gebleven, waarin de naam van de opdrachtgever en de datum, waarop de vertaling is voltooid, zijn vermeld. Vermeldenswaard is dat hs. Gent, Minderbroedersklooster, U a 40 eveneens de collaties 1-15 en 17 bevat, maar dan in de tweede Middelnederlandse vertaling.
Het hier besproken handschrift heeft toebehoord aan het klooster Bethlehem te Herent bij Leuven, een priorij van reguliere kanunniken van de H. Augustinus, aangesloten bij het Kapittel te Windesheim. Het werd omstreeks 1450, waarschijnlijk in het bovengenoemde klooster, geschreven. Na de opheffing van het klooster Bethlehem in 1784 kwam het handschrift, samen met andere handschriften uit de afgeschafte kloosters, in de lokalen van het Comité de la caisse de religion te Brussel terecht, waar het in 1794 door de Franse commissarissen in beslag werd genomen. Het berustte tot 1815 in de Bibliothèque Nationale te Parijs, in welk jaar het door de Fransen aan België werd teruggegeven en in de Bourgondische Bibliotheek, thans Koninklijke Bibliotheek, te Brussel geplaatst.
J. Van den Gheyn, Catalogue des manuscrits de la Bibliothèque Royale de Belgique, III, Brussel, 1903, p. 265, nr. 2045; Middelnederlands geestelijk proza, verzameld door C.C. de Bruin en ingeleid door C.G.N. de Vooys, Zutphen, 1940, p. 263-264, nr. 106 en p. 346, nr. 106; C.C. de Bruin, Bespiegelingen over de ‘Bijbelvertaler van 1360’. Zijn milieu, werk en persoon, Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis, Nieuwe Serie, 48 (1967), p. 54.