Dit handschrift bevat de volgende gedichten: 1. Melibeus (fol. 1roa-22rob), een dialoog tussen Prudentia en haar echtgenoot Melibeus, bewerkt naar het Liber de consolatione van Albertanus van Brescia, eveneens volledig bewaard in hs. olim Hamburg, Universitäts- und Stadtbibliothek, God. germ. 24, fol. en fragmentarisch in de hss. Gent, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, 1607 en Leuven, Coll.-J. Deschamps; 2. Jans teesteye (fol. 24voa-45voa), een leerdicht van Jan van Boendale, fragmentarisch eveneens bewaard in de hss. Brussel, Koninklijke Bibliotheek, IV 209, 15 en Leiden, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, Letterk. 1527, 16, waarin zonder veel samenhang gehandeld wordt over de Drieëenheid, de drie godsdiensten (heidendom, jodendom en christendom), de standen van de maatschappij, de tien geboden en de zeven hoofdzonden; 3. Noch meer van wiven (fol. 45vob-46roa); 4. Dit es van ghevene (fol: 46rob-46vob); 5. Dat boec vander wraken (fol. 48roa-78vob), ook fragmentarisch bewaard in de hss. 's-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, 131 D 2 en Leiden, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, Letterk. 2002, een leerdicht, waarin aan de hand van historische voorbeelden bewezen wordt dat God het kwaad, door vorsten en volken bedreven, niet ongestraft laat; 7. Dit es van Maskeroen (fol. 80roa-86vob), een satansproces, waarin de H. Maagd als middelares optreedt, alleen in dit handschrift bewaard; 7. Dit is van Saladijn (fol. 86vob-88rob), ook geheten Van den coninc Saladijn ende van Hughen van Tabaryen, bewerkt door Hein van Aken naar De l'ordene de chevalerie, de geschiedenis van Hughe van Tabarië, een gevangen kruisridder, die sultan Saladijn in de verheven ridderidealen inwijdt en hem daarna tot ridder slaat, eveneens voorkomend in de hss. Brussel, Koninklijke Bibliotheek, 15.589-623 en Stuttgart, Württembergische Landesbibliothek, Cod. poet. et philol. fol. 22; 8. Dit sijn die .x. plaghen ende die .x. ghebode (fol. 88vo-101ro), een leerdicht over de tien plagen van Egypte en de tien geboden, alleen in dit handschrift bewaard.
Het handschrift heeft toebehoord aan Thomas Marshall (1621-1685), rector van Lincoln College in Oxford, een kenner van het Gotisch en het Angelsaksisch, schrijver van Observationes in evangeliorum versiones perantiquas duas, Gothicas scil. et Anglo-Saxonicas (1665). Gedurende meer dan twintig jaar (ca. 1647 - ca. 1672) was hij eerst in Rotterdam, daarna in Dordrecht predikant van de Engelse kooplui. In die jaren moet hij dit handschrift,