Ripuarisch afschrift bevindt zich in hs. Keulen, Historisches Archiv, G.B. 4o 87. Het werk werd viermaal gedrukt: de eerste maal in 1477 door Jan van Westfalen te Leuven (Campbell, 1060), de tweede maal in 1498 door H. Eckert van Homberch te Delft (Campbell, 1061), de derde maal in 1529 door J. van Liesvelt te Antwerpen en de vierde maal in 1551 door A.M. Bergaigne te Leuven.
Het hier besproken handschrift werd op 24 september 1481 door Victoor Hugen te Brugge voltooid. Het heeft toebehoord aan B. Mölmann († 1778), professor aan de universiteit te Kopenhagen. Op de veiling van diens bibliotheek werd het in 1783 door de Koninklijke Bibliotheek te Kopenhagen gekocht.
Cat.-B. Möllman, Kopenhagen, 1783, p. 143, nr. 19; D. Sleeckx, F. Vander Haeghen en P. Fredericq, Rapports sur Het gemoraliseerd kaatsspel door F. van Verdeghem, Bulletins de l'Académie royale des sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique, 3e Série, 29 (1895), p. 97-104; F. van Veerdeghem, Het gemoraliseerd kaatsspel, Bulletins de l'Académie royale des sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique, 3e Série, 29 (1895), p. 165-199; C.G.N. de Vooys, Iets over en uit het ‘Scaecspel’, Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde, 26 (1907), p. 225-275; Dat scaecspel, uitgegeven door G.H. van Schaick Avelingh, Leiden, 1912; Dat kaetspel ghemoralizeert, uitgegeven door J.A. Roetert Frederikse, Leiden, 1915; C.G.N. de Vooys, Bijdragen tot de Middelnederlandse woord-geografie en woord-chronologie, IV. Is de bewerker van ‘Dat scaecspel’ een Hollander of een West-Vlaming? Tijdschrift voor Nederlandsche Taalen Letterkunde, 54 (1935), p. 280-289; S. Axtjers, Bibliotheca Dominicana Neerlandica Manuscripta 1224-1500, Leuven, 1970, p. 158-160 (Bibliothèque de la Revue d'histoire ecclésiastique, 49).