Verder bevat het hier besproken handschrift: 1. Een argument tusschen oetmoedicheit ende die ere vander werlt ende tusschen rijcheit ende armoede ende tusschen sollaes ende penitencie (fol. 129roa-134rob), een strofisch gedicht van 736 verzen; 2. een berijmde mystieke verklaring van het aardse paradijs (fol. 134voa-135rob); 3. Ten beelde ons heren (Ons heren wonden) (fol. 135rob-136roa), een strofisch gedicht van Jacob van Maerlant, bewerkt naar de hymne Omnibus consideratis paradisus voluptatis, eveneens bewaard in de hss. Brugge, Bisschoppelijk Seminarie, 72/175; Groningen, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, 405 en Utrecht, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, 4 F 18; 4. Van te leren sterven (fol. 136rob-137roa), een gedicht; 5. Dit is den rechten wech te hemelrijke waert (fol. 137roa-139rob), een gedicht, en 5. de Eerste Martijn, de Tweede Martijn en Vander drievoudicheide (de Derde Martijn) (fol. 141roa-152roa), drie strofische gedichten van Jacob van Maerlant, ook voorkomend in de hss. 's-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, 73 F 19; Gent, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, 1374; Groningen, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, 405; Oxford, Bodleian Library, ms. Canon. Misc. 278 en Stuttgart, Württembergische Landesbibliothek, Cod. poet. et philol. fol. 22, alsook in een druk van 1496 door Henrick die Lettersnider te Antwerpen (Campbell, 1026) en fragmentarisch in de hss. Gent, Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde en Heidelberg, Universiteisbibliotheek, Heidelb. 362a, 83; bovendien is Vander drievoudicheide nog in hs. Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, 13.708 overgeleverd.
Het hier besproken handschrift is in de eerste helft van de 15de eeuw in Holland naar een Oostvlaams model geschreven. Het heeft toebehoord aan M. Röver (1719-1803), wiens bibliotheek in 1806 te Leiden werd geveild. Daarna was het in het bezit van C.G. Hultman (1752-1820). Op de veiling-C.G. Hultman werd het in 1821 door de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage gekocht.
Cat.-M. Röver, Leiden, 1806, p. 152, nr. 51; Cat.-C.G. Hultman, 's-Hertogenbosch, 1821, p. 2, nr. 4; Jacob van Maerlant's Wapene Martijn met de vervolgen, kritisch uitgegeven en toegelicht. Academisch proefschrift ... door E. Verwijs, Deventer, 1857, p. XXXIX-XL en passim; J. Verdam, Een vierde tekst van ‘Ons Heren Wonden’, Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde, 14 (1895), p. 94-110; J. Verdam, Nieuwe aanwinsten voor de kennis onzer middeleeuwsche taal, Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen, Afdeeling Letterkunde, Derde reeks, 12 (1896), p. 137-146, 159-184; Jacob van Maerlant's Strophische gedichten door J. Franck en J. Verdam, Leiden, [1898],