Middelnederlandse handschriften uit Europese en Amerikaanse bibliotheken
(1972)–J. Deschamps– Auteursrechtelijk beschermda. Ferguut, bewerkt naar Guillaume le Clerc, Fergus; Diederic van Assenede, Floris ende Blancefloer, bewerkt naar Floire et Blanceflor; Der ystorien bloeme, bewerkt naar Jacobus de Voragine, Legenda aurea; Calfstaf en Noydekijn, Esopet, bewerkt naar Romulus; Die bediedenisse van der missen; Die dietsche doctrinale, bewerkt naar Albertanus van Brescia, De amore et dilectione Dei et proximi et aliarum rerum, Westmiddelnederlands, ca. 1350.Perkament; 2 + 146 + 2 bll.; blad 248 × 165 mm, moderne potloodfoliëring. Zes gedeelten. Eerste gedeelte (fol. 1-32): bladspiegel 217 × ca. 140 mm; 2 kol., 44 rr. per kol.; zestiende- of zeventiende-eeuwse foliëring met zwarte Romeinse cijfers; één hand (littera textualis); een gehistorieerde initiaal (gehelmde ridder met zwaard); beginletters van de kolommen groot geschreven en met grotesken versierd; beginletters van de verzen in een aparte kolom en doorlopend geel doorstreept; afwisselend rode lombarden met blauw en blauwe lombarden met rood penwerk; correcties door een gelijktijdige hand, die ook de twaalf laatste verzen heeft geschreven. Tweede gedeelte (fol. 33-58): bladspiegel 212 × ca. 140 mm; 2 kol., 40 rr. per kol.; zeventiende-eeuwse foliëring met zwarte Romeinse cijfers; twee handen (littera textualis): de eerste hand schreef fol. 33-34 en 49-58vo, de tweede fol. 35-48); in het gedeelte van de eerste hand: lombarden niet ingevuld; beginletters van de verzen in een aparte kolom, maar niet doorstreept; in het gedeelte van de tweede hand: rode lombarden; beginletters van de verzen in een aparte kolom, maar niet doorstreept; fol. 33ro en 33vo door een reagens gedeeltelijk onleesbaar. Derde gedeelte (fol. 59-84): bladspiegel 204 × ca. 125 mm; 2 kol., 41 of 42 rr.; zeventiende-eeuwse foliëring met zwarte Arabische cijfers; één hand (littera textualis); opengewerkte rode initiaal; rode lombarden en paragraaftekens; beginletters van de verzen in een aparte kolom en doorlopend rood doorstreept. Vierde gedeelte (fol. 85-94): bladspiegel 204 à 206 × ca. 130 mm; 2 kol., 40 rr. per kol.; zestiende- of zeventiende-eeuwse foliëring met zwarte Romeinse cijfers; één hand (littera textualis); rode initiaal; rode lombarden; beginletters van de verzen in een aparte kolom en slechts op fol. 85ro rood doorstreept. Vijfde gedeelte (fol. 95-103): bladspiegel 218 × ca. 140 mm; 2 kol., 36 à 39 rr. per kol.; achttiende-eeuwse foliëring met zwarte Romeinse cijfers; twee handen (littera textualis): de eerste hand schreef fol. 95roa en 95rob, vs. 1-19, de tweede fol. 95rob, vanaf vs. 20-fol. 103voa; een opengewerkte rode initiaal; rode lombarden, titels en | |
[pagina 43]
| |
paragraaftekens; beginletters van de verzen in een aparte kolom en doorlopend rood doorstreept. Zesde gedeelte (fol. 104-146): bladspiegel 187 × ca. 125 mm; 2 kol., 38 à 41 rr. per kol.; achttiende-eeuwse foliëring met zwarte Romeinse cijfers; één hand (littera textualis); opengewerkte rood-blauwe initiaal; rode lombarden, titels en paragraaftekens; beginletters van de verzen in een aparte kolom, maar niet doorstreept. Fol. 49, 133, 134 en 142 gedeeltelijk uitgescheurd. Gespikkelde kalfsleren band uit de tweede helft van de 17de eeuw; rug met gouden stempeling; voorbord los.
Leiden, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, Letterk. 191.
| |
b. Diederic van Assenede, Floris ende Blancefloer, bewerkt naar Floire et Blanceflor, fragmenten, West-Vlaanderen, ca. 1300.Perkament; 8 bll. (4 dubbele bll.); blad oorspronkelijk ca. 175 × 105 mm, thans nog 155 à 160 × 105 mm; bladspiegel 140 × ca. 65 mm; 1 kol., 28 rr. per kol. (twee dubbele bll. hebben slechts 27 rr., daar de bovenste marge met tekstverlies is weggesneden). Moderne potloodfoliëring. Eén hand (sterke inslag oorkondenschrift). Rode lombarden; beginletters van de verzen in een aparte kolom en rood doorstreept.
Leiden, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, Letterk. 2040.
Het eerste hierboven beschreven handschrift is een convoluut dat uit zes gedeelten bestaat. Het eerste gedeelte (fol. 1-32) bevat de Ferguut, een ridderroman, bewerkt naar de Fergus van Guillaume le Clerc. Ferguut, zoon van de rijke dorper Somilet en een adellijke vrouw, vertrok in een jammerlijke wapenrusting naar het hof van koning Arthur, waar hij door iedereen heus werd ontvangen, behalve door Keye, die hem de belofte afdwong een sluier en een hoorn, die door een zwarte ridder werden bewaakt, te zullen veroveren. Hij werd tot ridder geslagen en vertrok op avontuur. In het kasteel Ydeel maakte hij kennis met Galiene, de nicht van de burchtheer, die in liefde tot hem ontbrandde, maar wier liefdesbeeldspraak hij als onnozele knaap niet begreep. Ferguut veroverde de hoorn en de sluier. Toen hij in het kasteel Ydeel terugkeerde, was de ontgoochelde Galiene verdwenen. Ferguut zwoer niet te zullen rusten, vooraleer hij haar terug had gevonden. Een tornooi om de hand van Galiene werd door Ferguut gewonnen, die tot koning van Rikenstene werd gekroond. De Franse Fergus telt 6984 verzen, de Dietse bewerking slechts 5589. Tot vers 2593 is de vertaling verdienstelijk, daarna wordt zij vrij, zelfs slordig, wat laat vermoeden dat Ferguut, zoals de Walewein, door een ander dichter is voltooid. | |
[pagina 44]
| |
Het tweede gedeelte (fol. 33-58) bevat Floris ende Blancefloer, een roman, die door Diederic van Assenede naar Floire et Blanceflor is bewerkt. Het is de idyllische liefdesgeschiedenis van Floris, de zoon van een heidense Spaanse koning, en Blancefloer, de dochter van een Frankische gravin, die door de voormelde koning als slavin was buitgemaakt en de vertrouwde vriendin van de koningin was geworden. Beide kinderen werden op dezelfde dag geboren. Zij hielden zielsveel van elkaar, tot ergernis van de koning, die Blancefloer als slavin liet verkopen. Floris slaagde erin zijn geliefde, die in een hoge toren was opgesloten, op het spoor te komen en zich toegang tot haar te verschaffen. Toen de admiraal van Babylonië, aan wie Blancefloer voor tienmaal haar gewicht in goud was verkocht, zulks vernam, liet hij hen ter dood veroordelen, maar toen hij hun geschiedenis ervoer, schonk hij hun de vrijheid. Zij keerden naar hun land terug, waar Floris zijn vader als koning opvolgde. Volledig is Floris ende Blancefloer alleen in het hier besproken convoluut bewaard gebleven; wel zijn er nog 4 dubbele bladen van een ander handschrift tot ons gekomen, die samen ruim 400 verzen bevatten. Zij werden in 1855 door J.A. Alberdingk Thijm uitgegeven, die ze van een vriend uit 's-Hertogenbosch ter uitgave in leen had gekregen. In 1963 werden zij door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde van het antiquariaat Brabant te 's-Hertogenbosch gekocht. Zij hebben tot een handschrift behoord dat omstreeks 1300 is geschreven en dus 50 jaar ouder was dan dat waarin het werk volledig is bewaard. Het derde gedeelte (fol. 59-84) bevat Der ystorien bloeme, bestaande uit korte levens van de twaalf apostelen, in de eerste helft van de 14de eeuw door een onbekend dichter naar de Legenda aurea van Jacobus de Voragine in het Diets bewerkt. In de proloog zegt de dichter dat zijn werk uit vier boeken zal bestaan, waarin hij resp. de levens van de apostelen, de martelaren, de belijders en de maagden en weduwen zal verhalen. Het lag dus in zijn bedoeling al de heiligenlevens uit de Legenda aurea in het Diets te bewerken. In dit handschrift is alleen het eerste boek, samen 4282 verzen, bewaard gebleven. De andere boeken zijn verloren gegaan, tenzij de dichter slechts het eerste boek met de levens der apostelen heeft bewerkt. Het vierde gedeelte (fol. 85-94) bevat onder de naam Esopet 67 aesopische fabels, bewerkt naar Romulus, een prozabewerking van de fabelbundel van Phaedrus, die tussen de 6de en de 8ste | |
[pagina 45]
| |
eeuw is ontstaan. In de Eerste Partie van de Spiegel Historiael, geschreven in 1284 of kort voordien, gewaagt Jacob van Maerlant van Calfstaf en Noydekijn, die de fabels van Aesopus ‘in rime scone ende fine’ hebben bewerkt. Als Maerlant in die passage de Esopet heeft bedoeld, dan zou deze bewerking vóór 1284 tot stand zijn gekomen en het werk van twee dichters zijn. In de Esopet is de invloed van het dierenepos duidelijk merkbaar, daar daarin de vos Reinaert, de ezel Boudewijn en de aap Martijn worden genoemd, namen die aan het Griekse dierdicht helemaal vreemd zijn. Het vijfde gedeelte (fol. 95-103) bevat Die bediedenisse van der missen, een leerdicht van 1283 verzen over de mis. Als bronnen gebruikte de anonieme dichter een preek van Berthold van Regensburg (ca. 1220-1272) en het Rationale divinorum officiorum van Guillelmus Durandus (1237-1296). Het zesde en laatste gedeelte bevat Die dietsche doctrinale, een leerdicht in drie boeken, samen 6573 verzen, over liefde en vriendschap, deugden en ondeugden, in 1345 door een onbekend Antwerps dichter bewerkt naar De amore et dilectione Dei et proximi et aliorum rerum van Albertanus van Brescia. Behalve in dit handschrift is Die dietsche doctrinale nog volledig bewaard in de hss. Bremen, Staatsbibliothek, Mscr. b. 2, nr. 4; Brussel, Koninklijke Bibliotheek, 4806-07, 12.121, 15.659-61 en II 182; Gent, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, 942 en 's-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, 73 J 59 en 76 E 5. Bovendien komen er fragmenten van voor in de hss. Brussel, Koninklijke Bibliotheek, IV 398, 2a, 2b en 3; Gent, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, 1617, 1636 en 2210; 's-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, 13l D 3 en 131 D 7; Leiden, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, Letterk. 193 en 1527, 13-15; Londen, British Museum, Add. 34.392; Eton, Eton College; Berlijn, Staatsbibliothek der Stiftung Preussischer Kulturbesitz, Ms. germ. fol. 751, 29 en 30, Ms. germ. fol. 757, 14 en 15, Ms. germ. quart. 1715 en Ms. germ. okt. 635 en Utrecht, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, 4 F 18. Onder de naam Den duytschen doctrinael werd het werk in 1489 te Delft gedrukt (Campbell, 604). Een Ripuarisch afschrift bevindt zich in hs. Darmstadt, Hessische Landes- und Hochschulbibliothek, 2278 en een Middelnederduits in hs. Wolfenbüttel, Herzog August Bibliothek, Blankenburg 127 A. Deze Middelnederduitse omzetting werd in 1507 te Maagdenburg gedrukt (Borchling-Clausen, I, 416). De eerste bekende bezitter van het hier besproken handschrift is de Amsterdamse taal- en letterkundige B. Huydecoper (1695- | |
[pagina 46]
| |
1778), die het vóór 1772, samen met de hss. Leiden, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, Letterk. 195 en 537, in zijn bezit kreeg. In 1779 werd het op de veiling-B. Huydecoper gekocht door Z.H. Alewijn (1742-1788), eveneens een Amsterdams taal- en letterkundige, die het, samen met andere handschriften, aan de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde legateerde.
Rijmkroniek van Melis Stoke, met historie-, oudheid- en taalkundige aanmerkingen door B. Huydecoper, Leiden, 1772, 3 dln., passim; Cat.-B. Huydecoper, Amsterdam, 1779, p. 119, nr. 87; H. Hoffmann von Fallersleben, Horae Belgicae, I, Breslau, 1830, p. 55, 61-62, 87-88, 102-104, 107-108 en 122-125; Ferguut. Volksroman uit de XIVde eeuw met eene inleiding over den fabelkring der ridders van de ronde tafel, uitgegeven door L.G. Visscher, Utrecht, 1836; Floris ende Blancefloer door Diederic van Assenede. Mit Einleitung, Anmerkungen und Glossar herausgegeben van H. Hoffmann von Fallersleben, Leipzig, 1836 (Horae Belgicae, 3); Die dietsche doctrinale, leerdicht van den jare 1345, toegekend aan Jan Deckers, clerck der stad Antwerpen, uitgegeven door W.J.A. Jonckbloet, 's-Gravenhage, 1842; Die bediedenisse van der missen, met ophelderende aanteekeningen voorzien door A.C. Oudemans, Nieuwe Reeks der Werken van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, VII, 1 (1852), p. 1-80; Der ystorien bloeme. De legende der heiligen in Dietsche dichtmaat. Naauwkeurig afgeschreven en met ophelderende aanteekeningen voorzien door A.C. Oudemans, De Dietsche Warande, 1 (1855), p. 139-161, 327-361, 533-550; 2 (1856), p. 123-138, 179-194, 470-489; Floris ende Blancefloer, een ander handschrift van het Dietsche gedicht, medegedeeld door J.A. Alberdingk Thijm, De Dietsche Warande, 1 (1855), p. 498-512; Floris ende Blancefloer. Met inleiding en aanteekeningen door H.E. Moltzer, Groningen, 1879; Esopet. Opnieuw naar het handschrift uitgegeven en van eene inleiding en woordenlijst voorzien door J. te Winkel, Groningen, 1881; Ferguut. Nieuwe uitgave van E. Verwijs. Uit zijne nalatenschap uitgegeven en van een glossarium voorzien door J. Verdam, Groningen, 1882; Catalogus der bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, I, Leiden, 1887, p. 9-11; J. De Cock, Esopet, Leuven, 1906 (Leuvense Tekstuitgaven, 1); Ferguut van E. Verwijs opnieuw bewerkt en uitgegeven door J. Verdam, Leiden, 1908; Floris ende Blancefloer van Diederic van Assenede. Uitgegeven door P. Leendertz Jr., Leiden, 1912; Ferguut van E. Verwijs en J. Verdam, opnieuw bewerkt en uitgegeven door G.S. Overdiep, Leiden, [1924]; Ferguut. Verkorte uitgave voor schoolgebruik, ingeleid en toegelicht door W. van den Ent, Zwolle, 1928 (Nederlandsche Schrijvers, 20); L.M. Fr. Daniëls, ‘Die bediedenisse van der missen’ in de middeleeuwen, Studia Catholica, 18 (1942), p. 257-291; G.I. Lieftinck, Codices 168-360 societatis cui nomen Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, Leiden, 1948, p. 10-14 (Bibliotheca Universitatis Leidensis. Codices manuscripti, V. Codicum in finibus Belgarum ante annum 1550 conscriptorum qui in bibliotheca universitatis asservantur, Pars I); H.A. Ett, De briefwisseling Balthazar Huydecoper-Gerard Meerman en Huydecoper's onvoltooide voorrede tot de Rijmkroniek van Melis Stoke, Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap (gevestigd te Utrecht), 66 (1948), p. 169-176; Esopet. Een Middel-nederlandsche fabelbundel, uitgegeven, ingeleid en verklaard door W.E. Hegman, | |
[pagina 47]
| |
Antwerpen, 1955 (Klassieke Galerij, 104); Ferguut. Uitgegeven met inleiding en aantekeningen door A.C Bouman, Zwolle, 1962 (Klassieken uit de Nederlandse Letterkunde, 18); Esopet. Facsimile-uitgave naar het enig bewaard gebleven handschrift. Ingeleid en toegelicht door G. Stuiveling, Amsterdam, [1965], 2 dln. (Ad Fontes. Facsimile-uitgaven van zeldzame Nederlandse letterkundige werken); Floris ende Blancefloer. Een middeleeuwse idylle. Ingeleid en van verklarende nota's voorzien door P. de Keyser, Antwerpen, 19673 (Klassieke Galerij, 25); Floris ende Blancefloer. Verkort uitgegeven door W.H. Beuken, 's-Hertogenbosch, 19682 (Malmbergs Nederlandse Schoolbibliotheek). |
|