwd als een onontkoombare verplichting, waaraan men zich niet kan en mag onttrekken,Ga naar voetnoot34 is ons juist uit Haarlem een voorbeeld bekend van een tot ouderling verkoren burgemeester, die na langdurig vergeefs aandringen ten slotte permissie krijgt om te bedanken.Ga naar voetnoot35 Werpt het scherpe oordeel van Acronius dus vragen op, met dat van Wtenbogaert staat het eigenlijk niet anders. Onervaren koop- en ambachtslieden heten bij hem de mannen van de kerkeraad. Maar wanneer hij in zijn levensbeschrijving eens concreet wordt en een Haags ouderling bij name noemt, is het toevalligerwijs altijd een zeer notabel persoon - een lid van de Generaliteitsrekenkamer, een raadsheer in de Hoge Raad, een regent uit de Haagse vroedschap.Ga naar voetnoot36 Maar waarom hebben dan Wtenbogaert en Acronius hun ouderlingen voorgesteld als waanwijze en onervaren mannen? Mij dunkt dat de verklaring allereerst hierin gezocht moet worden, dat deze twee getuigen à charge beide dominees geweest zijn. De kerk was hun beroep, zij kenden de kerkelijke zeden en reglementen door en door. Van de ouderlingen en diakenen kon dat vanzelfsprekend niet verwacht worden, zeker niet in een zo jonge kerk als de hervormde. Ambtsdragers, verklaarde de classis Delft in 1607, zijn dikwijls personen, ‘die van de regeringe der kercken niet veel ervarentheyt hebben’.Ga naar voetnoot37 Dat zij ook de ‘vele hooge theologische poincten’ niet verstonden, zoals Wtenbogaert zei - naar aanleiding van de Oudewaterse kerkeraad - sprak dat dan eigenlijk niet van zelf? Zo heel hoog behoefden die theologische punten voor Oudewater niet eens te gaan. Een nogal roerig gemeentelid in dat stadje, Willem Bouwensz., had in 1609 eens enkele bezwaren ingebracht tegen de prediking van ds. De Raedt. Maar door de kerkeraad wilde hij die quaestie niet laten beoordelen: op twee of drie uitzonderingen na, meende Willem, hadden zij immers niet meer schriftkennis dan de minste in de gemeente.Ga naar voetnoot38 Willem Bouwensz. zullen wij nog wel eens tegenkomen; een echt sectarische geest, met het hoofd vol eigen wijsheden, en later afgesneden van de gemeente - bij hem leefde een typisch meerderwaardigheidsbesef van de ingewijde tegenover de schare die de wet niet kent. Was een dergelijke houding soms ook de predikanten niet helemaal vreemd? Petrus Cupus - anders een sympathiek en bescheiden mens - heeft ons een verslag nagelaten van een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
discussie die hij in 1611 met twee fel gomaristische gemeenteleden gevoerd heeft over de volharding der heiligen. Erg moeilijk heeft Cupus het zich volgens eigen zeggen met dit tweetal niet hoeven te maken: keer op keer weet hij hen vast te zetten, en bewijst hij dat zij de schrift verdraaien, ‘willende blijven hangen op de bloote woorden’. Zijn opponenten geven toe dat Cupus' manier van tekstverklaring door middel van vergelijking nieuw voor hen is, waarop deze niet zonder zelfingenomenheid antwoordt: ‘wilt ghijluyden veel met predikanten disputeren, ghij sult noch wel meer hooren dat ghij voor desen niet gehoort en hebt’.Ga naar voetnoot39 De leek was voor de dominee nu eenmaal geen volwaardige tegenpartij. De predikant van Barendrecht vroeg zijn kerkeraad eens of iemand op zijn leer of leven iets had aan te merken. De ouderling Bernt Classen maakte zich tot aller tolk: ‘wij en weeten noch wij en hebben niet, wat souden wij dan seggen’?Ga naar voetnoot40 Twee contra-remonstranten te Schipluiden hebben het in 1617 wel geprobeerd. Zij wilden eens weten met welke partij hun eigen predikant Stangerus het eigenlijk hield. Zij vroegen hem of het geloof vrucht dan wel grond van de verkiezing was, en toonden daarmee de aard van het verschil te begrijpen. Maar toen Stangerus antwoordde ‘dat het beyde (wel verstaen sijnde) de waerheyt was, sodat het gelove in ordre voorging voor de verkiesinge tot de rechtveerdichmaeckinge des geloofs, maer een vrucht spruytende uyt die verkiesinge, waerdoor Godt de Here besloten hadde ons 't gelove ende de bekeringe te geven ter salicheyt’ - ja, toen ging het de broeders draaien voor de ogen;Ga naar voetnoot41 de behendig aangebrachte theologische verpakking belette hen door het antwoord heen te zien. Dergelijke effecten kon een dominee meestal met succes najagen. Lukte het, dan mocht hij wel met Wtenbogaert zijn kerkeraadsleden onervaren noemen. Lukte het niet, doordat de ouderlingen wel verstandelijk, maar niet innerlijk overtuigd werden, dan had de predikant allicht het recht hen met Acronius waanwijs te heten. Maar in beide gevallen drukte de denigrerende karakteristiek niets anders uit dan de theologische meerderheid van de predikant, niet de maatschappelijke achterlijkheid van de kerkeraadsleden. Dat betekent niet, dat de kring waaruit ouderlingen en die waaruit vroedschappen gekozen werden, precies dezelfde waren. In sommige plaatsen is het verschil niet groot, met name in kleinere steden als Schoonhoven en Edam, maar ook wel in een enkele grotere stad als Enkhuizen.Ga naar voetnoot42 Doorgaans echter is de kring enerzijds groter, anderzijds kleiner. Groter in tweeërlei opzicht. In de eerste plaats toch ook wel maatschap- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pelijk. Een apotheker,Ga naar voetnoot43 een timmerman,Ga naar voetnoot44 een garen- en bandverkoperGa naar voetnoot45 kon wel ouderling zijn, maar zou nooit voor de vroedschap in aanmerking komen, zolang hij in zijn ambacht werkzaam bleef. Ook rectoren en praeceptoren van latijnse scholen, chirurgijns, artsen of notarissen kon men in kerkeraden wel, in stadsraden niet aantreffen. Een tweede verschil is echter belangrijker geweest: stond het stadhuis alleen voor de geboren Hollanders open, in de kerkeraadsbanken werd voor Vlamingen en Brabanders ruim plaats gemaakt. In Haarlem gold het als een vaste regel, dat van de acht ouderlingen vier Hollander moesten zijn, twee Brabander en twee Vlaming. Bij de diakenen was de verhouding drie-twee-twee, een Zuidnederlandse meerderheid dus.Ga naar voetnoot46 De stemmen werden bij de verkiezing voor de drie groepen afzonderlijk geteld. Viel er dus bij voorbeeld een verkozen Brabander af, dan nam een stamgenoot zijn plaats in, ook al zou een Hollander of een Vlaming meer stemmen hebben behaald dan hij. Niet slechts te Haarlem hadden de zuiderlingen zich een zo belangrijke plaats verworven. De staten van Holland hebben in 1620 getracht voor hun provincie een eigen kerkenordening in te voeren, die wel op de Dordtse van 1619 gebaseerd was, maar op enkele punten aangepast bij wat men zag als gewestelijk belang. Zo breidden zij ook artikel 22 uit, dat handelt over de verkiezing van ouderlingen, met de bepaling, ‘dat ten minste d'eene helft sal verkooren worden uit de ingeboorne landtsaaten’.Ga naar voetnoot47 Verder dan de helft meenden de Hollandse Staten dus niet te kunnen gaan; maar hoe redelijk dat op zich zelf ook klonk, de beide Hollandse synoden protesteerden tegen deze voorgestelde wijziging. In de kerk behoorde geen onderscheid te bestaan tussen ingeborenen en vreemdelingen. De kerken moesten altijd uitzien naar de bekwaamste personen, zonder te vragen waar hun wieg gestaan had; en waren wel verplicht te rekenen met het onbetwistbare feit, dat ‘in veele plaetsen dikwils onder de ingeboorne geen bequame stoffe te vinden was’.Ga naar voetnoot48 Men moet dan wel aannemen, dat de Staten van Holland met hun voorstel beoogden het aantal uitheemse kerkeraadsleden te verminderen; en dat een regeling als de Haarlemse, waar inderdaad de helft van de ouderlingen landzaat was, niet de bedoeling had om de Brabanders en de Vlamingen een vast zittingsrecht te geven, maar juist om een Hollandse minderheid te beschermen. Klaagde zo ook niet C.P. Hooft, dat in de Amsterdamse kerkeraad de vreemdelingen de toon aangaven,Ga naar voetnoot49 en dat de ou- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de geuzen door nieuwe werden verdrongen?Ga naar voetnoot50 Dit sterke vreemdelingenelement in de consistoriën was van veel grotere betekenis dan de aanwezigheid van een klein groepje sociaal lager geplaatsten. Deze Brabanders en Vlamingen voelden zich in geen enkel opzicht de minderen van de Hollandse regenten. In geboorte en rijkdom stonden zij met elkaar gelijk, maar op de staatszaken mochten alleen de Hollanders invloed uitoefenen. Jan Jansz. Teyts te Haarlem, die regelmatig het ambt van ouderling bediende,Ga naar voetnoot51 werd in 1606 ook gekozen in de vroedschap, doch niet toegelaten, omdat hij van Brabantse afkomst was. De positie van dergelijke mannen was zeker in vele opzichten hoogst onbevredigend. Zij leverden een belangrijke bijdrage tot het Hollands welvaren in handel en industrie, maar moesten zwijgen als het ging om de vaststelling van in- en uitvoerrechten, bescherming van Hollandse producten en beveiliging ter zee. Voor hen was inderdaad de kerk de enige plaats waar zij een aan hun status evenredige invloed mochten uitoefenen. In steden waar zij talrijk waren - Haarlem, Leiden, Amsterdam of Rotterdam - zou daarom het gevaar kunnen rijzen, dat de consistoriën tot organen van de oppositie uitgroeiden. Groter nog werd die kans, als zij in de kerkeraad ook Hollandse opposanten tegen de regering zouden aantreffen. We zeiden zo even, dat de groep potentiële kerkeraadsleden enerzijds ruimer was dan de regentenstand, anderzijds enger. Een Jonas Witsen of een Frederick de Vrij keerde regelmatig in het consistorie van Amsterdam terug; een C.P. Hooft of een Sebastiaen Egbertsz. werd met dezelfde regelmaat voorbij gegaan. De hedendaagse toeschouwer is altijd enigszins geneigd de gehele regentenklasse bij de libertijnen in te delen,Ga naar voetnoot52 en wanneer hij calvinistische meerderheden op het stadhuis aantreft - Amsterdam in de bestandsjaren - te zoeken naar politieke verklaringen voor dit zijns inziens ongebruikelijke fenomeen. Maar de vele regenten die het in de zeventiende eeuw tot ouderling hebben gebracht, bewijzen ons wel dat er in de regentenstand van ouds twee partijen waren: een libertijnse, maar ook een consistoriale.Ga naar voetnoot53 Heersten de consistorialen op het stadhuis, dan bestond er tussen kerk en overheid harmonie. Wij zien dat in de bestandsjaren te Amsterdam, Edam of Enkhuizen, maar even goed in overwegend remonstrantse steden als Gouda of Schoonhoven, waar de arminiaanse regenten en de kerkeraadsleden dezelfde personen waren. Wederzijds gaat men in die kritieke jaren de scheidslijnen wat strakker trekken. Te Amsterdam hield men bij voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beeld Jan Pietersz. Reael buiten de regeringGa naar voetnoot54 - hoewel hij in gelukkiger dagen zelfs ouderling geweest was - vanwege zijn remonstrantse sympathieën. Adam van der Mijlen te Woerden daarentegen kreeg als aanhanger van Gomarus wel plaats in de kerkeraad van de afgescheiden contra-remonstrantse gemeente, maar kwam niet weer in aanmerking voor het burgemeestersambt dat hij vroeger had bekleed.Ga naar voetnoot55 Men had wel reden zo te handelen, want spanningen rezen het gemakkelijkst in die steden waar de overeenstemming niet bestond, en op het stadhuis een andere partij aan de macht was dan in de kerkeraad. Te Haarlem leidde dat in 1616 zelfs tot het ontslag van de gehele kerkeraad. Bij de heengezondenen bevinden zich niet minder dan drie - Pieter Jacobsz. Olikan, Jan Jansz. Teyts en Cornelis Cornelisz. Out - die bij de omkering van zaken in 1618 in de vroedschap worden opgenomen: terwijl omgekeerd twee van de in 1616 op gezag van de magistraat benoemden - Ruychaver en Jacob Laurensz. - in 1618 juist buiten de Haarlemse raad werd gesloten.Ga naar voetnoot56 Hier dus eerst een poging van de libertijnen zich meester te maken van het consistorie; en twee jaar later als antwoord van de calvinisten een revolutie op het stadhuis. Iets dergelijks zien wij in Moonikendam: daar hield de magistraat het steeds met Oldenbarnevelt en de zijnen, de kerkeraad volgde de contra-remonstrantse lijn. De ene groep werd buiten de regering, de andere buiten het consistorie gehouden. In 1618 veranderde het beeld plotseling: de calvinisten kwamen nu ook op het stadhuis aan bod, en de kerkeraad bestond op eenmaal bijna geheel uit burgemeesters en schepenen.Ga naar voetnoot57 Onder meer normale omstandigheden, vóór de bestandstwisten, waren echter gewoonlijk beide groepen in de magistraat vertegenwoordigd. Een zogenaamd conflict tussen kerk en staat was dan feitelijk niets anders dan een partijstrijd tussen twee verschillend samengestelde meerderheden: een libertijnse op het stadhuis, een consistoriale in de kerkeraad. De aanwezigheid van niet-ingeboren notabelen in het laatste college - de Brabanders en de Vlamingen - kwam de tegenstelling nog verscherpen. Niet alleen in de keuze van de personen, maar ook in de werkwijze vertonen de kerkeraden duidelijke overeenkomst met de oligarchische regeringsvorm in de staat. Kerkeraden waren klein. Het was heel normaal als een dorpskerkeraad uit vier ouderlingen en twee diakenen bestond. Bij de eerste instelling van de ambten waren het er dikwijls minder, men komt driemanschappen tegen bestaande uit één predikant, één ouderling en één diaken.Ga naar voetnoot58 In de steden was het aantal ambtsdragers naar verhouding | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelfs nog kleiner. Monnikendam vond vier ouderlingen wel voldoende,Ga naar voetnoot59 de grote steden Haarlem en Leiden hadden er niet meer dan achtGa naar voetnoot60 - naast zes of zeven predikanten. Amsterdam met zijn duizenden lidmaten nam in deze tijd met twaalf ouderlingen genoegen.Ga naar voetnoot61 Geen wonder bij zulke verhoudingen, dat de classis Haarlem een vermaning aan Zaandam op haar plaats achtte, omdat de kerkeraad daar veel te groot was, en uit niet minder dan twaalf personen bestond. De classis wist de Zaandammers te overreden dit aantal terug te brengen tot acht, vier ouderlingen en vier diakenen.Ga naar voetnoot62 Het waren deze kerkeraden, die de gemeenten bestuurden. Maar zoals de stedelijke magistraten naast burgemeesters en schepenen ook vroedschappen kenden, waarin al die regenten zitting hadden uit wier kring de hoogste regeerders gekozen werden, en die dikwijls zelf ook al de aanzienlijkste ambten hadden bekleed, zo vond men naast de kerkeraad ook wel een met de vroedschap vergelijkbare instelling, namelijk de inschakeling en raadpleging van oud-kerkeraadsleden. Oude en zittende ambtsdragers plachten gezamenlijk te vergaderen in allerlei zaken van buitengewoon gewicht, zoals de beroeping van een predikant,Ga naar voetnoot63 de verkiezing van een ziekentrooster,Ga naar voetnoot64 de redactie van een plaatselijke kerkenordening,Ga naar voetnoot65 de afsnijding van lidmatenGa naar voetnoot66 en alle andere aangelegenheden die de kerkeraad belangrijk genoeg achtte.Ga naar voetnoot67 In Den Briel waren de oudleden zelfs op straffe van boete tot zulke medewerking verplicht.Ga naar voetnoot68 Het verst ging de medeverantwoordelijkheid te Monnikendam, waar de leden van de kerkeraad, acht ouderlingen en acht diakenen, voor het leven gekozen werden. Slechts de helft was steeds afwisselend voor een jaar in actieve dienst, maar de vrijgestelden moesten ‘in allen swaren saecken’ bijstand verlenen, en met name compareren in de vergadering voorafgaand aan het avondmaal, en bij de bespreking van de agenda voor de particuliere synode.Ga naar voetnoot69 In Monnikendam kende men dus feitelijk geen oudleden, het onderscheid werd hier gemaakt tussen actieve en rustende leden. Veel verschil met de situatie in andere plaatsen bracht dat overigens niet met zich mee. Ook elders bleef de afgetreden ouderling iets van zijn ambtelijke waardigheid behouden: zo ziet men wel eens een gewezen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ambtsdrager zonder meer weer de functies van een ouderling uitoefenen, wanneer de werkelijke dignitarissen buiten staat zijn hun ambt waar te nemen. Te Zwartewaal namen in juni 1623 twee vroegere ouderlingen zonder officiële kerkelijke bevestiging in het ambt weer aan het kerkeraadswerk deel, ‘vervangende Pleun Gerrits ende Cors Pieters, die in zee waren’.Ga naar voetnoot70 Verschil tussen ouderlingen en diakenen is in de vergadering nauwelijks merkbaar. Het thans bekende instituut van de smalle kerkeraad - een vergadering zonder diakenen - bestond nog niet in de kerken van de vroege zeventiende eeuw. Al bleef het hoge uitzondering, dat eenzelfde persoon tegelijk ouderling en diaken was, zoals te Barendrecht in 1610,Ga naar voetnoot71 het onderscheid was toch wel zo gering, dat de diakenen even goed als de ouderlingen verplicht waren alle vergaderingen bij te wonen,Ga naar voetnoot72 ook als er gesproken werd over de censuuurgevallen. Zelfs het huisbezoek vóór de avondmaalsviering, bij uitstek de taak van de ouderling, werd wel eens aan diaken opgedragen,Ga naar voetnoot73 als er geen ouderling beschikbaar was. Anderzijds beslisten de ouderlingen wel weer eens mee over de steunaanvragen die in de plenaire vergadering behandeld werden,Ga naar voetnoot74 ook wanneer de betrokkene uitdrukkelijk om geheimhouding had gevraagd.Ga naar voetnoot75 Soms namen de ouderlingen niet alleen aan de besluitvorming deel, maar moesten zij ook aanwezig zijn bij de diaconale uitdelingen,Ga naar voetnoot76 of telden zij samen met de diakenen de collecte, terwijl die op hun beurt weer de huwelijksaangiften bijwoonden.Ga naar voetnoot77 Deze wederzijdse bijstand was een noodzakelijk gevolg van het kleine aantal ambtsdragers, waardoor ouderlingen en diakenen elkaars assistentie niet konden missen, en de afbakening van de bevoegdheden nog telkens vanuit de praktijk werd gecorrigeerd. Ook dat is een parallel met de politieke overheidsorganen. Het verschil tussen de ouderling en de diaken is even reëel en tegelijk even onbepaald als bij voorbeeld het onderscheid tussen de Staten-Generaal en de Raad van State. Een andere overeenkomst met het burgerlijk regiment ligt in de ernst van de ambtelijke roeping, al is die in de kerk nog belangrijk groter dan in de staat. Een notabele nam men het kwalijk, wanneer hij weigerde verantwoordelijkheid te aanvaarden als regent. Maar een ouderling of diaken kon eigenlijk niet eens weigeren. De kerkeraden mochten hem candidaat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stellen ‘sonder harer sulcx aen te seggen voordat se op den predickstoel worden afgeropen’,Ga naar voetnoot78 en in de notulenboeken vindt men nooit opgetekend dat bij de candidaatstelling zelfs maar de mogelijkheid geopperd werd dat iemand misschien wel zou bedanken. Dat gebeurde ook zeer weinig, en dan meestal nog zonder succes. Peter Aertssen te Hem, die in 1612 voor een benoeming tot ouderling had bedankt, werd twee maanden lang gedurig bezocht en vermaand, niet alleen door zijn eigen kerkeraad, maar ook door die van Enkhuizen, en accepteerde ten slotte de gedane keuze - ‘gewillichlick’, zo wensen de notulen ons te doen geloven.Ga naar voetnoot79 De kerkeraad van Giessen-Nieuwkerk legde zich in 1610 wel bij het bedanken van Pieter Cornelisz. neer, en schreef nieuwe verkiezingen uit. De classis echter oordeelde, ‘dat de tweede verkiesinge van null ende van geender waerden te houden is’.Ga naar voetnoot80 De gemeente had immers reeds gekozen, en daarvan moest ieder de volle consequenties aanvaarden. Vanzelfsprekend ook konden zij die eenmaal in hun ambten waren bevestigd, deze bediening alleen onder buitengewone omstandigheden verlaten. Zulk een geval deed zich voor toen te Amsterdam een ouderling aangewezen werd als gedeputeerde ter Generaliteit, waartoe hij dan naar Den Haag zou moeten verhuizen. Typerend is echter dat de man dit niet eenvoudig aan de kerkeraad meedeelde, en op die grond ontheffing verzocht: hij vroeg integendeel eerst verlof van de broeders, de benoeming te mogen aannemen,Ga naar voetnoot81 omdat hij dan immers de kerkeraad zou moeten verlaten, wat hij zonder consent niet doen mocht. Ook indien de ambtsdrager zich naar kerkelijk recht had misgaan, en met de censuur in aanraking was gekomen, behoefde dat niet te leiden tot verlies van het ambt. Onderwierp hij zich aan de kerkelijke tucht, door berouw te tonen over zijn misstap, dan was er in ieder geval geen bezwaar hem te handhaven. Onderwierp hij zich niet, dan was de beslissing over zijn aanblijven toch niet aanstonds gevallen. De diaken Cornelis Dircksen te Oudewater werd in 1620 uit oorzaak van zijn huwelijk onder tucht gesteld. Hij weigerde de gedane vermaningen aan te nemen, en bood aan zijn ambt neer te leggen; het zou hem wel een goede som gelds voor de armen waard zijn, als de broeders wilden beloven hem nooit weer te kiezen. Ds. Lydius antwoordde hem echter, ‘dat hij sijn dienst van God hadde, ende so licht niet en behoorde te verlaten’. Hoe toch was het Judas vergaan, die de roeping van zijn apostolaat verzaakt had?Ga naar voetnoot82 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij een dergelijke ambtsopvatting moest natuurlijk de betekenis van de kerkeraad zeer groot zijn. Was immers het ambt een gave Gods, dan liet een gemeente die de ambten niet kende die gave zonder meer ongebruikt. Deze gedachte is niet dadelijk overal gemeen goed geweest. Nog in 1595 wist de Zuidhollandse synode niet alleen kerken aan te wijzen die de ambten niet kenden, maar ook predikanten, die meenden ‘datter nyet vele aen gelegen en is, ofte de ouderlingen sijn in der kercken ofte nyet’.Ga naar voetnoot83 Ja zelfs nog in 1620 zijn er plaatsen waar wel wekelijks diensten worden gehouden, maar waar geen kerkeraad bestaat.Ga naar voetnoot84 Gemeenten in eigenlijke zin konden dat echter naar gereformeerd kerkrecht niet zijn,Ga naar voetnoot85 en de classes beijverden zich zo veel mogelijk om daar waar eenmaal de woorddienst begonnen was ook een gemeente te stichten middels instituering van de ambten.Ga naar voetnoot86 Als sommige dominees geloofden dat zij het wel zonder ouderlingen konden stellen, vond dat misschien zijn oorzaak in het wat onbepaalde karakter van het ouderlingschap, dat meer uit aanvullende dan uit zelfstandige taken leek te bestaan. De Wezelse artikelen van 1568, die het ambt van ouderling anders breed opvatten, benadrukken toch al de afhankelijkheid: ‘'t komt gansch met haar beroep niet over een, wetten te maken, ofte heerschappye te gebruyken over de dienaren, ofte over hare collegen, ofte over de gemeynte; ofte in 't afwesen, ofte sonder weten der dienaren, kerkenraat te leggen na hun goetdunken’.Ga naar voetnoot87 Volgende kerkenordeningen lijken met de zaak enigszins verlegen, en spreken over het ouderlingschap nauwelijks in het bijzonder. De eerste synode die dat weer doet - Middelburg 1581 - wijdt aan de ouderlingen slechts een enkel artikel en ziet het in de eerste plaats als hun ambt, ‘met de dienaren des Woords gemeen te zyn’.Ga naar voetnoot88 In volgende kerkenordeningen is deze bepaling zonder meer gehandhaafd.Ga naar voetnoot89 De Waalse kerkeraad van Den Haag vergeleek de ouderlingen met de Levieten, wier taak het was de priesters bijstand te verlenen: ‘tout ainsy qu'en l'ancien testament le commun des Lévites estoyent adioinct aux sacrificateurs au service du tabernacle, comme coadiuteurs en ce que les sacrificateurs n'eussent sceu faire seuls’.Ga naar voetnoot90 De kerkeraad voegde daar wel aan toe, dat de beide ambten onderscheiden waren, maar het gevaar was toch niet denkbeeldig dat de ouderling zou worden tot de onbe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
taalde assistent van de dominee. Zijn voornaamste taken: kerkregering en opzicht over de gemeente, had hij met de predikant gemeen, die hem als vakman in kerkelijke zaken op beide terreinen overtrof. Het moet voor de ouderlingen wel eens moeilijk geweest zijn hun zelfstandigheid tegenover de dominees te handhaven. Ds. Mercator van Assendelft deelde in 1595 aan zijn kerkeraad mee, dat naar oud gebruik de predikant bij de verkiezing van ambtsdragers een dubbele stem had. De scriba tekende dat ook gehoorzaam in het notulenboek aan, en eerst enkele jaren later werd in de marge een protest tegen deze gang van zaken neergeschreven: ‘hier blijct van des predicants bedriegerije, dat hij in 't kerckenboeck doen schrijven heeft, dan den predicant twee stemmen heeft in 't veranderen des kerckenraedts, twelck hij liecht’.Ga naar voetnoot91 Ook indien Mercator de waarheid gesproken heeft, was dit recht toch niet meer dan ten hoogste een plaatselijke zede. Normaal is dit meervoudig kiesrecht in elk geval niet. Zonder meer gelijkwaardig waren de stemmen van ouderling en predikant evenmin. De ouderlingen van Rotterdam legden in 1625 aan de classis de vraag voor, ‘off de predicanten oock recht hebben sich de wtvoeringhe van de resolutie des kerckenraets te ontrecken, als dieselve met meerdere stemmen souden mogen genomen sijn’. Zo ingewikkeld lijkt de quaestie niet, maar de classis kon niet tot een advies komen, en besloot de vraag voor te leggen aan de particuliere synode.Ga naar voetnoot92 Maar wat voor uitspraak die ook gedaan heeft, de predikanten hebben in het onderhavige geval hun zin doorgedreven, en tegen de wil van de meerderheid het beroep op de veel omstreden ds. Hanecop van Breda tegengehouden. Men zou dan wel vermoeden dat de predikanten in het algemeen een onevenredig deel gehad hebben in de kerkregering, ook wanneer zij kundige en bekwame ouderlingen naast zich hadden. Ook als opzichter van de gemeente stond de ouderling in de schaduw van de predikant. Zijn voornaamste taak als zodanig was het bezoeken van de lidmaten vóór iedere avondmaalsviering, de zogenaamde visitatie. Alles wat met deze visitatie en de soms daaruit voortvloeiende kerkelijke censuur samenhangt, zullen wij straks in een ander verband bespreken. Hier zij slechts ten aanzien van de verhouding predikantouderling opgemerkt, dat de visitatie toch wel eens als predikantenwerk gezien wordt, waarbij de ouderling als helper fungeert. Zo bepalen de notulen van de Waalse kerk van Haarlem, ‘que tous les 15 jours se fera une visite de quelques membres de l'église par le ministre, accompagné de l'un des anciens’.Ga naar voetnoot93 Te Amsterdam deden de predikanten de visitatie zelfs geheel alleen: pas in 1626 werden ook de ouderlingen ingeschakeld.Ga naar voetnoot94 In Zwartewaal staakten de ouderlingen in 1622 hun medewerking ondanks | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
protesten van de dominee. Diens pogen, in 1623 herhaald, een gezel mee te krijgen, werd beslist teruggewezen, ‘overmits het breet staen soude mit sijn tween’.Ga naar voetnoot95 Heel duidelijk blijkt ook bij het ziekenbezoek de sterke neiging alles op de predikant te concentreren. De Wezelse artikelen van 1568 wijzen deze taak toe aan predikant, ouderling en diaken. Maar ze hebben al een voorkeur voor de eerste, die dit werk slechts aan de anderen zal overlaten, ‘als het hem door andere openbare saken van grooter gewigte verhindert zijnde niet gelegen komt’Ga naar voetnoot96 - hier dus al het predikambt als de hogere bediening, die de kleinigheden voor ouderling of diaken overlaat! De Dordtse synode van 1574 regelde de verhoudingen op ongeveer gelijke wijze: ‘het is der dienaren des Woorts ampt, de kranke te bezoeken’; maar zij mogen de hulp inroepen van ouderlingen en diakenen.Ga naar voetnoot97 In de praktijk ziet men dat echter zelden gebeuren,Ga naar voetnoot98 en is het ziekenbezoek geheel domineeswerk geworden. De predikanten moesten alle zieken tijdens de kerkdienst in het gebed gedenken - in sommige gemeenten bij nameGa naar voetnoot99 - en tot in de verste uithoeken van de gemeente alle opgegeven adressen bezoeken.Ga naar voetnoot100 Het kon een zeer tijdrovende arbeid zijn: te Oudewater moest iedere zieke ten minste twee maal in de week bezoek hebben.Ga naar voetnoot101 Het is de dominees wel eens te veel geworden, en zij hebben omgezien naar hulp. Maar typerend voor de zwevende positie van de ouderling is het dan wel, dat deze hulp niet bij de ambtsdragers werd gevonden. Hoewel de Dordtse synode van 1574 het gevaarlijk noemde ‘sekere persoonen daertoe te ordonneren’, wanneer de predikant het ziekenbezoek alleen niet afkon, en zij de ouderlingen en diakenen als natuurlijke helpers aanwees, hebben de kerken toch dikwijls de gevaarlijke weg gekozen, en het in de kerkenordeningen onbekende instituut van ziekentrooster ingevoerd. Begrijpelijk was het wel. Reeds diezelfde synode van Dordrecht 1574 had antwoord moeten geven op de vraag of een predikant wel pestlijders mocht gaan bezoeken, ‘omdat hij van 't volck uyt deser oorsake geschouwt werd’. De synode meende van wel. Deze liefdedienst behoorde haars inziens tot de ambtelijke plichten, zelfs wanneer de patient er niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om had gevraagd.Ga naar voetnoot102 Maar zoals de vraag al laat zien, de publieke opinie drong hier in een andere richting, en zij werd hierin door de magistraten ondersteund. Mede op aandrang van de burgemeester besloot de Amsterdamse kerkeraad in 1589 tot aanstelling van een ziekentrooster: de magistraat geloofde namelijk dat deze hulpdienst een goede oefenschool zou kunnen zijn voor aanstaande predikanten.Ga naar voetnoot103 Leiden kende de ziekentrooster in ieder geval reeds in 1595, ook daar met volle medewerking van de regering, die goed vond de ziekentroosters uit te heffen boven andere lagere stadsambtenaren - de zogenaamde smalle diensten - uit respect voor de heiligheid van het ambt.Ga naar voetnoot104 Rotterdam kreeg een ziekentrooster in 1596, terwille van de gemeente, die de dominees niet graag naar pestlijders zag gaan, en terwille van de predikanten zelf, opdat zij meer tijd vrij zouden kunnen houden voor studie en andere kerkelijke arbeid.Ga naar voetnoot105 Het is echter de vraag of het in de meeste van deze en dergelijke gevallen wel ging om personen die voor hun leven in deze dienst werden aangesteld. Gomarus verklaarde zich in 1598 na zijn komst als hoogleraar te Leiden wel bereid regelmatig te preken tot assistentie van de pastores loci, maar bedong uitdrukkelijk dat hij vrij zou zijn van enige verplichting tot ziekenbezoek.Ga naar voetnoot106 Blijkbaar was dat toen toch een normale taak van de predikant, hoewel Leiden drie jaar eerder, in 1595, een ziekentrooster had gehad, en er ook later, in 1602, weer een dergelijke functionaris in dienst blijkt te zijn.Ga naar voetnoot107 Was de post misschien opgeheven, en in 1602 opnieuw gecreëerd, omdat intussen de pest weer was uitgebroken? Ook in andere steden - Delft in 1602,Ga naar voetnoot108 Amsterdam in 1603Ga naar voetnoot109 - worden in die tijd weer ziekentroosters aangenomen. De Waalse kerk van Haarlem benoemde in 1602 eveneens een ziekentrooster, Pierre le Cru, die een weekloon van twee gulden en tien stuivers zou ontvangen zolang de pest duurde.Ga naar voetnoot110 Na het einde van de epidemie zal hij dan wel zijn ontslag hebben gekregen, als hij het er in zijn niet ongevaarlijke beroep tenminste levend had afgebracht. Permanent kon het ziekentroosterschap ook daarom moeilijk worden, omdat het gewoonlijk een nevenfunctie was. Joseph Henri, ziekentrooster van de Waalse kerk te Dordrecht was tevens voorlezer en voorzanger, riep de kerkeraad bijeen als er een vergadering was uitgeschreven, verzorgde de post en knapte alle voorkomende kleine kerkelijke karweitjes op. Voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dit alles genoot hij een jaarlijkse beloning van twaalf gulden.Ga naar voetnoot111 Van die ene gulden in de maand kon hij natuurlijk niet leven, hij zal er dus nog wel een werkelijke broodwinning bij hebben gehad. De ziekentroosters waren meestal van afkomst en beroep ambachtslieden. Jacob Jansz. Croes te Heusden was smid,Ga naar voetnoot112 Klaas Jacobsz. te Amsterdam wielmaker,Ga naar voetnoot113 Lourens Pietersz. te Delft schoenlapper.Ga naar voetnoot114 De kerkeraden lijken ook wel bij voorkeur in die categorieën hun keus te hebben gedaan. Te Haarlem riep men in 1624 gegadigden op voor het ziekentroosterschap. Drie mannen meldden zich, onder wie een uit Duitsland gevluchte predikant, en een voormalig ziekentrooster van de Oostindische Compagnie. Twee specialisten, zou men denken - maar de kerkeraad vond het nodig in de overwegingen nog een stuk of wat anderen te betrekken, die geen van alle hadden gesolliciteerd: ‘Walich de metselaer, Evert de schoenmaker, Lieven de lintwercker’.Ga naar voetnoot115 Wanneer de kerkeraden zelf deze mannen op de voordracht brachten en ook wel verkozen - noch de gewezen predikant, noch de vroegere krankenbezoeker werd te Haarlem benoemd - deden zij dat dan misschien om te voorkomen dat deze hulpdienst te grote proporties zou aannemen? De ziekentroosters stonden geheel op zichzelf, werden nooit bij het kerkeraadswerk betrokken, en compareerden niet in de vergaderingen. Aan hoge eisen behoefden zij niet te voldoen. Bij hun examen moesten zij alleen ten aanhoren van de kerkeraard een aanspraak doen ‘als voor een sieken staende’,Ga naar voetnoot116 heel dikwijls met geen betere uitslag dan dat ‘die maer tamelijck den broederen aengestaen heeft’,Ga naar voetnoot117 doch voor toelating tot de dienst was dat zelden een bezwaar. Preken mochten de ziekentroesters niet. Kon in een gasthuis of armenhuis geen dominee optreden, dan hadden zij de bevoegdheid vermaningen te doen, doch niet ‘predicaties wijse’ - alleen hoofd voor hoofd, van bed tot bed gaande.Ga naar voetnoot118 Wel trok de Waalse kerk van Amsterdam in 1610 een ziekentrooster aan, die ook zo nu en dan zou moeten voorgaan in de dienst des woords, maar daar betrof het dan ook een student in de theologie.Ga naar voetnoot119 Te Haarlem heeft wel eens een plan bestaan van de functie iets meer te maken. Enkele notabele Haarlemmers stelden in 1619 voor, ‘eenich bequaem lidtmaet der gemeynte, wel in Godts woort ervaren’, een bijzondere opdracht te verlenen tot bearbeiding van niet-lidmaten, ‘om soodanighe twijffelachtighe personen aen te spreken, te onderwijsen, te vertroosten ende lasteraers der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waerheyt den mont te stoppen’. Daarbij werd aan een ziekentrooster gedacht,Ga naar voetnoot120 en zulk een functionaris zou in de gemeente wel iets meer betekenis hebben kunnen krijgen dan doorgaans met zijn ambt verenigbaar werd geacht. Gevolg schijnt echter de voorslag niet te hebben gehad. Men is wellicht bevreesd geweest dat het ziekentroosterschap aldus zou uitgroeien tot een soort hulppastoraat. Met al deze beperkingen is men er waarschijnlijk wel in geslaagd de gevaren zo veel mogelijk te vermijden, die de synode van Dordrecht in 1574 voorzag. In de negentiende-eeuwse letterkunde is de ziekentrooster een type geworden, geliefkoosd mikpunt van anti-clericale spot - Dickens' Shepherd, Woutertje Pieterses beschonken vermaner. Maar in de zeventiende eeuw is althans naar mijn weten de ziekentrooster zo hoog nog niet gestegen. Het zijn nog de dominees zelf, die alle slagen moeten opvangen van katholieken en remonstranten.Ga naar voetnoot121 Slechts G.J. Vossius verklaarde reeds in deze tijd, ‘geene luyden gevonden (te hebben), die neuswyser syn, of bequamer en meer genegen, om de kercken in roer te stellen’ dan de ziekentroosters.Ga naar voetnoot122 De kerkeraadsnotulen echter bevestigen dit geïsoleerde getuigenis niet. Heel zelden staan in de kerkelijke registers klachten aangetekend over de ziekenbezoekers. Daar is de Haagse ziekentrooster die in 1612 duidelijk zijn bevoegdheden overschreed door in de classis uit preken te gaan;Ga naar voetnoot123 en daar is Wouter Melcherson te Amsterdam, die in 1615 niet uit overtuiging, doch ‘om andere ende hemselven te oeffenen.. de algemeene genade ende andere dwalingen van de Voorsienicheyt Gods’ geponeerd had.Ga naar voetnoot124 Alles bij elkaar genomen dus veel te weinig om te concluderen dat het ziekentroosterschap groot gewicht had, of in het ambt een ernstig gevaar te zien. Daartoe was het van de kerkeraden ook veel te afhankelijk. |
|