huis, 953 (61); de passie naar de zeven getijden (fol. 156rob-165vob), eveneens overgeleverd in de hss. Nijmegen, Rooms-Katholiek Weeshuis, 953 (61) en Utrecht, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, 2 D 23, alsook twee heiligenlegenden Van marien van Egypten (fol. 171voa-174vob) en Van den tien dusent martelaren (fol. 174vob-176voa), beide ook bewaard in hs. Nijmegen, Rooms-Katholiek Weeshuis, 953 (61).
Het hier besproken Berlijnse handschrift bevat geen eigendomsmerk, maar zo goed als zeker heeft het aan het augustinessen-klooster Nazareth in de stad Geldern toebehoord. Het werd omstreeks 1846, samen met een aantal andere handschriften uit het voornoemde klooster, door August Freiherr von Arnswaldt (1798-1855) uit Hannover aangekocht. Na zijn overlijden bleef zijn verzameling handschriften tot in 1887 in het bezit van de familie, in welk jaar zij door bemiddeling van Prof. A. Reifferscheid door de Preussische Staatsbibliothek te Berlijn werd aangekocht. Van ca. 1945 tot 1968 berustte het hier besproken handschrift in de Universiteitsbibliotheek te Tübingen.
A. von Arnswaldt, Vier Schriften van Johann Rusbroek in niederdeutscher Sprache, Hannover, 1848, p. XXXVII-XL; A. Reifferscheid, Beschreibung der Handschriftensammlung des Freiherrn August von Arnswaldt in Hannover, Jahrbuch des Vereins für niederdeutsche Sprachforschung, 9 (1885), p. 101-105, nr. 3112; C.G.N. de Vooys, Middelnederlandsche legenden en exempelen. Bijdrage tot de kennis van de prozaliteratuur en het volksgeloof der middeleeuwen, 's-Gravenhage, 1900, p. 58; id., Groningen-Den Haag, 19262, p. 52; C.G.N. de Vooys, Verspreide Mnl. geestelike gedichten, liederen en rijmspreuken, Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde, 23 (1904), p. 71-73; F.X. Thalhofer, Ein Beichtbüchlein aus dem Ende des 15. Jahrhunderts, Festgabe Alois Knöpfler, München, 1907, p. 311; L. Sormani, Inventaris van de archieven van het Borger-Kinderen-Weeshuis, het Arme-Kinder-Huis en de beide Weeshuizen te Nijmegen, Nijmegen, 1915, p. 287 en 291; G. Reidemeister, Die Überlieferung des Seelentrostes, Teil I, Halle a. S., 1915, p. 11-12; H. Degering, Kurzes Verzeichnis der germanischen Handschriften der Preussischen Staatsbibliothek, I. Die Handschriften im Folioformat, Leipzig, 1925, p. 143, nr. 1027; D.A. Stracke, Middelnederlandsche bijdrage uit het Würzburger Hsch. ch. 9 (lees: q) 144, Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, 1926, 1, p. 373-378; M. Schmitt, Der grosse Seelentrost. Ein niederdeutsches Erbauungsbuch des vierzehnten Jahrhunderts, Keulen, 1959, blz. 11*-12* en passim; E. Lüders, Zur Überlieferung der St. Georgener Predigten. Eine Folge von Einzelbeiträgen, III: 1, Studia Neophilologica, 32 (1960), p. 134, voetnoot 3; L. Decorte, De Middelnederlandse Biechtspiegel ‘Letare filia syon quia ego venio et habitabo in medio tui’, Leuven, 1963 [Onuitgegeven verhandeling ter verkrijging van de graad van licenciaat in de Wijsbegeerte en Letteren (Germaanse Filologie) aan de Katholieke Universiteit te