Middelnederlandse handschriften uit Europese en Amerikaanse bibliotheken
(1972)–J. Deschamps– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
a. Jan van Ruusbroec, Vanden gheesteliken tabernakel, Spieghel der eeuwegher salicheit en Van seven trappen, Zuidwest-Brabant (Groenendael), ca. 1380.Perkament; 2 + 171 + 2 bll.; blad 309 × 230 mm. Oude foliëring met Arabische cijfers van 90 tot 212 en van 226 tot 270, gedeeltelijk weggesneden (= fol. 3-170); moderne potloodpaginering van 1 tot 246 (= fol. 3ro-125vo); moderne potloodfoliëring van 1 tot 171. Drie handen (littera textualis). In het gedeelte van de eerste hand (fol. 1roa-83rob): bladspiegel 215 × 157 mm; 2 kol., 35 rr. per kol.; opengewerkte rood-blauwe initiaal met rood en blauw staaf- en penwerk; afwisselend rode lombarden met paars en blauwe lombarden met rood penwerk; rode paragraaftekens. In het gedeelte van de tweede hand (fol. 83vo-125vo): bladspiegel 225 × 160 mm; 2 kol., 38 rr. per kol.; afwisselende rode lombarden met paars en blauwe lombarden met rood penwerk; rode paragraaftekens. In het gedeelte van de derde hand (fol. 126roa-170voa): bladspiegel 210 × 165 mm; 2 kol., 35 rr. per kol.; een opengewerkte rood-blauwe initiaal met rood, blauw en groen penwerk; een opengewerkte rood-blauwe initiaal; afwisselend rode en blauwe paragraaftekens, soms opengewerkt; afwisselend rode en blauwe paragraaftekens; rode titels; enkele letters in bovenste regels groot geschreven, met penwerk (soms grotesken) versierd en met rood opgehoogd. Miniatuur (fol. 2vo), voorstellend Jan van Ruusbroec, onder een boom gezeten, in de linkerhand een wastafeltje, in de rechter een stift, boven zijn hoofd de H. Geest in de vorm van een witte duif; tegenover Ruusbroec een jongere monnik, aan een lessenaar gezeten en bezig op een blad perkament over te schrijven wat in een wastafeltje staat gegrift. Op fol. 171ro, bovenaan, over de volle breedte van het blad, in een vijftiende-eeuwse hand (littera textualis): Dit boeck hoert toe den cloester van gruenenda[l]e ligghende in zonien bi bruesel. Ende heeft ghemaeckt ouermits inspiracie des heilichs ghees. brueder Jan ruysbroeck yerste prioer des voerseidens cloesters. Negentiende-eeuwse kartonnen band; bruin marokijnen rug en hoeken.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek, 19.295-97.
| |
b. Vanden twaelf dogheden; Jan van Ruusbroec, Werken, en andere teksten. Brabant, 1461.Papier; 2 + 291 + 2 bll.; blad en bladspiegel 298 × 212 mm en 220 à 225 × ca. 160 mm; 2 kol., 48 à 54 rr. per kol. Moderne potloodfoliëring. Eén hand (littera bastarda). Rode initialen, soms opengewerkt; rode lombarden, titels en paragraaftekens. Op fol. 212rob, door de kopiist: Dit boeck was gheeint jnt jair ons heeren xiiijc.lxj. opten sinte lambrechtsdach jn septembry der maent. Oorspronkelijke bruin kalfsleren platten op moderne kartonnen borden; voor- en achterplat met tweevoudige filets versierd; sporen van twee sloten; rug en hoeken vernieuwd.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek, 3416-24.
Jan van Ruusbroec, de grootmeester van het Dietse mystieke proza, werd in 1293 geboren, waarschijnlijk in het dorpje Ruisbroek be- | |
[pagina 165]
| |
zuiden Brussel en overleed in Groenendael in 1381. Op elfjarige leeftijd kwam hij naar Brussel, waar hij bij zijn heeroom Jan Hinkaert zijn intrek nam. In 1317 werd hij tot priester gewijd en werd kapelaan van de Sint-Goedelekerk. In 1336 trad hij in woord en geschrift op tegen Bloemardinne, een kettersgezinde Brusselse vrouw, en haar aanhangers. In 1343 verliet hij met Jan Hinkaert en Vrank van Coudenberg Brussel. Zij vestigden zich in het Zoniënwoud in een veertig jaar te voren opgerichte kluis, die hertog Jan III van Brabant tot hun beschikking had gesteld. Een jaar later legden zij geloften af overeenkomstig de statuten van de reguliere kanunniken van de H. Augustinus. Dit was het begin van het klooster Groenendael, waarvan Ruusbroec de eerste prior werd. Reeds in Brussel en verder in Groenendael schreef hij elf mystieke traktaten: Het rijcke der ghelieven, Die gheestelike brulocht, Vanden blinckenden steen, Vanden vier becoringhen, Vanden kerstenen ghelove, zijn hoofdwerk Vanden gheesteliken tabernakel, Vanden seven sloten, Een spieghel der eeuwigher salicheit, Van seven trappen, Dat boecsken der verclaringhe en Vanden twaelf beghinen en enkele brieven. Zijn werken zijn zeer verspreid geweest. In 1909 telde W. de Vreese reeds meer dan 160 Middelnederlandse handschriften, waarin teksten van Ruusbroec zijn overgeleverd. Zijn werken werden in de meeste Duitse dialecten, vooral in het Middelnederduits en het Middelfrankisch, vertaald. Willem Jordaens vertaalde Die gheestelike brulocht, Vanden gheesteliken tabernakel en Vanden blinckenden steen en Geert Grote Van seven trappen en Die gheestelike brulocht in het Latijn. Verder werden Vanden rike der ghelieven, Vanden vier becoringhen en Een spieghel der eeuwigher salicheit door onbekende vertalers in het Latijn vertaald. In 1909 kende W. de Vreese reeds 46 handschriften, waarin teksten van Ruusbroec in Latijnse vertaling voorkomen. In 1552 verscheen te Keulen een Latijnse vertaling van al de werken van Ruusbroec, die door de Keulse kartuizer Laurentius Surius was vervaardigd. In latere eeuwen en in onze tijd werden werken van Ruusbroec in het Frans, het Duits, het Engels en in het Italiaans vertaald. Het eerste boven beschreven manuskript is identiek met het tweede deel van een verzamelhandschrift in twee delen, dat omstreeks 1380 in Groenendael tot stand is gekomen en al de werken van Ruusbroec in de bovenstaande volgorde bevatte. Die twee delen vormden oorspronkelijk één codex van ca. 350 bladen, die echter tussen 1417 | |
[pagina 166]
| |
en 1480 om zijn te grote omvang in twee delen werd gesplitst. Om het lange traktaat Vanden gheesteliken tabernakel (oorspronkelijk op fol. 90-212) geheel in het tweede deel te kunnen opnemen, werd de oorspronkelijke volgorde van de elf werken gewijzigd. De traktaten Vanden seven sloten (oorspronkelijk op fol. 213-225), Dat boecsken der verclaringhe en Vanden twaelf beghinen (beide oorspronkelijk op fol. 271 - ca. 350) werden bij de eerste vijf werken gevoegd en vormden samen het nu verloren eerste deel. Het klooster Groenendael werd in 1783 opgeheven. Over de geschiedenis van het tweede deel of het eerste boven beschreven handschrift tussen 1783 en ca. 1844, toen het in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel belandde, is niets bekend. Het tweede hier beschreven handschrift is in 1461 in Brabant geschreven. Buiten de elf traktaten van Ruusbroec zijn erin opgenomen: 1. een geschriftje over Ruusbroec (fol. 1roa-2rob), geschreven door Gherardus, prior van het kartuizerklooster te Herne, als proloog van een door hem gemaakt afschrift van vijf werken van Ruusbroec, ook voorkomend in hs. Gent, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, 693; 2. Vanden XII dogheden (fol. 5roa-25voa), een vroeger aan Ruusbroec toegeschreven traktaat, nog in verschillende handschriften bewaard; 3. een traktaatje over de leer en het werk van Ruusbroec (fol. 286roa-287voa), geschreven door een volgeling van Ruusbroec, die eerst na diens dood in Groenendael kwam en er diens geschriften ijverig bestudeerde; 4. vier lofredenen van Ruusbroec (fol. 289roa-289rob), geschreven door Jan van Leeuwen, de goede kok van Groenendael. Blijkens een eigendomsmerk kwam dit handschrift in 1641 in het professenhuis van de jezuïeten te Antwerpen. Na de opheffing van de jezuïeten in de Oostenrijkse Nederlanden in 1773 kwam het in de Bourgondische Bibliotheek, later Koninklijke Bibliotheek, te Brussel.
A. Miraeus, Fasti Belgici et Burgundici, Brussel, [1622], p. 714; V. Andreas, Bibliotheca Belgica in qua Belgicae seu Germaniae inferioris provinciae urbesque, viri item in Belgio vita scriptisque clari et librorum nomenclatura, Leuven, 1623, p. 525-526; V. Andreas, Bibliotheca Belgica. De Belgis vita scriptisque claris. Praemissa topographica Belgii totius seu Germaniae inferioris descriptione. Editio renovata et tertia parte auctior, Leuven, 1643, p. 556; Werken van Jan van Ruusbroec, [uitgegeven door J. David], Gent, 1858-1868, 6 dln (Maetschappy der Vlaemsche Bibliophilen, 1, 4, 7, 9 en 12); W. de Vreese, Bijdragen tot de kennis van het leven en de werken van Jan van Ruusbroec, Het | |
[pagina 167]
| |
Belfort, 10 (1895), 2de halfjaar, p. 5-20, 102-114, 169-181, 253-263; 11 (1896), 1ste halfjaar, p. 57-67, 95-101, 188-196, ook als overdruk: Gent, 1896; W. de Vreese, De handschriften van Jan van Ruusbroec's werken, Gent, 1900-1902, p. 1-18 en 21-43; J. Van den Gheyn, Catalogue des manuscrits de la Bibliothèque Royale de Belgique, III, Brussel, 1903, p. 433-434, nr. 2361 en p. 436-437, nr. 2363; W. de Vreese, Jean de Ruysbroeck, Biographie nationale, XX, Brussel, 1908-1910, kol. 506-591, ook als overdruk: Brussel, 1909; Jan van Ruysbroeck, Vanden VII trappen, met Geert Groote's Latijnse vertaling. [Uitgegeven door] D. Ph. Muller, Brussel-Leuven, 1911 (Studiën en Tekstuitgaven, 1); Jan van Ruysbroeck, Van den blinckenden steen, met W. Jordaens Latijnse vertaling. [Uitgegeven door] D. Ph. Muller, Leuven, 1921 (Studiën en tekstuitgaven, 4); L. Reypens, Ruusbroecbijdragen, Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde, 41 (1922), p. 47-71; Jan van Ruusbroec, leven, werken. Onder de redactie van het Ruusbroec-genootschap, Mechelen-Amsterdam, 1931; Jan van Ruusbroec, Werken. Naar het standaardhandschrift van Groenendaal uitgegeven door het Ruusbroec-genootschap te Antwerpen, Mechelen-Amsterdam, 4 dln., 1932; tweede uitgave Tielt, 1944-1948; C. Gaspar en F. Lyna, Les principaux manuscrits à peintures de la Bibliothèque Royale de Belgique, I, Parijs, 1937, p. 389-391, nr. 162, pl. LXXXIXa; Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek. Vierendertigste jaarverslag, 1960-61, Brussel, 1962, p. 116-123; S. Axters, Gelukzalige Jan van Ruusbroec, Nationaal Biografisch Woordenboek, I, Brussel, 1964, kol. 797-905; G. de Baere, Dat boecsken der verclaringhe van Jan van Ruusbroec, Ons Geestelijk Erf, 43 (1969), p. 97-170; Ruusbroec de Wonderbare. Bloemlezing van fragmenten in de oorspronkelijke tekst met inleiding en aantekeningen door W. Beuken, Culemborg, 1970 (Klassieken uit de Nederlandse Letterkunde, 40). |
|