Lusthof des gemoets
(1732)–Alle Dercks– AuteursrechtvrijOp de wijse: In mynen noot, roep ick tot u, O Heere!O Groote Godt! Almachtigh Heer der Heeren
Wy singen lof, u Heyl´ge Naem ter eeren,
En dancken u, voor u weldadigheydt
Die gy ons doet, door u genadigheydt.
2. Dat gy ons nu het Hemels Broot ten leven
U Heyligh Woort tot spijse hebt gegeven;
En mildelijck (daer door ons swack gemoedt)
Gespijst, gesterckt, en Geest'lijck hebt gevoedt.
3. Wilt ons, o Heer! met uwen Geest bedouwen,
Dat wy u woort in 't herte vast behouwen,
En dat het niet vertreen wort noch versmoort:
Maer t' aller tijdt, veel vruchten brenge voort.
4. En niet bekoort worden door des vleys lusten
Die haer tegens de ziel ten strijde rusten:
Maer meer en meer, in liefd' en heyligheydt
Toenemen, en wat meer ten leven leydt.
5. Dat bidden wy, o! Opper-vorst der thronen,
In d' een'ge naem van u beminde Sone,
Verhoort ons Heer! om sijn verdienst en smert.
Wy off'ren u een gantsch goetwilligh Hert.
|
|