Bavianen en slijkgeuzen
(1974)–A.Th. van Deursen– Auteursrechtelijk beschermdKerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldenbarnevelt
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||
III. Predikant en predikingDe tijd is voorbij dat men kerkgeschiedenis schreef alsof de kerk hetzelfde was als de clerus, en het kerkelijk leven gelijk stond met de wetenschap der theologie. Ook wij moet proberen meer te zien te krijgen dan alleen preekstoel en pastorie. Maar dat sluit de erkenning niet uit, dat de dominees in de zeventiende-eeuwse kerk van Holland een prominente plaats innamen, en de mate van aandacht verdienen die daarmee in overeenstemming is. Een belangrijke groep vormden zij. Ook een talrijke? Busken Huet, die zich in zijn Land van Rembrandt diezelfde vraag gesteld heeft, kon nog schrijven, ‘dat daaromtrent (geen) stellige opgaven bestaan; maar zeker overdrijven wij niet wanneer wij hun getal op twee duizend stellen... twee duizend welonderwezen theologen’.Ga naar voetnoot1 Sindsdien zijn in verschillende jaargangen van Van Alphens Kerkelijk Handboek predikantenlijsten gepubliceerd, die wel niet volkomen betrouwbaar zijn, maar die men toch als ‘stellige opgaven’ kan aanmerken. Daarom weten wij nu dat Busken Huet inderdaad schromelijk overdreef. Zijn gissing ligt honderd procent te hoog. In het begin van de zeventiende eeuw waren er op het grondgebied van de Republiek zeker nooit meer dan elf honderd dienst doende predikanten, waarvan bijna een derde deel in de provincie Holland. Maar een ernstiger overdrijving begaat Huet, als hij zijn twee duizend zonder blikken of blozen als even zo vele ‘welonderwezen theologen’ qualificeert. Ja, waar had men die dan vandaan moeten halen? De Leidse universiteit dateerde van 1575, de hogeschool te Franeker was in 1585 opgericht. Op die twee was men in de tijd vóór de Dordtse synode aangewezen, want Groningen, dat in 1614 zijn universiteit kreeg, kwam te laat om nog wezenlijke invloed te kunnen hebben op de omvang en samenstelling van het predikantencorps gedurende de bestandsjaren. Nu mogen wij wel aannemen, dat Friesland, waar het aantal predikantsplaatsen relatief groter was dan in enige andere provincie, verreweg de meeste Franeker alumni zelf gebruikte. Holland moest het dus geheel hebben van de Leidenaren - die natuurlijk ook niet allemaal in Holland bleven - en nog enkelen die in het buitenland hun opleiding hadden genoten. Vanzelfsprekend was dat | |||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||
bij lange na niet genoeg om ieder dorp met een ‘welonderwezen theoloog’ te bezetten. Het aantal studenten was bovendien in de eerste jaren zeer gering,Ga naar voetnoot2 zodat Arent Cornelisz. nog in 1592 met het volste recht kon schrijven: ‘ministros qui doctrina aliqua et rerum experientia polleant, habemus perpaucos’.Ga naar voetnoot3 Geleidelijk aan is die toestand zeker enigszins verbeterd. Toen de synode van Dordrecht in 1618 bijeengekomen was, heeft zij een lijst opgesteld van personen die in aanmerking zouden kunnen komen als medewerkers aan de nieuwe bijbelvertaling. Onder hen zijn 21 predikanten uit de provincie Holland,Ga naar voetnoot4 dat is ongeveer 9% van het in dat gewest aanwezige totaal - wel te verstaan alleen uit de contra-remonstranten. Had men ook remonstranten op de lijst kunnen plaatsen, dan zou het aantal wellicht niet onbelangrijk zijn gestegen, want juist hun kring was tamelijk rijk aan begaafde jonge mannen. Onder de candidaten zijn enkele die thans nog algemene bekendheid genieten, zoals Hommius en Rolandus, die wel, of Trigland, Voetius en Smout, die niet tot de aangewezen vertalers behoorden. Maar men vindt op de lijst ook de predikanten van Zevenbergen, Papendrecht, Vianen, Ossendrecht en Ameide, als om te bewijzen dat achter de grote namen nog een tweede gelid schuil ging van mannen, die op de betiteling ‘welonderwezen theologen’ ten volle aanspraak konden maken. Al deze candidaten behoorden zonder twijfel tot de steeds meer in omvang en betekenis toenemende groep van dominees, die een universitaire opleiding hadden genoten. Daarnaast waren er nog twee andere groepen. Een, die bezig was te verdwijnen: de gewezen priesters en monniken, die de zijde van de reformatie hadden gekozen. Slechts zelden nog werden haar gelederen met oud-seminaristen als Jacobus Trigland versterkt. De derde, en voorlopig nog talrijkste groep bestond uit de zogenaamde Duitse klerken - zo geheten, omdat zij de kennis van andere talen dan het Nederduits misten - ook wel met een sindsdien gedevalueerd woord de idioten genoemd,Ga naar voetnoot5 in misschien onbewuste aansluiting aan het nieuwe testament.6 Wie de voorkeur verdienden, studenten of Duitse klerken, was een vraag die verschillend werd beantwoord. Noord-Holland vroeg in 1619 aan de synode voorrang te geven aan de studenten. Anderen zou men niet meer moeten toelaten, ‘ten waere dat men wat singuliers in deselve bespeurde’.Ga naar voetnoot7 De synode stemde daarmee in, en sprak in haar kerkenordening uit, dat schoolmeesters, handwerkslieden en dergelijke geen toegang meer zouden hebben tot het predikambt, ‘tenzy dat men versekert is van hare singuliere gaven, godsaligheyd, ootmoedigheyd, zedigheyd, goed | |||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||
verstant en discretiën, mitsgaders gaven van welsprekentheyd’.Ga naar voetnoot8 Aldus artikel 8 van de Dordtse kerkenorde, dat zeer duidelijk de strekking had deze poort naar de preekstoel alleen nog open te houden voor mannen wier buitengewone gaven een klein tekort aan geleerdheid meer dan vergoedden. Een opvallend verschil met de Dordtse synode van 1574, die aan de ongestudeerden precies dezelfde eisen stelde, behalve de singuliere gaven.Ga naar voetnoot9 Maar de grote behoefte aan predikanten maakte destijds ook nog telkens aanvulling nodig uit het reservoir van Duitse klerken. De eis van singuliere gaven zou toen een te grote beperking hebben betekend - wat trouwens nog evenzeer geldt van de eerste jaren na 1618, toen Holland als gevolg van de kerkelijke strijd en de uitsluiting van de remonstranten plotseling ruim een vijfde deel van de dienstdoende predikanten verloor. Voorzichtig was men echter ook al vóór 1618 geweest. De classis Gorinchem, die noodgedwongen nogal wat gewezen schoolmeesters in haar kring had moeten opnemen, besloot in 1612 niet langer ‘lichtelijck te komen tot de opneminge der schoolmeesteren’, omdat het predikambt op die wijze bij de tegenstanders van de kerk in verachting kwam.Ga naar voetnoot10 In de Zuidnederlandse pamfletten heten de predikanten ook altijd oud-soldaten, schoenlappers, verlopen monniken,Ga naar voetnoot11 analphabeten die zich door anderen een tekst laten voorlezen, en die dan zelf gaan uitleggen.Ga naar voetnoot12 De Jezuïet Costerus spreekt van ‘meyneedighe papen, ofte infame boeven, oft ongheleerde ambachtslieden’; ja, gebruikt nog veel krassere uitdrukkingen, die bij onze kiese zegsman pater Andriessen ‘welvoeglijkheidshalve voor moderne oren liever niet vermeld worden’.Ga naar voetnoot13 Sinds Andriessen in 1957 deze woorden schreef, hebben de moderne oren wel enige bijscholing ontvangen. Wie zich gehard genoeg waant, en van sensatie niet afkerig is, kan bij Andriessen de bladzij opslaan, waar hij naar een stuk of zes werken van Costerus wordt verwezen, en zelf de buit gaan binnenhalen. Het waren echter niet alleen katholieken, die zich laatdunkend over de predikanten uitlieten. Caspar Coolhaes, kind van de reformatie, beschouwt het predikantencorps voor het merendeel als een samenraapsel van ‘cleermakers, schoemakers, wevers, slootmakers, ende in summa van alderhande sorteringhe van ambachtslieden, meest alle meer om een luy leven ende seeckere jaerlicx incoemst te hebben, dan om de eere Godes ende stichtinge der kercken Christi te vorderen’.Ga naar voetnoot14 Helemaal ongelijk hebben de critici niet. De zwervende avonturiers, die wij in hoofdstuk VII ontmoet hebben, kunnen voor Coolhaes' portret wel | |||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||
model staan. Enkele van de daar genoemden heeft Coolhaes misschien ook persoonlijk gekend, als collega's in de classis Leiden. Anderen, die zich altijd naar de kerkelijke orde hadden gevoegd, en wettig tot de dienst waren toegelaten, beschikten misschien wel over de gaven van ootmoed en godzaligheid, maar schoten in kennis soms belangrijk te kort. Ds. Jan Adriaensz., die in 1604 zijn intrede deed te Krommenie, noteert nog jaren later in het kerkeboek wanspellingen als ‘catekissemus’, ‘synnedoe’ voor synode, en ‘pristdestienasy’.Ga naar voetnoot15 Toch zijn er niet weinig gemeenten, die juist in deze categorie bij voorkeur een keus doen. De kerk van Uitgeest beriep in 1592 de kuiper Dieric Pietersz. als predikant. De classis wees hem bij het examen af, waarop Uitgeest het toch niet hoger op zocht, maar zijn keuze nu vestigde op de schoenmaker Claes Claesz.Ga naar voetnoot16 In 1606 klaagde de synode van Noord-Holland, dat de vacante gemeenten de voorkeur gaven aan de ongeleerden, ofschoon de studenten leeg liepen.Ga naar voetnoot17 Alle synodale en classicale vermaningen ten spijt, zette Leimuiden in datzelfde jaar de beroeping van een Duitse klerk door, hoewel de classis een met name genoemd student had aanbevolen.Ga naar voetnoot18 Welke bezwaren men tegen de studenten had? Denkelijk wel dezelfde, die de Zeeuwen in 1618 bij de Dordtse synode inbrachten: de universiteiten gaven wel wetenschappelijke vorming, maar verwaarloosden de praktische. Jonge mannen, kersvers van de academie, bleken niet alleen niets te weten van kerkregering, maar waren ook ongeoefend in de praktijk der godzaligheid.Ga naar voetnoot19 Deze laatste bedenking was al haast zo oud als de Leidse hogeschool zelf. Van Buchell weet uit zijn studietijd te verhalen, dat in 1583 enkele jonge theologen wegens wangedrag tot geseling werden veroordeeld. Zij wensten zich aan deze straf echter niet te onderwerpen, sloegen een van hun bewakers dood, en redden zich door de vlucht.Ga naar voetnoot20 Enige jaren later kwam het tot de oprichting van een collegium theologicum, dat louter bursalen huisvestte - twee voor iedere Hollandse stad - en de voornaamste kweekplaats voor predikanten werd. Strenge reglementen konden enkele jaren lang de jonge godgeleerden in toom houden, doch na 1606 worden de klachten over het college steeds luider. ‘Eene cuyle Jozephs’, zei Voetius, die het weten kon, want hij had zelf ook als student in deze put gelegen. ‘Quade toesichte ende ongebondentheyt der bursalen’Ga naar voetnoot21 veroorzaakte, ‘dat vele gemeynten een afkeer krygen de studenten tot den dienst te beroepen’.Ga naar voetnoot22 Zelfs voorstanders van de academische weg wisten op die | |||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||
wijze niet meer hoe zij de studenten moest verdedigen. De classis Leiden was hun zeker goed gezind. Zij weigerde bij voorbeeld in 1615 de ziekentrooster Waelich Maertensz. te examineren als candidaat voor het predikambt, wijl dat de studenten nadelig zou zijn, en verwees hem naar de classis Gouda.Ga naar voetnoot23 Maar ook de Leidenaren moesten tegenover de studenten wel eens een grens trekken. Zij weigerden beslist de proponent Stamperius in hun midden op te nemen, hoewel de kerk van Hillegom hem begeerde. Toelating van deze notoire kroegloper en vechtersbaas in het classicale ressort zou een te slecht voorbeeld zijn voor andere studenten.Ga naar voetnoot24 Het is waar dat men het de studenten ook niet zo gemakkelijk maakte. ‘Comme ainsi soit que les escoliers ne se doivent appliquer à amours durant le cours de leurs estudes’, aldus de Waalse synode over haar collegianten, ‘mais les poursuivre en tout honneur et en la crainte de Dieu sans distraction, il ne sera permis à aucun de nos escoliers de faire l'amour’.Ga naar voetnoot25 Zou het een synode van overlang getrouwde huisvaders werkelijk gelukt zijn hun opvolgers voor de duur der studietijd te binden aan kloosterlijke geloften? Maar in deze zelfde richting gingen ook de verlangens van de synode van Zuid-Holland. Die wenste dat de jongens reeds met twaalf jaar bursaal zouden worden, mits zij wettig geboren waren, geen lichaamsgebreken hadden, en voldoende kennis van het latijn bezaten om adjectief en substantief vaardig te declineren. Maar dan zou de weg terug ook afgesneden zijn, want de ouders moesten bij de intrede van hun zoon beloven, ‘dat zij deselve haere kinderen ten dienste der kercke destineeren ende, indien zij van anderen sinne wierden, de oncosten restitueren sullen’.Ga naar voetnoot26 Dat laatste was natuurlijk praktisch onmogelijk, zodat de novieten feitelijk al voor hun leven aan de kerk verbonden zouden zijn. Van roeping kon allicht nauwelijks sprake zijn, bij jongens die zo vroeg al aan de kerk gewijd werden. Misdroegen zij zich later als studenten, dan waren zij niet de enigen die schuld trof. Bezwaren waren er dus zowel tegen de studenten als tegen de Duitse klerken. Het was de taak van de classicale vergaderingen om alles in goede banen te leiden, de onwaardigen te weren, en de onbekwamen op andere vocatie te wijzen. Dat konden de classes doen bij de kerkelijke examens, maar ook wel eerder. In de meeste classes bestond het gebruik, dat de predikanten van de hoofdplaatsen praktische opleiding gaven in het preken.Ga naar voetnoot27 Studenten en ongeleerden beide konden deze lessen volgen. Zo gaven de Leidse predikanten onderricht aan Duitse klerken - men denke slechts aan de bekendste vertegenwoordiger van dat gilde, Paschier de Fij- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||
ne - maar ook, en wel voornamelijk, aan studenten. Een man als de hoogleraar Lucas Trelcatius, die enkele jaren lang het enige lid van de theologische faculteit is geweest, moest zulk praktisch onderwijs ook wel aan anderen overlaten, omdat hij het Nederlands niet machtig was.Ga naar voetnoot28 Maar ook toen Gomarus en Junius de faculteit waren komen versterken, gingen er in de kerken nog wel stemmen op de afgestudeerden een jaar lang praktisch te laten oefenen onder toezicht van de stadspredikanten.Ga naar voetnoot29 Ter synode van Dordrecht adviseerde Zuid-Holland zelfs dergelijke oefeningen over twee jaren uit te strekken.Ga naar voetnoot30 Waar zal men de Leidse studenten beter gekend hebben dan in hun eigen provincie? Oordeelde Zuid-Holland dat langdurige praktische vorming geen weelde was, dan zal er aan het universitaire program wel iets hebben ontbroken. Voor de Duitse klerken waren zulke voorzieningen des te noodzakelijker. Zij ondernamen hun studiën hoofdzakelijk op eigen gelegenheid, en ontvingen slechts door middel van deze oefeningen enige leiding. De classes deden voor hen wat ze konden. Wilde een schoolmeester zich oefenen, en woonde hij te ver van de grote stad af, dan vormde men een commissie ad hoc uit enkele in de buurt wonende predikanten, en liet de candidaat regelmatig voor hen optreden.Ga naar voetnoot31 De aangewezen mentoren brachten zo nu en dan over hun pupillen rapport uit,Ga naar voetnoot32 en stelden een examen voor als zij meenden dat de tijd rijp was.Ga naar voetnoot33 Dat was althans de gebruikelijke procedure in de classis Gorinchem. Elders gebeurde het wel, dat elke candidaat die zich wilde presenteren, zich dadelijk bij de classis aanmeldde en daar een proefpreek hield. Aanvankelijk had men dat ook in Gorinchem gedaan,Ga naar voetnoot34 maar de broeders waren van dit systeem afgestapt, ‘omdat soo wanneer soodanige aan het proponeeren geraecken, sij dan terstont willen tot den dienste gepromoveert worden’.Ga naar voetnoot35 De classicale acta van Gorichem bevestigen ook wel, dat deze vergadering te weinig de kunst verstond, eerzuchtige proponenten in hun vaart af te remmen. Een typerend geval levert ons Petrus Neander, voorzanger te Rotterdam - schoolmeester dus waarschijnlijk - die in 1609 door de gemeente van Giessen begeerd werd, en toen op 28 september in de classis zijn eerste propositie hield. Men vond zijn preek ‘al vrij wat sober’, en verplichtte hem veertien dagen later zijn gaven nogmaals te laten horen. Het oordeel viel deze keer niet gunstiger uit, en ook een derde proeve op | |||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||
19 oktober lag op hetzelfde niveau - ‘de broeders hadden wel gewenscht, dattet beleyt daervan ordentlicker waer geweest ende met naemen den text selver beter verclaert’. Bij meerderheid van stemmen besloot men echter hem toch de volgende maand te examineren, zij het met ernstige aandrang zich vooral goed te prepareren, ‘ten eynde hij niet met schande bestae’. De examenpreek op 17 november gaf weer het vertrouwde beeld te zien: ‘sijn verscheyden dyngen aengemerct soo in 't beleyt ofte ordre als andersins, dye hem tot verbeterynge sijn aengewesen’. De man slaagde ten slotte met de vermaning zich naarstig te oefenen in het lezen van de heilige schrift ‘ende der gesonden autheuren’.Ga naar voetnoot36 De hele affaire heeft maar zeven weken in beslag genomen. Met sobere gaven begonnen, had de candidaat bij het laatste onderzoek nog altijd niets laten zien dat werkelijk hoop gaf voor de toekomst. Men zou voor de classis Gorinchem wensen, dat Neander zich naderhand door het lezen van gezonde auteurs toch tot een licht van de eerste grootte zou hebben opgewerkt. Het heeft er inderdaad ook even op geleken: reeds na vijfjarige dienst, in 1614, legde Neander aan de vergadering de tekst voor van een door hem geschreven boekwerk! Helaas, de classis moest hem de publicatie met klem ontraden,Ga naar voetnoot37 zodat wij de mogelijkheid missen aan de hand van dit geschrift 's mans kundigheden te beoordelen. Maar het heeft wel de schijn dat de zelfingenomenheid, die Neander in 1609 zo snel van proponent met sobere gaven tot dito predikant bevorderd had, hem ook bij de ontijdige geboorte van deze pennevrucht weer parten heeft gespeeld. Te oordelen naar deze Petrus Neander, zou men zeggen dat de gestrengheid van de classicale examinatoren niet groot geweest kan zijn. Maar toch ontmoeten wij telkens weer candidaten, die te lijden hebben van ‘versaegtheyt’Ga naar voetnoot38 of van ‘turbatie’Ga naar voetnoot39, die ‘op dese tijt heel perplexst geweest’ zijn,Ga naar voetnoot40 en ‘duer den bloodigheydt verhindert... in (hare) memorie ende goede ordre’.Ga naar voetnoot41 Doet er eens iemand een mooi examen, en laat zijn preek niet het vermoeden rijzen, ‘dat het moeste een geleerde les wesen, ende niet van den proponent selve geconcipiëert’,Ga naar voetnoot42 dan wordt zulk een uitblinker toch ‘ernstigh vermaent dat hij in sodanige diligentie soude continueren, ende ter gelegener tijt in den dienst wesende, hem altijt soude tot vernederinge sijns selffs, gestadicheyt, eerbaerheyt ende sober- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||
heyt begeven in sijne gantsche conversatie, niet hoogh roemende ende hoogh gevoelende van hemselven’.Ga naar voetnoot43 De examens konden zeer lang duren. Wilhelmus van der Wel moest in 1596 spreken over Romeinen 8:31, ‘zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?’ De proponent was naar het oordeel van de classis Gorinchem wel zeer ‘wijtloopich’ geweest, maar had ‘den sin ofte meeninghe der woorden Pauli nauwelijcx aengeroert’, vermoedelijk dus een preek geleverd zoals elk redelijk bespraakt kerkganger die wel op deze tekst had kunnen houden. Om te onderzoeken of hij wellicht van de zaak meer had begrepen dan uit zijn voorstel gebleken was, ondervroeg men hem tot laat in de avond, en zette de volgende morgen het examen voort, schoon met geen betere uitslag dan dat Van der Wel in het belang van de kerken werd afgewezen.Ga naar voetnoot44 Dat was dan alleen nog maar een onderzoek van de propositie geweest. Een candidaat die dat gedeelte van het examen beter doorstond, werd dan vervolgens op zijn dogmatische kennis getoetst, dikwijls naar de orde van de catechismus - zoals in de classis Den Briel - of naar die van de Nederlandse geloofsbelijdenis, soms echter ook op een door de classis zelf ontworpen vraagprogram.Ga naar voetnoot45 Vermoedelijk hebben de classes hun normen enigszins aangepast aan de kennis en omstandigheden van de candidaten. Leidse studenten werden doorgaans tamelijk streng beoordeeld. Zo moest Petrus Paludanus twee maal aantreden, zonder nochtans de tweede keer te ontkomen aan een vermaning ‘tot goede ende neerstige oeffeningh’.Ga naar voetnoot46 Ook Daniel Souterius moest het een keer overdoen, daar het hem aan de gepaste vrijmoedigheid had ontbroken,Ga naar voetnoot47 een verrassende start voor de later zo gevierde Haarlemse kanselredenaar. Gaat het om Duitse klerken, dan is verschillend beleid mogelijk. Heeft een proponent wel de algemene begeerte om de kerken te dienen, zonder dat hem nog enig bepaald aanbod is gedaan, dan betekent een zwak examen dat hij zich tenminste nog gedurende enkele maanden zal moeten blijven oefenen.Ga naar voetnoot48 In de ergste gevallen zal men hem adviseren, ‘dat hij sijn hantwerck neerstelijck soude waernemen, alsoo het niet apparent en was, dat hij door aenhouden in het proponeren iet merckelijx soude vorderen’.Ga naar voetnoot49 Anders ligt het, wanneer de candidaat al een beroep heeft ontvangen, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||
en door een gemeente ongeduldig wordt verwacht. Zijn kansen staan er dan veel beter voor, en minder goede prestaties behoeven hem de toegang tot het ambt niet af te sluiten. Wel zal hij dan soms een aansporing tot naarstige studie en oefening voor lief moeten nemen.Ga naar voetnoot50 Het is zelfs mogelijk, dat de classis dat niet aan het eigen initiatief overlaat: Azarias Justinus en Jeremias Hennekard mochten in 1619 wel als predikanten worden bevestigd, doch op voorwaarde dat zij in elke classisvergadering een jaar lang steeds een opgegeven tekst zouden uitleggen, en maandelijks proponeren voor hun naast wonende collega's, die hen ook over de geleverde werkstukken zouden ondervragen.Ga naar voetnoot51 Hugo Stuer, in 1609 beroepen te Oostvoorne, werd de eerste maal afgewezen, ‘alsoo daer vele dingen bij hem waren geseyt, die gansch vremt luyden ende niet schriftmatich en waren’. Zes weken later liet men hem toch toe, al moest hij voorlopig voor de Brielse predikanten blijven oefenen.Ga naar voetnoot52 Waarschijnlijk is deze Hugo Stuer de jongeman geweest, van wie het gerucht de ronde deed, dat hij op de vraag: hoe lang heeft de wet geduurd, geantwoord had, tot op Mozes, onder verwijzing naar Colossenzen 11. Doch men zou hem hebben toegelaten in de overtuiging dat van zulk een predikant geen revolutionaire nieuwigheden te verwachten waren.Ga naar voetnoot53 Is het werkelijk Hugo Stuer geweest, dan zullen de Brielse broeders zich misschien zelf medeschuldig gevoeld hebben, toen zij hem in 1619 als remonstrant uit de dienst ontsloegen... Wie eenmaal alle classicale klippen omzeild had, kon zich aan een gemeente verbinden. Het initiatief tot een beroep berustte bij de kerkeraden. Zij konden predikanten uitnodigen eens bij hen in de plaats te komen preken, soms ook nadat eerst een kleine hoorcommissie was uitgezonden om gegadigden uit te zoeken die men zou inviteren.Ga naar voetnoot54 Vervolgens raadpleegde men de gehele gemeente, meestal in een daartoe belegde vergadering,Ga naar voetnoot55 een enkele maal ook door middel van een rondgang langs de huizen.Ga naar voetnoot56 Koos men de eerste vorm, dan was dat niet alleen ter wille van het gemak, maar ook om de niet-lidmaten gelegenheid te geven hun advies te laten horen.Ga naar voetnoot57 Een eerste vereiste bij alle beroepingen is altijd wel, ‘dat den persoon is eloquent in 't spreken’.Ga naar voetnoot58 Staat in de kerkelijke akten iets opgetekend | |||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||
over de wijze waarop de gemeente over een op beroep prekende dominee heeft geoordeeld, dan heeft dat nagenoeg altijd betrekking op de uiterlijkheden van stem en voordracht. Petrus Pullaeus van Amstelveen haalde het niet in Monnikendam, omdat hij zo ‘wtermaten radt sprack, ende daerdoor dickwils haperde in 't predicken, waerover de gemeynte zeer claechden’.Ga naar voetnoot59 Een ‘onbequame stemme’ was een onoverkomelijk bezwaar.Ga naar voetnoot60 Zo kwam Josias van den Houte van Renesse niet voor Den Briel in aanmerking, ‘alsoo de stemme soo slap’ was.Ga naar voetnoot61 De gevierde predikers beschikten dan ook allen over stemmen als bazuinen: Word van Souterius Gods woord niet voorgedragen
Met eene yver-stem van swaere donder-slagen?Ga naar voetnoot62
En had niet, als Johannes Acronius in vuur geraakte, De stoel gedaverd en gerookt?Ga naar voetnoot63
Liet Vondel in zijn schimpdicht op Trigland de Amsterdamse redenaar bulderen ‘zoo fel als Goliath de Reus’,Ga naar voetnoot64 dan zouden Triglands bewonderaars waarschijnlijk wel antwoorden dat daaruit nu juist 's mans grote gaven bleken. Het is gemakkelijk genoeg dominee te wezen, meende de Antwerpse Jezuïet pater Gouda; de calvinistenvrouwtjes vinden elke predikant goed, als hij maar een stem als een klok heeft.Ga naar voetnoot65 Natuurlijk kon de boog niet altijd gespannen blijven. De stem zowel als de gemeente moesten tussentijds wel eens uitrusten, tot gemak ook van de toehoorders, die de maat van hun aandacht konden regelen op de stemmodulaties. De dominees maakten daar ook wel doelbewust gebruik van, als men tenminste de Amsterdamse ouderling moet geloven, die beweerde dat Arminius op de preekstoel altijd heel zacht sprak, ‘behalve als hy syne valsche leere den volcke sochte in te planten’.Ga naar voetnoot66 Bij de uiterlijke welsprekendheid behoorden ook de passende gebaren. De classis Haarlem hechtte aan dit onderdeel zo veel betekenis, dat zij in 1619 besloot de eigen predikanten die bij toerbeurt in haar vergaderingen optraden,Ga naar voetnoot67 voortaan nog slechts te critiseren op twee punten, namelijk | |||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||
onzuivere leer en ‘onbehoorlijcke gebaerden’.Ga naar voetnoot68 Isaäc Beeckman noteerde in zijn dagboek uitvoerige observaties van de gestes die de populaire Engelse prediker Hugh Peter maakte: hij legt de rechterhand tegen de borst, zachtjes, soms ook vlug. Smijt ze tegen de borst aan, traag, snel; van boven naar beneden, traag, snel; zelden, id est raro, dicht bij de borst, id est frequenter. Slingert ze omhoog, langzaam. Strekt ze uit naar rechts, omhoog. Slingert ze voor zich uit, naar beneden, nu hier, nu daar. De beide handen uitgespreid. Zelden de linkerhand alleen. Strijkt met de rechterhand over de lessenaar. Klopt er op met de linker, telt op zijn vingers. Slaat in zijn rechterhand, dan op de lessenaar. Houdt ze lang op één plaats et cetera.Ga naar voetnoot69 Beeckman weet wel wat zulke uiterlijkheden waard zijn: daarop beoordeelt de massa immers de predikant, ‘want sy achten den bevallichsten den besten, al waer hy oock een ketter’.Ga naar voetnoot70 Wie met forse stem sprak, en levendige gebaren maakte; wie zijn preek uit het hoofd voordroeg,Ga naar voetnoot71 en eenvoudige duidelijke taal gebruikte,Ga naar voetnoot72 die had bij de gemeenten zo goed als gewonnen spel, mits hij ook nog aan een andere uitwendige eis voldeed: dat de predikatie niet te lang zou zijn. Zou er werkelijk iemand bestaan die lange preken verkiest boven korte, vraagt Anthony Trollope in zijn Phineas Redux, behalve natuurlijk hij die de preek voordraagt?Ga naar voetnoot73 Het lijkt een wat triviaal criterium. Niemand zal het een zinvolle vraag achten, of korte romans beter zijn dan lange, en schilderijen van twee vierkante meter mooier dan knusse paneeltjes van twee hand breed. Ja, maar de dominee heeft mensen tegenover zich van beperkte memorie en ijver. Hij mag ze ‘met al te lange predikatiën niet beswaren’,Ga naar voetnoot74 opdat ‘de toehoorders niet verdrietich worden ende haar ijver vercout’,Ga naar voetnoot75 al was het slechts ‘om der koude willen, ende oock dewijle dat volck met den beesten te doen heeft’.Ga naar voetnoot76 Wat zal ook de man die in het guurst van november onder de preekstoel zit te kleumen, en weet dat | |||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||
hij straks de koeien en schapen nog melken moet? Er waren wel anderen, zoals de Delftse kerkgangers, die 's zondagsmorgens om zeven uur in de gasthuiskerk onder het gehoor zaten van Leonard Gijsbrechtsz., en als de preek wat lang uitviel, sleohts onrustig werden omdat ze vreesden niet meer op tijd te zullen komen voor de tweede ochtenddienst van negen uur in de grote kerk.Ga naar voetnoot77 Maar de meesten zal het wel gegaan zijn als Constantijn Huygens: ‘de twee uren die wy daer genoodsaeckt hebben geweest te sitten (ick spreke van den meesten hoop) hebben ons soo vermoeyt, soo van ernstigheid versadight, dat wy met vreughd ontslagen werden, ende, uyt aengeborene onstadigheid, naer wat nieus, naer de straet, naer de locht joocken’.Ga naar voetnoot78 Huygens spreekt van twee uren. De meeste plaatselijke regelingen beperkten de diensten tot anderhalf, en de predikaties tot één uur.Ga naar voetnoot79 Kleine boeten moesten de zelfbeheersing van de voorgangers te hulp komen.Ga naar voetnoot80 Toen men in Den Briel deze regeling invoerde, duurde het slechts vier weken voor de eerste boete geïnd kon worden.Ga naar voetnoot81 Ook Delft heeft over pastorale breedsprakigheid nogal te klagen gehad.Ga naar voetnoot82 Zal het heel anders geweest zijn in gemeenten waarvan wij op dit punt niets weten? Dezelfde dominees, die in de classes welsprekende proponenten het woord ontnamen, ‘dewijle apparent was dat de voorder verhandelinge lanck vallen soude’,Ga naar voetnoot83 zullen zelf vaak genoeg over de limiet gegaan zijn om Huygens het recht te geven van twee uren te spreken. Dat was ook wat bij voorbeeld een man als Gomarus voor een middagdienst redelijk achtte, hoewel hij naar de inzichten van zijn tijd zeker geen voorstander was van onmatig lange diensten, en de ochtendpreek zelfs niet langer wilde laten duren dan drie kwartier.Ga naar voetnoot84 Het kerkvolk, reeds vóór de reformatie aan lange preken gewoon,Ga naar voetnoot85 kreeg van de hervormde predikanten geen zwaardere geduldproef opgelegd dan destijds algemeen gebruikelijk was.Ga naar voetnoot86 Een dominee zou ook dikwijls kunnen zeggen dat het niet aan hem lag | |||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||
maar aan de tekst, want hij had lang niet altijd vrije keus. De eerste synoden hadden de kerken aanbevolen gehele bijbelboeken achtereen te laten behandelen, met voorkeur voor het nieuwe testament.Ga naar voetnoot87 Zij wilden zo veel mogelijk de gemeenten met de hele bijbel vertrouwd maken, en trachtten daarom ook de zondagsevangeliën of dominicalen uit te bannen - een soort van tekstrooster, gebaseerd op de indeling van het kerkelijk jaar. Reeds de synode van 1574 verbood het gebruik van deze rooster,Ga naar voetnoot88 maar die van 1578 moest al weer besluiten ze voorlopig toch nog te dulden.Ga naar voetnoot89 Hier en daar bleef de gewoonte ook bestaan,Ga naar voetnoot90 zeker wel om wille van een vergrijzend geslacht, dat te zeer aan deze oude vormen gehecht was. Zo moest de kerkeraad van Alkmaar - die de zondagsevangeliën aan de kant had gezet - in 1606 meester Reynier onderhouden, omdat hij zo dikwijls in de doopsgezinde vermaning kwam. Hij bleek echter geen andere drijfveer te hebben dan ‘lust van de sondachsche evangeliën te hooren’.Ga naar voetnoot91 De kracht van deze oude liefde openbaarde zich nog in 1624, toen de vergadering van de remonstrantse broederschap voor de uitgave van een prekenbundel ten dienste van de verstrooide aanhang het eerst aan een verklaring van de zondagsevangeliën dacht.Ga naar voetnoot92 Met de dominicalen verdween tevens het begrip kerkelijk jaar uit het gezicht. De grote feesten als pasen, pinksteren en kerst bleven in ere; doch van advent wordt nooit melding gemaakt.Ga naar voetnoot93 Wel placht men in de tijd vóór pasen ‘de historie des lijdens Christi’ uit te leggen,Ga naar voetnoot94 doch men hield zich daarbij niet zo strak aan de indeling van het kerkelijk jaar. Waar nodig, begonnen de lijdenspreken al vóór vastenavond, ‘uyt oorsaeck der lanckheyt der materie’.Ga naar voetnoot95 Bovendien liet men eigenlijk wel graag ook in de lijdensweken de gewone orde doorgaan. Had een gemeente meer predikanten, dan was gewoonlijk slechts een met het preken van de passie belast.Ga naar voetnoot96 Ontbrak zulk een mogelijkheid, dan reserveerde men deze prekenserie wel voor de middag of voor een avond in de weekGa naar voetnoot97 - stellig ook om groter toeloop te krijgen voor deze anders wat matiger bezette diensten. Te Ridderkerk stond het de predikant gedurende die periode vrij zijn tekst uit te kiezen ‘uuyt den propheet ofte evangelisten’.Ga naar voetnoot98 Ik denk niet | |||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||
dat hij, of een collega elders, zich vaak gewaagd zal hebben aan ‘den propheet’. Passiepreken uit Jesaja immers zouden bij de gemeenteleden reeds een behoorlijke bijbelkennis moeten veronderstellen; een ongeoefend gehoor was met de evangeliën beter gediend. Prediking moest in de eerste jaren na de vestiging van de hervormde kerk een sterk docerend karakter dragen, met voorkeur voor simpele teksten. Vandaar dat ook in de rest van het jaar, na de lijdensweken, de evangeliën zeer in trek waren. In verschillende steden - Haarlem, Edam, Oudewater - werden nauwelijks andere bijbelboeken behandeld, tenminste niet in de morgendiensten.Ga naar voetnoot99 Had men de ene evangelist geheel doorgewerkt, dan werd aanstonds met de volgende een begin gemaakt.Ga naar voetnoot100 Toen Puppius in Edam klaar gekomen was met Mattheüs, vroeg hij zijn kerkeraad welk boek men nu begeerde. De raad overwoog, dat nu achtereenvolgens Johannes, Marcus en Mattheüs waren besproken, en vestigde toen uit alle overige bijbelboeken de keuze op het enige resterende evangelie, dat van Lucas.Ga naar voetnoot101 Natuurlijk vindt men ook gemeenten die andere kost krijgen aangeboden. Zo sprak ds. Petri van Assendelft bijna drie jaar lang over de brief van Paulus aan de Romeinen. Toen was het echter de kerkeraad genoeg, en hij besloot ‘dat de dienaar van de wtlegginge des gemelten heerlijcken sentbriefs een tijt lanck soude supersederen’.Ga naar voetnoot102 Klaarblijkelijk was hij nog niet gereed gekomen, hoewel hij toch, met onderbrekingen voor de lijdenstijd en de feestdagen, wel ruim honderd maal uit de Romeinen moest hebben gepreekt. Maar zo ongewoon was dat niet. Arminius heeft in de eerste dertien jaar van zijn Amsterdamse pastoraat slechts een vijftal meest korte boeken behandeld: Romeinen, Maleachi, Marcus (niet geheel), Jona en Galaten, die bij elkaar slechts 46 hoofdstukken tellen, dus gemiddeld maar een hoofdstuk of drie per jaar. Soms nog minder, want de profetie van Maleachi - een geschrift van in totaal 55 verzen - leverde stof voor 69 predikaties op.Ga naar voetnoot103 Vergelijkenderwijs moet men dan zeggen dat Hommius zich er met de Franse slag afmaakte, daar hij over Marcus - 678 verzen - slechts 400 maal wist te preken.Ga naar voetnoot104 Dan deed Smout het beter met zijn twintig predikaties over I Timotheüs 4:10,Ga naar voetnoot105 om maar te zwijgen van Episcopius, die 34 keren zijn toehoorders onderrichtte uit Johannes 17:3, al is het waar dat bij hem Justinianus, Hippocrates, Eucli- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||
des en Horatius er aan te pas moeten komen, en dat deze leerredenen gebukt gaan onder een overdadig vertoon van geleerdheid.Ga naar voetnoot106 Wellicht is de zuiverste prestatie op dit gebied door Becius geleverd, die het bestond in een serie over Genesis 18 afzonderlijke preken te maken over de vijftig, de vijf en veertig, de veertig en de dertig rechtvaardigen, die er misschien in Sodom gevonden hadden kunnen worden.Ga naar voetnoot107 Alleen een man met zeer grote kanselgaven mocht zich zo iets veroorloven, of anders zou de kerkeraad hem wel terechtwijzen, ‘dat men gheen een ding twee mael aen malkanderen zal predicken, tot verdriet van de toehoorders’.Ga naar voetnoot108 Toen de dominee van Oosterland eens negen maal achtereen gepreekt had ‘van die schatting des keysers’, beklaagde zich een gemeentelid bij de broeders van het consistorie, door tactvol in herinnering te brengen dat de predikant vroeger ook al eens buiten zinnen was geweest.Ga naar voetnoot109 Meestal was de morgendienst voor de evangeliën bestemd. Gaf een stedelijke kerkeraad een predikant wel eens vrijheid voor de ochtendpreken een andere stof te kiezen,Ga naar voetnoot110 dan toch doorgaans alleen als een collega in een ander kerkgebouw de evangeliën toelichtte. Zo bepaalde de kerkeraad van Dordrecht in 1578, dat 's morgens in twee kerken uit Lucas zou worden gepreekt, in de derde uit Galaten. Voor de middagdienst bestond eenzelfde variatie, met Jesaja en de Heidelberger catechismus. De teksten voor dinsdag en donderdag zouden uit Handelingen worden genomen, voor de overige dagen was de keus vrij.Ga naar voetnoot111 Te Haarlem en te Edam ongeveer hetzelfde schema: 's morgens evangeliën, 's middags de catechismus, in de week vrije stof.Ga naar voetnoot112 In de dorpen, waar de mogelijkheden beperkter waren, en er ook niet het hele jaar door een weekdienst was, kon men ook de gebruikelijke catechismusprediking desgewenst met enig bijbelboek afwisselen.Ga naar voetnoot113 Overleg met de kerkeraad was bij dit alles vereist. De domi- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||
nees waren gewoon, zodra ze een boek haast voleindigd hadden, hun ouderlingen te vragen wat nu te doen stond. Het gold als een gewettigde grief, indien de kerkeraad zijn voorganger verwijten moest, ‘niet te beraemen van de materie zijnder predicatiën, als hij zijn voorgenomen boeck afgehandelt hadde’.Ga naar voetnoot114 Was er aldus nog wel enige ruimte voor andere stof dan de evangeliën, over het geheel genomen was er toch een sterke voorkeur voor het nieuwe testament. Proponenten in de classis Dordrecht kregen meestal voor de eerste proefpreek een tekst op uit de evangeliën, voor de tweede uit de brieven.Ga naar voetnoot115 Een opgave van de teksten behandeld in drie verschillende classesGa naar voetnoot116 laat zien dat ook daar de opgegeven schriftgedeelten bijna altijd uit het nieuwe testament zijn genomen: in 173 van de 180 gevallen. In alle drie de classes blijkt echter verder een duidelijke voorkeur voor Mattheüs (in totaal 36 maal), Johannes (33) en Romeinen (30); na deze drie vooral nog Lucas (11), Efeze (10) en I Timotheüs (7). 86 maal werd de tekst gekozen uit de evangeliën, 85 maal uit de brieven. Het boek Handelingen kwam twee keer aan de orde, de Openbaring van Johannes nooit. Dat zal wel geen toeval zijn. Ds. R. Puppius van Edam kreeg in 1616 verlof van zijn kerkeraad Openbaring 1-3 te bespreken, de brieven aan de gemeenten in Azië dus, maar zou daarna alleen verder mogen gaan als dat stichtelijk bleek te zijn.Ga naar voetnoot117 Wilde men de deur gesloten houden voor fantastische speculaties in Munsterse trant? Eenzelfde beeld ongeveer als de classicale proposities geeft ons de statistiek te zien van de teksten, die ds. Schevenhusius van Hoornaar in acht opeenvolgende jaren heeft uitgekozen.Ga naar voetnoot118 Schevenhusius preekte in die tijd 638 maal - afgezien dan van de catechismuspreken - waarvan 79 maal uit het oude, en 559 maal uit het nieuwe testament. Verdelen wij de bijbelboeken in groepen, dan komt de staat er als volgt uit te zien:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||
dagen. De tekstkeuze suggereert dat de nadruk dan viel op de noodzaak tot bekering en de vrees voor Gods toorn. Onder de vier evangelisten neemt Marcus - evenals bij de classes - duidelijk de laatste plaats in: Lucas 169, Mattheüs 129, Johannes 90, en Marcus slechts 21. Schevenhusius hield zich aan het gewone gebruik, en koos als regel stof uit de evangeliën, die hij met enkele weglatingen min of meer geheel doorliep - Marcus dan uitgezonderd, dat bijna alleen paasen passiepreken leverde. Handelingen 2 gaf steeds de tekst voor het pinksterfeest, maar overigens kreeg dit boek weinig aandacht. Bij de brieven gaat die aan de Romeinen voorop: niet minder dan 36 preken, waarvan 15 over het achtste hoofdstuk. Het ging de predikant daarbij vooral om de rechtvaardiging niet uit de werken maar uit het geloof; een tekst als Romeinen 3:20 (daarom zal uit de werken der wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd worden) kwam dan ook in deze acht jaar tot vier maal toe op de preekstoel. Minder dan men misschien zou vermoeden gaf deze brief aanleiding tot dogmatische verhandelingen over de praedestinatie. Niet onwaarschijnlijk, dat Schevenhusius verkiezing en verwerping het liefst toelichtte met Johannes 3:36 (die in de Zoon gelooft heeft het eeuwige leven. Maar die aan de Zoon ongehoorzaam is, in hem is het leven niet, en de toorn Gods blijft op hem). Deze tekst, ook zeer geliefd bij de classicale proposities, kwam niet minder dan vijf maal aan de beurt. Maar als het om de brief aan de Romeinen ging, liet Schevenhusius het gehele negende hoofdstuk liggen, en sprak hij ook nooit over Romeinen 8: 28-30, doch wel vier maal over de verzen 12-16 van dat achtste hoofdstuk: het accent viel in deze preken dus wel op de levensheiliging. Deze zelfde lijnen zijn terug te vinden in de tekstkeuze uit de overige brieven. Afgezien van I Corinthe - herhaaldelijk gebruikt bij de avondmaalsviering - gaat het dikwijls over de rechtvaardiging door het geloof in Christus (II Corinthe 5: 21, Efeze 2: 8-10) en vaker nog over de gehoorzame levenswandel (Galaten 5: 19-23, 6: 2-5; Efeze 4: 22-28; Philippenzen 3: 12; I Petrus 2: 21). Soms krijgen we de indruk dat de keus een zeer concrete aanleiding heeft gehad. Zeker weten wij dat van een preek over Ezechiël 20: 18-19, naar aanleiding van in het dorp nog gehandhaafde oude begrafenisrituelen uit de katholieke traditie: ‘wandelt niet in de inzettingen uwer vaderen, en onderhoudt hun rechten niet, en verontreinigt u niet met hun drekgoden’.Ga naar voetnoot119 Verder is het vermoedelijk een gemengd huwelijk geweest tussen een katholiek en een protestant, dat deze predikant bewoog tot de keus van Leviticus 26: 1 als trouwtekst: gij zult u geen afgoden maken; noch gesneden beeld noch opgericht beeld zult gij u stellen. Een tekst als Deuteronomium 23: 9 (wanneer het leger uittrekt tegen uw vijanden, zo zult gij u wachten voor alle kwade zaak) is misschien gekozen bij de doortocht | |||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||
van een voor het veldleger bestemde compagnie. Efeze 4: 28, wie gestolen heeft stele niet meer, zou geadresseerd kunnen zijn aan een bepaald gemeentelid. Meer dan één lidmaat was er vermoedelijk wel, dat te weinig het woord van Paulus in gedachten had gehouden, de man is het hoofd der vrouw (Efeze 5: 23) - Schevenhusius heeft deze tekst tot drie maal toe aan zijn gemeente verklaard. Wat tenslotte in deze Hoornaarse prekenserie nog opvalt, is dat sommige teksten overduidelijk gekozen zijn met de wens om de prediking te laten dienen als bewijs van de aangenomen leer. Vandaar, dat drie maal gesproken is over I Johannes 5: 7 (de triniteit), drie maal ook over Hebreeen 7: 26-27, het priesterschap van Christus - ‘dien het niet alle dagen nodig was... slachtoffers te offeren’, als wij tenminste mogen veronderstellen dat Schevenhusius deze tekst opvatte als een veroordeling van het misoffer. Ook I Timotheüs 4: 7 - verwerp de oudwijfse fabelen - mogen we denkelijk wel zien als gericht tegen de katholieke tradities, of Handelingen 17: 24, God woont niet in tempelen die met handen gemaakt zijn. Eerbied voor het predikambt werd de gemeente twee maal ingescherpt met II Corinthe 5: 19-21, eenmaal ook met Handelingen 20: 8. Schevenhusius is niet meer geweest dan een gewone dorpsdominee, die niet boven of onder de maat uitging. Hij deed zoals hem geleerd was, en heel wat predikanten zullen vermoedelijk op hem hebben geleken. In hun prediking vond men de kenmerken die ook bij Schevenhusius naar voren komen: het polemische, het leerstellig-exegetische, het bevindelijk-praktikale. Zelfs de Hollandse kerkenordening van 1591, die toch niet bekend staat als een vademecum voor onverdraagzame doordrijvers, verlangt van de candidaten voor het predikambt bekwaamheid om te ‘wederleggen de argumenten die de vyanden des waerheyts gewoon zyn daertegen te werpen’.Ga naar voetnoot120 Kweet een proponent zich bij het examen hiervan naar wens, ‘de voorgestelde vragen promptelijk ende geleerdelijk antwoordende, als ook de bijgebrachte tegenwerpingen grondelijk ontcnopende ende wederleggende,’Ga naar voetnoot121 dan ontsloeg hem dat nog niet van de verplichting ook in zijn proefpreek de scherpe kanten van de waarheid aan te wijzen. De proponent Erasmus Paludanus sprak in juni 1623 voor de classis Dordrecht tot redelijk genoegen over Galaten 6: 14. De vergadering verlangde van hem echter nog een tweede proeve, over Johannes 6: 44, ‘mits bedingh dat hij de materie controvers alsoo verhandele, dat hij sijn werck daervan ten principaele maecke’.Ga naar voetnoot122 Vermoedelijk hadden de Dordtse broeders naar aanleiding van de tekst uit Galaten - geen andere roem dan in het kruis - wel reeds een enkel woordje tegen de remonstranten verwacht, en wilden zij de tweede keer de proponent door middel van een duidelijker | |||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||
tekst uit zijn tent lokken. Men ziet hier overigens ook, dat deze classis, met Schevenhusius, Johannes naast Paulus beschouwd heeft als de apostel van de praedestinatie: in de Dordtse canones is het evangelie van Johannes na Romeinen en Efeze ook het meest geciteerde boek. Echter ook toen deze tegenstellingen nog niet zo aan de openbaarheid waren getreden, wilde men in de prediking leerstellige duidelijkheid. De synode van Zuid-Holland was slecht te spreken over de Wassenaarse predikant Hieronimus Hortensius, omdat hij maar eenvoudigweg stond te preken, ‘sonder het pausdom ofte andere secten te bestraffen’. Hoe kon de gemeente nu weten of zo'n man katholiek was of protestant?Ga naar voetnoot123 Niet slechts de kerkelijke vergaderingen, maar ook de toehoorders wensten klaarheid. Dat Petrus Paludanus het in Zoetermeer met zijn gemeenteleden niet vinden kan, heeft mede hierin zijn oorzaak, ‘dat hij niet bequaem is om den wederspreeckeren den mondt te stoppen’.Ga naar voetnoot124 De gemeente van Sint Anthoniepolder had er niets op tegen dat haar predikant Olivier van Hattem zijn ambt zou neerleggen, omdat hij toch met zijn preken weinig stichting deed: hij bestrafte nooit het pausdom.Ga naar voetnoot125 Toen de kerk van Vlijmen in 1617 een nieuwe predikant begeerde, formuleerde zij tegenover de classis slechts de wens, dat de nieuweling een man zou mogen zijn, ‘welckers stantvasticheyt in de oude gereformeerde religie, geleertheyt ende godtsalicheyt de classe soude verstaen alderbequaemst te sijn om de naestgesetene te beschamen’.Ga naar voetnoot126 De Vlijmenaren wisten ook wat ze vroegen, want dit model is ongetwijfeld geschetst naar hun juist vertrokken dienaar, Gijsbertus Voetius. Vooral in die grensgebieden moet de dominee in de gedachtenwisseling met ‘den tegenspreeckers der waerheyt’ de vermeerderaar van zijn kerk zijn.Ga naar voetnoot127 Daar beneden bij de Moerdijk vooral ‘om de papen den mont te stoppen’,Ga naar voetnoot128 elders ook wel om te voorkomen ‘datter afbreuck in hare gemeente deur den wederdooperen sal geschieden’.Ga naar voetnoot129 Ja zelfs wanneer men te maken had met de naaste geestverwanten, de Luthersen, moesten ‘de dienaers met ernstich doch vreedsamich onderwijs van de predickstoel ende andersins hare gemeynten... wapenen’.Ga naar voetnoot130 Wapenen met vreedzaam onderwijs? De moderne lezer is misschien geneigd de schouders op te halen. Maar van alle Jezuïeten, die in hun prediking de ketterij te dier tijd het scherpst hebben bestreden, wordt ons ver- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||
zekerd dat zij hebben uitgemunt door minzaamheid, vroomheid en deugd. Van een echte calvinistenvreter als pater Gouda heet het, dat hem nooit enig woord is ontvallen, waarover iemand zich ‘merito’ gekrenkt had kunnen voelen.Ga naar voetnoot131 Dat was ook de ruimte waarbinnen de predikanten zich bewogen. De Amsterdamse magistraat - dus niet de kerkeraad! - vroeg in 1578 aan de nationale synode voor zijn stad vreedzame en begaafde predikanten, omdat daar nogal veel spotters waren, ‘die zulcx nyet dan met die aldervroomste ende best begaefste dienaers en zyn te overwinnen ofte in dwanck te houden’.Ga naar voetnoot132 Het lijkt een wat naar binnen gerichte vreedzaamheid, die anderen in bedwang moet houden, maar men is het blijkbaar met de lofredenaars van de Jezuïeten eens geweest, dat onbevangen verkondiging van de waarheid niemand rechtens de naam van twistziek zou mogen bezorgen. En juist zij die in ieder opzicht boven de massa uitsteken, zijn tot zulk een taak het beste toegerust. Ampzing heeft voor zijn Haarlemse collega Johannes Bogaert geen hoger lof dan dat hij Rome zo krachtig heeft bevochten: Gy hebt by dijnen tijd met schrijven ende preken,
Met penne ende mond, de valsche Paepsche streken,
Hun leugen, en vergift, met groote dapperheyd,
Als oock dijn boek noch tuygd, wel grondig wederleyd.Ga naar voetnoot133
Dat werk kon men slechts de besten toevertrouwen. Toen de classis Gouda in 1622 het voorstel deed enkele dominees uit te zenden ‘in de neutrale ende cruyskercken’, dus naar landen waar de katholieken heersten, wilde ze daartoe geen anderen aangewezen hebben dan ‘de geleertste ende welbegaefste predykanten’.Ga naar voetnoot134 Dat gold ook reeds bij binnenlands gebruik. Deze zelfde classis wilde in 1619 de beroeping van Simon de Bels naar Gouda niet approberen, ‘alsoo de stadt van der Goude... altijt is geweest het rattennest ende den dreckwaghen van alle ketterijen’. Indien ergens, dan moest wel juist daar de keuze vallen op ‘een persoon van goeder geleertheyt in de theologie ende talen daertoe noodich’.Ga naar voetnoot135 Mocht men goed succes verwachten van dergelijke voorlichting? Ja wel, meende Trigland. Ziet men niet dikwijls, ‘dat eenvoudige luyden onder die secten, meenichmael niet en weten dat hare leeraeren soodanighe fundamentele dolingen voeden als zy doen met der daet’?Ga naar voetnoot136 Kon men ze de waarheid maar vertellen, dan zouden ze wel toetreden tot de hervormde kerk. Vandaar dat vele predikanten, en vooral de bekwaamsten, gretig verlangden naar een openbare discussie met voorgangers van andere ker- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||
ken. Aan het volk was dat beslist aangenaam. Beeckman vertelt ons, dat in 1625 de Rotterdamse ziekentrooster David Jacobsz. Haeckendover van 's morgens acht tot 's avonds vijf debatteerde tegen de doopsgezinde vermaner Pieter Jansz. Twisck. Het ging er zo heet toe - vehemens disputatio, zegt Beeckman - dat de toehoorders van louter aandacht al die tijd geen spijs of drank tot zich namen, hoewel Haeckendover vooral veel van hun geduld moet hebben gevergd, en eenmaal drie uren zonder onderbreking aan het woord was.Ga naar voetnoot137 Dat waren dan nog maar amateurs. Bij een openbaar dispuut als dat van 1583 in Den Haag tussen echte kampioenen als Coornhert en Saravia stroomde het volk in grote menigte samenGa naar voetnoot138 - vogels van allerlei pluimage, want de geloofsvraag was een kwestie van algemeen nationaal belang. Arminius' Amsterdamse prekenserie over Romeinen 9 gaf in het kerkgebouw grote toeloop van ‘alderhande gesintheden papisten, Lutheranen, Mennonisten ende andere’.Ga naar voetnoot139 De conferentie tussen Gesel en Grevinchoven te Rotterdam, op 10 oktober 1611, over de praedestinatie, trok eveneens een menigte van ‘papisten, Martinisten ende Coornhertisten’.Ga naar voetnoot140 Gemakkelijk was het anders niet, zulk een openbaar debat te organiseren. De ‘vermaender der wederdooperen’, die in 1597 de predikant van Boskoop tot een dispuut uitdaagde,Ga naar voetnoot141 moet zijn medebroeders in strijdlust wel overtroffen hebben, want gewoonlijk ging het initiatief van de predikanten uit, en lukte het hun niet de vermaners uit hun schuilhoeken te krijgen.Ga naar voetnoot142 Zonodig zocht men dan de vijand in eigen vesting op. De synode van Noord-Holland wilde dat predikanten, maar ook ouderlingen ‘ende andere lidtmaten die eenige cloeckheyt hebben’, de doopsgezinden zouden aanspreken waar ze konden, en ook hun vergaderingen ‘door den middel van tegenspreeckinge uyt Gods woort verstooren’.Ga naar voetnoot143 Althans een enkeling - Widmarius van Uitgeest - heeft deze aanvalsmethode ook werkelijk toegepast.Ga naar voetnoot144 Dat men dit zelfs de gewone lidmaten toevertrouwde was zo'n wonder niet. Men had immers zeer weinig respect voor de intellectuele slagvaardigheid van de doperse voorgangers, en verweet hun dat zij wel met dienstmeisjes, maar niet met predikanten durfden disputeren.Ga naar voetnoot145 Moeilijker nog lagen de zaken met de katholieken. Deze vormden geen erkend kerkgenootschap, men kon daarom ook niet zo goed hun samen- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||
komsten binnendringen: enerzijds omdat de vergaderplaats niet officiëel bekend was, anderzijds omdat een gehoorzaam onderdaan van de Staten zich daar eigenlijk niet kon vertonen. Om die redenen was - zoals trouwens ook ten aanzien van de doopsgezinden - voor een publiek debat toestemming van de overheid vereist. Maar de Staten van Holland achtten zulke tournooien niet dienstig voor de handhaving van de publieke rust.Ga naar voetnoot146 Hoe begerig ook de synoden bij de regering aandrogen, ‘dat men tot eene openbare disputatie met henluyden mochte komen ende henluyden eenmael gantsch confondieren’,Ga naar voetnoot147 hoe levendig ook de priesters eenzelfde wens koesterden, zodat ‘zij tselve zeer stoutelick verzoecken’,Ga naar voetnoot148 de realistische opvattingen van de magistraten hielden altijd de vervulling van deze hoopvolle verlangens tegen. Sommige predikanten waren het trouwens ook met de overheid eens. Wat helpt al dat disputeren tegen de dopersen, had reeds Van der Heyden gevraagd; ‘want al disputeerde men 100 mael, so sal men se daerdoor niet hinderen connen, maer stouter maken’.Ga naar voetnoot149 Zelfs de oude Grevinchoven, die er tegen de doopsgezinden een heel boek aan waagde gaf toe dat de waarde van zulk geschrijf slechts betrekkelijk bleef - ‘den hartnekigen, twist-gierigen kan men nimmermeer genoech doen’.Ga naar voetnoot150 Ja, en bovendien, voor zo ver het de prediking raakte... de remonstranten hebben misschien niet geheel en al ongelijk gehad, dat zij ‘niet so op den predickstoel uytvoeren ende bulderden tegen het pausdom’. Mag de propaganda hun voorstellingen wat hebben bijgekleurd, zij zullen ze toch inderdaad wel gekend hebben, het soort predikanten dat zij in hun pamfletten afschilderen: wie geen tijd heeft gehad een behoorlijke preek te maken, wie in plaats van te studeren liever lang heeft getafeld, die klimt zo maar de preekstoel op, grijpt een tekst bij de haren, en begint voor het vaderland weg ‘te roepen, te crijten, te donderen, te blixemen teghen het pausdom’.Ga naar voetnoot151 Kon zulk een prediker al het gehoor strelen van kerkgangers die zich boven de paapse doling verheven wisten, kritischer luisteraars verlangden meer van een preek. Wilden zij in het gebodene behagen scheppen, dan moest het geleverde werkstuk ook getuigen van studiezin. Deze studie had een dienende functie. Want op de vraag naar het karakter van de prediking, zullen de zeventiende-eeuwers altijd antwoorden: het is een gave. Zo heet het ook in classicale acta, wanneer een proponent geheel en al heeft voldaan: ‘is God gedanct voor zijne gave’.Ga naar voetnoot152 | |||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||
Waarin bestaat die gave eigenlijk? Dit is ‘de bedieninge des goddelicken woorts’, zei Polyander tot de Dordtse synode, dat ‘met eenes menschen tonge de gantsche menichte des volcx soetgens ghekoestert ende bewaert wordt in den ghemeynen bant der heylighe Religie, ende in onderlinge liefde der waerheyt ende des vredes’.Ga naar voetnoot153 Het is een calvinist die spreekt. Voor hem is de mens dagelijks tot alle boosheid geneigd, en onbekwaam om ook maar een van Gods geboden te onderhouden. Geen mensentong kan dan in staat zijn inderdaad ‘de bedieninge des goddelicken woorts’ te verrichten. Daarom ook kán prediking niet anders zijn dan gave, en mag ze ook alleen worden uitgesproken door hen die van godswege de gave hebben ontvangen. Gomarus veroordeelde het ten stelligste, dat proponenten reeds voor zouden gaan in de dienst des woords, want zei Paulus niet in Romeinen 10: hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden? Wie nog niet gezonden was, nog niet door de kerken tot het ambt geroepen, mocht en kon nog niet in de prediking het koninkrijk Gods openen en sluiten. Niemand zou een proponent toestaan de doop te bedienen, maar prediken was meer. Zo zegt immers ook Paulus:Ga naar voetnoot154 Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen.Ga naar voetnoot155 Beschouwt men dus de predikanten ‘als gezanten van Christus' wege’, alsof God door hun mond de gemeenten vermaande,Ga naar voetnoot156 anderzijds ziet men de gave als iets dat slechts door studie kan worden verkregen. Faalt een proponent voor de classis, dan ontvangt hij allereerst de aansporing te bidden om vermeerdering van gaven. Maar in één adem volgt toch altijd het advies naarstig te studeren, en veel werk te maken van de gezonde auteurs. De dominees zelf duiden de voorbereiding van een preek steeds aan als ‘studeren’,Ga naar voetnoot157 en begaafde predikers noemen zij ‘geleerde predicanten’.Ga naar voetnoot158 Van één geliefd redenaar uit die dagen, Johannes Becius, weten wij dan ook dat hij gewoon was zijn preken in het latijn op te schrijven.Ga naar voetnoot159 Kerkvisitatoren gaven aan de prediking bijzondere aandacht,Ga naar voetnoot160 en vroegen gaarne of de dominee ‘oock wel bij huys bleeff om te studeeren’Ga naar voetnoot161 - blijkbaar in de overtuiging dat een pastor zich van zijn taak het beste kwijt niet door veel bij de weg te zijn, maar met rustig in eigen huis tussen de boeken te zitten. Daar immers moest hij zijn preken maken, en gewichtiger bezigheden had hij niet. Toen ds. Flaman van Zaandam in | |||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||
1620 gepolst werd voor een eventueel beroep naar Monnikendam, vroeg hij welke arbeid hem daar eigenlijk zou worden opgedragen. De kerkeraad antwoordde slechts dat bij hen twee maal op zondag en twee maal in de week gepreekt werd.Ga naar voetnoot162 Studeren voor de preek betekent wel vooral: zich grondig met de bijbel vertrouwd maken. De gedrukte preken die we uit deze tijd kennen, schakelen gewoonlijk het gehele betoog met teksten aaneen, en halen schriftbewijs aan voor alles wat zij zeggen. Zo is van Trigland een preek bewaard gebleven over I Petrus 3: 3-4, tegen weelde en overdaad in de kleding, waarin hij bij voorbeeld betoogt, dat de mens zijn kleren van God heeft gekregen: tot bewijs citeert Trigland Psalm 127: 1, Psalm 8: 1, Handelingen 14: 17 en I Timotheüs 6: 17. Daarom mag de mens deze goederen wel gebruiken maar niet misbruiken: hetgeen bewezen wordt in Psalm 36: 6, Psalm 104: 14 en I Corinthe 10: 13.Ga naar voetnoot163 Deze wijze van betogen is de normale in de zeventiende-eeuwse prediking,Ga naar voetnoot164 en gebruikelijk voor alle vormen van geestelijk onderricht.Ga naar voetnoot165 Proponenten moesten bij de classicale examens ook laten zien dat ze de kunst verstonden. Franciscus L'Espinoy krijgt in 1606 van de classis Haarlem te hornen, ‘dat hij in sijne predicatiën al te cort is, ende daer beneffens die plaetsen der scrifturen qualijck aenwijst’.Ga naar voetnoot166 Het een zal wel met het ander hebben samengehangen. Marnix kende ze goed genoeg, die dominees, die een stortvloed van aanhalingen over de gemeente uitgoten, ‘meer om de ure door te brengen, ofte oock om te thoonen dat sy de Schrift op haeren duym wel vast hebben, dan om het volck te stichten ofte te leeren’.Ga naar voetnoot167 Vermoedelijk heeft deze gewoonte de kanseltaal al spoedig een sterk bijbelse kleur gegeven. Een gevierd predikant als Balthazar Lydius drukt zich in zijn gebed bij de opening van de synode van Dordrecht aldus uit: ‘Ende als de vyandische mensch oncruyt midden in de tarwe, terwijlen de menschen sliepen ghesaeyt ende de duysterheydt van dien alleynsghkens de overhandt hadde ghenomen, hebt ghy ons door het licht der reformatie verlost uyt de meer als Aegyptische duysternisse. Ghy hebt uwen wijnstock in dese plaetsen geplant: wiens schaduw de berghen bedeckt heeft, ende zijne rancken de cederen Gods. Ende als de vyandt des menschelijcken gheslachtes, die groote ende roode draecke desen gheluckighen standt, ons nu misgunnende, water als stroomen, om ons met den vloedt van dien wech te spoelen, uyt haren mondt was schietende, de baren seer | |||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||
hooghe gingen, ende allesins schrickelijcke oorloghen teghen dyne tortelduyve ende dyne eenighe hadde verweckt, ende dyne vyanden daerop uyt waren, om dyne ghemeynte in dese provincien te verslinden, hebt ghy onse ziele uyt het strick des iaghers verlost, oock selfs, wanneer men in Nederlandt van schilt ende spiesse niet en wist te spreecken’.Ga naar voetnoot168 In die trant gaat het ook verder - geopende deuren voor de koning der ere, de grendelen van uw poorten sterk maken, het vette der tarwe, vrede in onze landpalen - geen zin bijna zonder bijbelse vergelijking. Citaten uit andere boeken treffen we in de prediking zelden aan. Keerde de preek zich tegen dwaling en ketterij, dan gold het zelfs niet als gepast, de tegenstanders met naam en toenaam te noemen.Ga naar voetnoot169 Met geestverwanten deed men dat trouwens evenmin, daar men in het algemeen ‘citatiën van nieuwe scribenten’Ga naar voetnoot170 minder gelukkig vond. Natuurlijk waren allegorieën en fabelen eerst recht contrabande, te Oudewater zelfs met een gulden boete bestraft.Ga naar voetnoot171 De enige schrijvers die men behalve de gewijde mocht aanhalen waren de klassieken. Wel waarschuwden de visitatie-reglementen tegen ‘veelvuldig invoeren van heydensche schriften’,Ga naar voetnoot172 maar verboden of ontraden was het gebruik van deze auteurs niet. Wie geen bijbels exempel bij de hand had, koos liever een versleten historie uit de oudheid dan een voorval uit de praktijk van het dagelijks leven. Souterius van Haarlem heeft een prekenserie gepubliceerd over de dronkenschap, onder de naam Nuchteren Loth. Deze leerredenen bevestigen wel dat onmatig gebruik van sterke drank in Haarlem niet onbekend was, maar ontlenen toch verreweg de meeste voorbeelden aan de bijbel en de klassieken - of was dat misschien omdat het in de oude geschiedenis met de deugnieten slechter afliep dan in het zeventiende-eeuwse Haarlem? Een wel opgebouwde preek bestond uit verklaring, lering en toepassing.Ga naar voetnoot173 In de verklaring moest de voorganger ‘den eygenen sin des text’Ga naar voetnoot174 aanwijzen en de tekst verduidelijken in zijn onmiddellijke samenhang, ‘toonende wat het oochmerck des H. Geestes zij, in de materie die hij voorheeft te verclaren’.Ga naar voetnoot175 Uit de tekst volgden dan de leringen of onderwijzingen aan de gemeente, en de toepassingen. Het verschil tussen die twee is soms moeilijk te zien. Heeft men blijkens de beoordelingen van proefpreken in de classes inderdaad onderscheid gemaakt tussen ‘leeringe’ en ‘applicatie’,Ga naar voetnoot176 de eigenlijke bedoeling van de applicatio - de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||
tekst tot de gemeente laten spreken - werd naar het schijnt ook wel reeds in de lering uitgedrukt,Ga naar voetnoot177 ook al had die in feite een algemener karakter dan de toepassing. Onafhankelijk van deze driedeling kon men de preek ook een logische opbouw geven, waarbij de drie genoemde elementen dan successievelijk steeds weer aan de orde kwamen.Ga naar voetnoot178 Deze logische ordening kon zeer eenvoudig zijn, en zich beperken tot een geleding in twee of drie punten.Ga naar voetnoot179 Maar wie er eens goed voor ging zitten haalde er heel wat meer uit. De afscheidspreek die Hillenius in 1612 voor de Gemeente van Alkmaar heeft gehouden over I Petrus 5: 10, is volgens de inhoudsopgave in veertien punten verdeeld. Misschien heeft de uitgever dat overzicht op eigen gezag toegevoegd, want Hillenius spreekt zelf bescheidenlijk slechts van ‘twee stucken’, alleen... wel, laten wij hem zelf het woord geven: ‘In dese predicatie sullen wij dese twee stucken waernemen
Dat alles is nog niet meer dan het eerste gedeelte van punt I.1.A.a., en lang niet het sprekendste voorbeeld van vindingrijkheid en vernuft: op sommige plaatsen in zijn schema weet Hillenius het te brengen tot onderverdelingen van de veertiende graad. Het moet deze ongelooflijke ordeningszin geweest zijn, die Hillenius in staat stelde zijn preken geheel uit het hoofd voor te dragen.Ga naar voetnoot181 Zal dergelijke hersengymnastiek de meeste predikanten te machtig zijn geweest, de noodzaak van een ‘ordentelijck beleid’ werd hen toch van jongs af ingescherptGa naar voetnoot182 - met het wel haast onvermijdelijke gevolg, dat de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||
vurigste zeloten hun leermeesters in spitsvondigheid zochten te overtreffen, en uit het oog verloren dat ordelijk tevens eenvoudig betekende, ‘dat is sonder veele quaestiën te moveren’.Ga naar voetnoot183 De Leidse hoogleraar Cunaeus, die beroepshalve de jonge theologen wel enigszins kende, schreef in 1612 dat kersverse predikanten op de preekstoel niet anders lieten horen dan verkiezing of vrije wil, volharding der heiligen of wederstandelijke genade, dingen waarover slechts doctoren in de theologie voor een ontwikkeld gehoor behoorden te spreken.Ga naar voetnoot184 Het is geschreven midden in de kerkelijke strijd, toen de Leidse proponenten met hartstochtelijke ijver partij hadden gekozen, en eenmaal in dienst getreden, hun gevoelens op de kansels predikten alsof zij in drie dagen de gemeente tot Calvijn of Arminius moesten bekeren. Maar ook reeds eerder waren er dominees geweest, die er op de stoel een massa nutteloze geleerdheid uitkraamden. Zijn er niet velen, ook onder de evangelischen, vraagt Marnix in 1595, die de bijbel gebruiken als ware hij slechts een bloemlezing van quasi-scherpzinnige vragen; die uit hun concordanties teksten aan elkaar lappen zonder zich te bekreunen om het verband; die te pas en te onpas met Grieks en Hebreeuws staan te pronken; en achter elkaar tien verklaringen oplepelen van één tekst, uit de kerkvaders en andere geschriften?Ga naar voetnoot185 Predikanten van het soort, dat in het gesprek tussen een ezel en een nachtuil aan het woord is: ze besluiten elkaar maar heel deftig Eselius en Nachtulius te noemen, ‘opdat het te beter schijne dat dit gesprec van twee geleerden gehouden is’.Ga naar voetnoot186 Predikanten die zo de studie tot vertoon zagen worden, of te weinig oordeel bezaten om zelf het verschil tussen die twee op te merken, moesten dan wel in de verleiding komen alle geleerdheid als ballast over boord te werpen, ‘voorwendende onbedachtelyck tot hare verontschuldinghe de onwetentheyt, onervarentheyt, ende 't cleyn oordeel des volck, waerdoor geschiet, dat se de gheleerde ende wel bearbeyde predicatien niet vaten noch verstaan’.Ga naar voetnoot187 Gijsbertus Voetius was reeds als jong predikant altijd gewoon geweest veel tijd te besteden aan theologische studie, doch bij een terugblik op zijn jeugd wist hij zich later niet veel collega's te herinneren die dezelfde hartstocht koesterden.Ga naar voetnoot188 Dacht hij aan zijn ambtgenoot uit de classis Gorinchem, Abraham van der Velde, die maar een tiental preken bezat, en deze kleine keurgave in nooit veranderde volgorde aan zijn gemeente voordroeg?Ga naar voetnoot189 Misschien hoeven wij niet eens zo ver af te da- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||
len. Willem Crijnsze van Den Briel, een welbespraakte Duitse klerk, die aardig de pen wist te voeren, werd eens op een zondagmorgen in het jaar 1617 ten stadhuize ontboden. Hij ging, want de burgemeesters moest men gehoorzamen; maar klaagde wel, ‘dat dese uyre om der studiën wille ongelegen... was’.Ga naar voetnoot190 Betekent het dat deze stadsdominee, die niet meer dan een goede twee honderd lidmaten onder zijn hoede had, het maken van zijn preek, het ‘studeren’, eerst ondernam in de ochtenduren voor de aanvang van de dienst? Was de preparatie inderdaad zo vluchtig, dan mocht men eigenlijk wel met Coster volhouden, dat Niemant schroomt
Het volc te leeren daaghs dat hij 's nachts heeft gedroomd.Ga naar voetnoot191
Ging het Coster zo in Amsterdam, Constantijn Huygens in Den Haag schijnt zelfs nooit iets gemerkt te hebben van de onbewuste voorbereiding die de droom ten minste nog kon bieden: ‘de meesten zwerven zoo maar rond, en, als waren zij hun roer kwijt, dobberen zij op goed geluk op de golven hunner opkomende gedachten, zoodat zij zelf, naar ik meen, niet gemakkelijk kunnen bepalen, waarmee ze begonnen zijn en hoe ze zullen eindigen’.Ga naar voetnoot192 Nu was Huygens zeker in zijn jonge jaren geen overmatig mild beoordelaar van zijn medemensen. Zegt hij dat er in Engeland belangrijk beter gepreekt wordt,Ga naar voetnoot193 dan vraagt men zich wel af of een kritisch gezind Engelsman dat zo hartelijk met hem eens geweest zou zijn, en of Huygens de Engelse predikant niet te veel heeft vereenzelvigd met de door hem zo bewonderde John Donne. Natuurlijk waren de talenten onder de predikers ongelijk verdeeld, maar Coster en Huygens onderstellen meer dan dat - zijn de dominees geweest als Huygens hen schetst, dan moet het hun ook aan goede wil hebben ontbroken. Het is moeilijk dat van alle Hollandse predikanten te geloven. Bij de classicale examens komen wij hoogst zelden proponenten tegen, die het wagen zich los te maken van hun papier, en van beknopte aantekeningen te spreken. Ik heb slechts twee van zulke gevallen aangetroffen, namelijk Caspar van Bijgarden, wiens ‘affectatie ende veelvoudige exclamatiën’ hem de weg naar de kansel ook hebben versperd,Ga naar voetnoot194 en Reynier Borremans, die als voormalig priester wel op enige ervaring kon bogen, maar even goed aangemaand werd, voortaan ‘de woorden van sijn predicatie te voren te degen (te) overdencken’.Ga naar voetnoot195 Het is zeer wel mogelijk dat jonge predikanten de lessen vergaten die zij als proponent hadden geleerd. Maar er bleef altijd een | |||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||
grens bestaan. Wie met zijn preken niet voldeed, en de aansporingen ‘tot neersticheydt ende waerneminge zijner studiën’ in de wind sloeg,Ga naar voetnoot196 liep het gevaar uiteindelijk door de classis te worden ontslagen, zoals wij in het volgende hoofdstuk nog zullen zien. Het zal daarom met Huygens' en Costers klachten nog wel meegevallen zijn. Wat hun dwars zat, was misschien vooral dit, dat toen zo goed als nu zede en gewoonte de preek beperkten binnen een minimum tijdsruimte, die altijd voor minder begaafden tot een maximum dreigt te worden, dat zij kost wat het kost willen halen. In hun technieken krijgen wij enig inzicht uit het verslag van de preek, die Sopingius van Warmond in februari 1617 voor de remonstranten te Amsterdam heeft gehouden: hij begon namelijk tegen het einde ‘een cort verhael te doen om sommierlic de memorie te vervarschen van alles wat daer ghesegt was’.Ga naar voetnoot197 Op zich zelf genomen een uitnemende methode, maar wanneer de herhaling een woordelijke echo wordt van het gehouden betoog zeer verdrietelijk voor hen die van nature met goede memoriën gezegend zijn. Hun aantal was wel eens groter dan de dominees dachten: de kerkeraad van Edam werd het in 1607 moede, en besloot ‘dat men die lange repetitiën in de predicatiën zal nalaten, overmits het volck daer een weersin in heeft, ende node tot het gehoor komt, dat men derhalven daerin oock de kercke zal zoecken te stichten, ende hetgeen dat den lieden een affkeer van 't gehoor maeckt, te schouwen’.Ga naar voetnoot198 Zou na die tijd het: ‘dus nogmaals, gemeente!’ werkelijk nooit meer in het kerkgebouw van Edam hebben geklonken? De Haarlemse kerkeraad stuitte in 1615 de beroeping van ds. Schulius, wijl vele broeders verklaarden ‘een misnoegen te hebben in zijne gaven, als één dinck dicwils te verhalen’.Ga naar voetnoot199 Het getuigt tenminste nog van een zekere welwillendheid, een dergelijk vermogen als een gave aan te duiden. Geheel en al onvermijdelijk was ook de herhaling niet, althans niet over een langere periode. Zeventiende-eeuwse prediking droeg een sterk onderwijzend karakter. De gemeenteopbouw was nog in volle gang, het kerkvolk moest nog leren zijn geloof te verstaan. Dat betekende doceren, repeten, samenvatten. De classis Haarlem probeerde ook welbewust haar leden dit doceren bij te brengen, door de predikanten bij toebeurt preken te laten houden over een opgegeven onderwerp, bij voorbeeld de menselijke natuur van Christus, de wedergeboorte, de godheid van de Heilige Geest.Ga naar voetnoot200 Wel werden deze onderwerpen toegelicht vanuit een tekst, maar die was hier toch slechts middel.Ga naar voetnoot201 In de eerste jaren vindt men in de clas- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||
sicale acta de teksten niet eens aangetekend. Later wel, maar ook dan gebeurt het soms nog dat de classis alleen het thema opgeeft, en de dominee verzoekt er zelf een tekst bij te vinden.Ga naar voetnoot202 Een overeenkomstig gebruik bestond vermoedelijk ook in classis Edam.Ga naar voetnoot203 Het lag echter meer voor de hand de onderwijzende prediking te baseren op de Heidelberger catechismus. Zo deed men het in de vaste proposities bij verschillende classes - Dordrecht, Delft, Den Briel, GoudaGa naar voetnoot204 - en zo geschiedde het ook in een groot aantal gemeenten. Reeds de Haagse synode van 1586 bepaalde, dat in iedere gemeente de catechismus 's zondags zou worden uitgelegd, ‘ordinaarlyk in de namiddagsche predikatie’.Ga naar voetnoot205 Voert een synode algemene regels in, dan is er vaak in de gemeenten al iets voorbereid. Het oudste Hollandse kerkeraadsnotulenboek, dat van Naaldwijk, spreekt in 1581 over catechismusprediking als een bestaande instelling.Ga naar voetnoot206 Men had daarvoor te Naaldwijk de zondagmiddag uitgekozen,Ga naar voetnoot207 een voorkeur die tot op de huidige dag is blijven gelden. Daarmee is echter tevens een praktisch bezwaar genoemd tegen de voorschriften van de Haagse synode: op het platteland was de middagdienst nog niet overal ingevoerd. De hervormde kerk was nog in de groei. Talrijk waren de dorpen, waar het gehoor te klein was om de beroeping van een eigen predikant mogelijk te maken. Daarom waren er nogal wat combinaties, waar de dominee 's morgens in het ene, 's middags in het andere dorp voorging. De synode van Noord-Holland - die consequenter dan haar zuidelijke nabuur de Haagse bepalingen handhaafde - verlangde in zulke gevallen dat de gemeente die de middagbeurt had, toch uit de catechismus zou worden onderwezen.Ga naar voetnoot208 Maar misschien vonden de kerkgangers deze kost niet zo smakelijk: visitatie in de classis Haarlem - in 1607 - wees in elk geval uit dat men hier en daar op dit punt nalatig was.Ga naar voetnoot209 De combinaties zijn niet de enige oorzaak geweest. In plattelandsgemeenten werd 's zomers de gehele middagdienst wel gestaakt,Ga naar voetnoot210 omdat de mannen het dan op het land te druk hadden, of met de haringbuizen waren uitgevaren. Ook wilde het kerkvolk na een rondgang door de cate- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||
chismus wel eens iets anders, en kreeg de predikant vrijheid, ter afwisseling een bijbelboek van eigen keuze in de middagdienst te behandelen,Ga naar voetnoot211 of bestemde men de zondagmiddagen voor het preken van de passie.Ga naar voetnoot212 In het begin van de zeventiende eeuw zullen er zeker verscheidene dorpspredikanten geweest zijn, die van hun leven geen catechismuspreek hadden gehouden. Een groot ijveraar als Johannes Lydius moest bij zijn komst te Oudewater bekennen dat hij in zijn vorige gemeente nog nooit ook maar een enkele vraag van de catechismus had uitgelegd.Ga naar voetnoot213 Een onbekend gebleven beoordelaar uit 1608 meende dan ook te kunnen zeggen, dat op het land catechismusprediking eer uitzondering dan regel was: sommigen beweren van de stad Gouda, ‘dat 't geen rechte kercken en sijn daer men geenen cathechismus en predickt; daermet dunckt mij meest alle boeren verdoemt worden’.Ga naar voetnoot214 Onder de steden was Gouda echter zeker een uitzondering. Daar had men namelijk de catechismusprediking weer afgeschaft, omdat, zo zei de magistraat, ‘tvolck off uyt swackheydt off doort cleyn ghelooff, dat se aen den catechismum stellen’, minder trouw hadden gekerkt zolang die gewoonte wel bestond. Wederinvoering zou zeker het gehoor verminderen.Ga naar voetnoot215 De particuliere synode had voor die argumenten niet veel bewondering. De magistraat moest maar liever aan de kerken overlaten, te oordelen over de wijze waarop het volk in de fundamenten des geloofs diende te worden onderricht. Had het geen lust in de leer der waarheid, dan behoorde men zulke zwakheid niet te ontzien, maar was het des te meer geboden de kerkgangers voor te houden wat zij noodzakelijk moesten weten.Ga naar voetnoot216 De synode had wel haar redenen, dit zo beslist te stellen. De Heidelberger catechismus was een machtig hulpmiddel bij de calvinisering van de hervormde kerk. Principiëel verzet tegen catechismusprediking werd slechts daar gevonden, waar men ook de calvinisering met lede ogen aanzag. Te Gouda is eerst na de Dordtse synode de oude gewoonte hervat, als de remonstranten uit de dienst zijn ontslagen. Bij een onderzoek in de classis Leiden, in 1609, blijken twee predikanten niet mee te doen: de ene is Jan Jansz. Bors van Leiderdorp, die al in 1586 de Nederlandse geloofsbelijdenis alleen onder voorbehoud had willen tekenen, en zich sindsdien aan de linkerzijde is blijven ophouden. De andere is de jonge Isaäc Fre- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||
derici van Noordwijk,Ga naar voetnoot217 later predikant te Utrecht, die nog eens in 1618 - als een van de beide remonstrantse afgevaardigden van de provincie Utrecht - te Dordrecht zijn bezwaren tegen de catechismuspreek zal ontvouwen. In de classis Delft is het eveneens een remonstrant, Bleyenburg van Zoetermeer, die de catechismus niet met zijn gemeente behandelt.Ga naar voetnoot218 Men heeft wel eens gezegd, dat de strijdende partijen van de bestandstwisten het met elkaar over de catechismus wel eens waren, en dat alleen over de Nederlandse geloofsbelijdenis verschil van inzicht bestond.Ga naar voetnoot219 Wij komen op die gedachte later nog terug.Ga naar voetnoot220 Doch reeds hier blijkt, dat althans vele remonstranten zich van hun verwantschap met de catechismus in elk geval niet zelf bewust zijn geweest. Omgekeerd wordt van Gomaristische zijde al vroeg - 1607 - bezwaar gemaakt tegen de opstelling van een nieuwe catechismus, omdat, zo zei men, de gemene man met de oude zo goed bekend was.Ga naar voetnoot221 Zou het er met die bekendheid werkelijk zo schitterend hebben voorgestaan, of wilden zij de Heidelberger behouden omdat die hun eigen gevoelen uitdrukte? Toen hun partij eenmaal de overwinning had behaald, maakte zij nog tijdens de zittingen van de Dordtse synode algemene invoering van de catechismusprediking tot een hoofdpunt van haar program.Ga naar voetnoot222 Een werk dat, moeizaam op gang gekomen,Ga naar voetnoot223 ten slotte toch met volledig succes is bekroond - al kan men slechts gissen of inderdaad ook overal is voldaan aan de synodale voorwaarde, dat deze prediking eenvoudig en bevattelijk zou zijn voor jeugd en landvolk beide, aangepast ‘ad captum rudioris vulgi’.Ga naar voetnoot224 Een werkelijk eenvoudige en bevattelijke preek zou niet alleen een leerrede moeten zijn, maar ook regelrecht tot de harten van de toehoorders moeten spreken. De zeventiende-eeuwse predikanten waren eenstemmig in de keuze van het middel dat daartoe het beste zou kunnen dienen. ‘Het treuren is beter dan het lachen’, zegt de Prediker,Ga naar voetnoot225 ‘want door droefheid des aangezichts wordt het hart verbeterd’. De schrift zegt nergens dat Jezus ooit heeft gelachen, wel dat hij driemaal heeft geweend.Ga naar voetnoot226 De grote Dordtse redenaar Balthazar Lydius bewoog met zijn preken de toehoorders keer op keer tot tranen. Het was een gave, die wel Lydius alleen in zo | |||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||
hoge mate bezat - anderen, ‘oock de allergeleerste predikanten’ misten het vermogen de kerkgangers even sterk te ontroeren.Ga naar voetnoot227 Maar de gewone dominees mochten het toch eveneens bij zeldzaam gelukkige proeven van welsprekendheid beleven, ‘dat veele van de toehoorders de tranen uyt de ooghen ginghen’.Ga naar voetnoot228 Slechts een enkeling toonde zich kritisch tegenover het tranen persen, zoals Vondel, die de klagende, huilende voordracht van Otto Badius bespotte,Ga naar voetnoot229 of Wtenbogaert, die het niet stichtelijk kon vinden dat Lydius de mensen liet zuchten en huilen als hyena's.Ga naar voetnoot230 Zelf bediende Wtenbogaert zich van soberder middelen, maar met bijzonder talent het bijbelwoord direct actueel te maken voor het volk onder de preekstoel - dit gebiedt de schrift ‘oock u luyden, Jan, Peter, Pauwels’.Ga naar voetnoot231 Zijn roem als prediker bewijst, dat men zijn gaven erkende, maar navolging vond hij niet. Huygens noemt hem de enige Hollandse predikant, die altijd de moeite van het aanhoren waard was.Ga naar voetnoot232 Wtenbogaert blijft een geval op zich zelf, ook onder de remonstranten en hun vrienden. C.P. Hooft verweet juist de Amsterdamse calvinisten, dat zij droge dogmatische en polemische preken hielden over teksten die op zich zelf zo mooi waren, ‘dat men overvloedige materie ende occasie hadde om den toehoorderen treffelick te bewegen ende twater uytten ogen te doen vloeyen’.Ga naar voetnoot233 En Brandt keurde het ten strengste af, dat de Jezuïeten in Antwerpen het predikambt verbasterden door met gemeenzame taal en platte grappen de mensen aan het lachen te maken, ‘in plaets van den volcke met bondige redenen 't hert te roeren en door kracht van boetvermaeningen traenen uit d'oogen te perssen’.Ga naar voetnoot234 Ja, boetvermaningen konden in de preek niet gemist worden. De ouderlingen van Oudewater vroegen het met nadruk aan hun predikanten, ‘dat sij in 't prediken na de verklaringe des textes sodanige leeringen sowden voorstellen, daerin tgeene hedendaegs in 't volck bestraffelick is sowde aengewesen werden om het volck tot boetvaerdigheyt te bewegen’.Ga naar voetnoot235 Ook het ideaal van meester Valcoogh is Een predicant, die suyver Gods woordt leert,
En straft de zonden boos ende verkeert.Ga naar voetnoot236
Durft hij dat niet, dan is het al verloren moeite, en doet hij niet meer nut dan een chirurgijn zonder mes of een schoolmeester zonder plak.Ga naar voetnoot237 | |||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||
In Valcoogh en de kerkeraad van Oudewater beluisteren wij de stem van de gemeente, die in de bestraffing van de zonden de prediking actueel en concreet ziet worden. ‘Heer Claes preeckt al vrede, vrede ende genade’, klaagde in 1580 een inwoner van Woerden over zijn nieuwe dominee; waarom bestraft hij toch de zonden niet?Ga naar voetnoot238 Gilles Quintijn verbaasde zich er over, dat hij in al de twintig jaren die hij in Haarlem gewoond had, nooit het schandelijk gedrag van de Haarlemse jongelui op de preekstoel had horen gispen. Stellig wisten de predikanten er niet van, anders hadden ze toch niet kunnen zwijgen.Ga naar voetnoot239 In de praktijk viel het intussen niet mee. Waar de zonde concreet werd bestraft, zaten de zondaren in het kerkgebouw. Wie in overdadige kleding naar het avondmaal gaat, zei Trigland in een boetpredikatie tegen de weelde, verwondt het hart van de vromen en getrouwen.Ga naar voetnoot240 Ja, dan hoefden de luisteraars maar naar de zijden japonnen en fluwelen mantels te kijken om te weten wie de boosdoeners waren. De Haagse synode van 1586 had al moeten bepalen, dat niemand op de preekstoel de zonden zo zou mogen bestraffen, dat ieder de bedoelde zondaar met de vinger had kunnen aanwijzen.Ga naar voetnoot241 Bij kerkvisitaties vroeg men ook wel aan de kerkeraad, of hun predikant ‘in sijne predicatiën de luyden, waerop hij 't gheladen heeft, met namen noemt’.Ga naar voetnoot242 Dat doen ze nogal eens. In Edam moeten er arbiters aan te pas komen om de beide dominees te verplichten hun toehoorders voortaan alleen ‘met lieflicke vermaningen’ op het goede spoor te helpen, ‘sonder eenige bitterheyt ende scheltredenen tegens yemandt in 't particulier te gebruycken’.Ga naar voetnoot243 In de Dordtse classis ziet Martinus Sassemius zijn gehoor sterk verminderen, omdat sommigen ‘altemet te hart op hare sere worden getast’.Ga naar voetnoot244 De gemeente van Aalsmeer laat in 1603 Paludanus met vreugde naar Zoetermeer vertrekken, daar ‘hij in sijne predicatiën diegene die hen een weynich vergrijpen als al te openbarelijck bestraft’.Ga naar voetnoot245 Hier lag de oorzaak waarschijnlijk bij Paludanus zelf, die zich ook op zijn volgende standplaats Zoetermeer door zijn ‘onvreedsaemheydt ende ongerustictheydt’ al spoedig een menigte vijanden maakte.Ga naar voetnoot246 Maar ieder zal in zijn hart wel enige sympathie overhebben voor Russius van Ouddorp, die eens midden onder de predikatie opgeschrikt werd door het krachtige geeuwen van een vermoeide of misschien ook verveelde vrouw. Terstond voer Russius tegen haar uit: ‘so daer een koe sate daer ghij sitt, sij soude | |||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||
haer christelicker dragen!’ Al sprekend klapte hij zijn boek dicht, en verliet dadelijk het gebouw ten aanschouwen van de verbaasde kerkgangers. De ouderlingen wezen Russius op het onbehoorlijke van zijn gedrag, maar zijn toorn was nog niet bedaard. Ge hebt zeker de vrouw zelf hiertoe gehuurd, was zijn verbitterd bescheid.Ga naar voetnoot247 Nu moet daarbij gezegd, dat het toen tussen Russius en zijn kudde al niet goed meer zat. Men vond zijn preken te moeilijk, ‘tot stichtinge van soodanigen eenvoudigen gemeente’.Ga naar voetnoot248 Een zo duidelijk geadresseerde vermaning was dan in ieder geval een middel om de aandacht van het kerkvolk weer terug te krijgen. Waar het echter zo ver gekomen is, dat de voorgangers zo krachtig aan de noodrem moeten trekken om de broeders en zusters wakker te schudden, zijn meestal de goede verhoudingen onherstelbaar verstoord. Een Willem Vinck van Katwijk aan Zee, die zijn gemeenteleden voor judassen,Ga naar voetnoot249 of een Bernardus Spanaeus van Jisp, die zijn ouderlingen voor farizeeërs uitmaakte,Ga naar voetnoot250 zullen beide wel hebben beseft, dat de breuk toch niet meer geheeld kon worden.
Wij hebben nu zo lang over de prediking gesproken, dat de tijdslimiet voor een zeventiende-eeuwse predikatie royaal is overschreden. Toch te weinig, om een definitief oordeel te kunnen geven, al was het slechts omdat wij het hier nu wel hebben gehad over de sprekende dominee, maar nog nauwelijks over de luisterende gemeente. Heeft de prediking weerklank gevonden? Men hoorde natuurlijk gaarne de groten: Wtenbogaert of Venator aan de remonstrantse zijde, Trigland, Balthazar Lydius of Rosaeus aan de calvinistische.Ga naar voetnoot251 Maar toch legde men ook andere maatstaven aan. Volgens het zeggen van Baudartius was in de kerkelijke strijd de uitwendige welsprekendheid geen factor van betekenis. ‘Hoe sobere gaeven van predicken dat de recht-ghevoelende predicanten hadden, sij wierden met lust ende met appetijt gehoord’.Ga naar voetnoot252 Misschien is Brandt oprechter, wanneer hij bekent dat de remonstranten zelfs onder de vervolgingen kritisch genoeg waren om onderscheid te maken. ‘Etlijke gemeentens waeren noch soo kies dat se geleerde en vroome luiden, die 't aen stem of welsprekentheit gebrak, weigerden te hooren’.Ga naar voetnoot253 Maar Brandt en Baudartius geven ons toch beide te verstaan, dat predikant en gemeente zich met elkaar verbonden moeten weten. De gemeente wil overtuigd zijn van de zuiverheid van haar predikant, maar ook behagen vinden in zijn gaven. Het volgende hoofdstuk moge dienen om dat nader te verduidelijken. |
|