Lusthof des gemoets
(1732)–Alle Dercks– AuteursrechtvrijOp de wijse: Onse Vader in Hemelryck.HEmels Vader ontfermt doch my,
Ick kenn' dat ick een Sondaer zy,
Ick hebb' gedwaelt ende gesneeft,
Nae uwen wille niet geleeft,
Dies gy my Vaderlijck kastijdt,
En toont dat gy genadigh zijt.
2. Ick danck u Vader menighvout
Dat gy my voor u kindt noch houdt,
't Welck ick mercke aen u kastien,
Dat al u Kinders moet geschien,
Anders liepen sy hiel verdwaelt,
Als een die van den wege faelt.
3. U kastijden is my seer goedt,
Ick wil 't ontfangen met ootmoedt,
Want gy geesselt doch elcke Kindt,
Het welcke gy dwalende vindt,
Als gy 't wederom wilt ontfaen,
En niet laten verloren gaen.
4. Als 't in 't kastien zijn schuldt bekent,
En hem wederom tot u went,
Na uwen Vaderlijcken aert
En houdt gy hem voor geen Bastaert,
Maer ontfangt hem voor u Kindt soet,
Een Bruylofts-kleedt gy hem aendoet.
5. In u huys gy hem weder leydt,
Een maeltijdt hebt gy toebereydt,
Daer gy hem door uws Soons weldaet,
Sijn hongerige Ziel verzaedt,
Die als een onbevleckte Lam,
De doot hier voor ons sterven quam.
6. Eenen Offer heeft hy gedaen,
Die eeuwelijck sal blijven staen,
| |
[pagina 96]
| |
Op dat daer door worde gespijst,
Die oprechte boete bewijst,
Met wille om te doen nu voort
Al dat gebiedt uw heyligh Woordt.
7. Op dat ick soo worde gesint,
Sterckt my door uwen Soon bemindt,
En geeft my, Vader uwen Geest,
Op dat ick worde onbevreest,
Dat ick oock spreke, door mijn mondt,
Wat u behaeght tot aller stondt.
8. Tot prijs uw's Soons gebenedijt,
Ende tot mijns naesten profijt,
Tot beschaemtheyt, o Vader Godt,
Die met u woort bedrijven spot,
Dat hy daer door oock zy gesticht
Die wandelt in uw klare licht.
9. Vader, gy hebt al mijne schult
Vergeven, op dat zy vervult
Dat uwen mondt gesproken heeft,
Dus mijn herte niet meer en beeft,
Uwen Geest versekert mijn sin,
Dat ick Vader u Soone bin
10. Acht gy my voor u Soon bequaem,
Soo ben ick oock u Erfgenaem
Door Christum, die my heeft gekocht,
En in u genade gebrocht
Door zijn Doodt, ende dierbaer bloedt,
Waer door hy my troost geeft en moedt.
11. O Goedtheydt Godts ongrondelijck,
O Liefde onvermondelijck,
Wie sal Godes barmhertigheydt,
Volprijsen in der eeuwigheydt?
Die hy ons uyt genaden schenckt,
Wel hem, die't wel te recht bedenckt.
|
|