| |
| |
| |
III
Van burgers tot buitenlui in Bakkum
...alwaar men ieder jaar een machtig dorp opbouwt en weer afbreekt en alwaar men de kleine geschiedenis van deze eeuw leest en de vreugde der kinderen verneemt.
Toen Jean-Jacques Rousseau - na decennia stoffig te hebben gedommeld in het rood pluchen alcoof van de vorige eeuw - ontwaakte met een geeuw, en hij zijn slaaplome armen uitstrekte tot over het jaar 1900 heen, lag hij in Duitsland en was zijn naam Wandervogel geworden. En toen hij - met een fris lied in de keel - enkele jaren later over onze grenzen stapte, heette hij gewoon Kampeerder, en voer hij in elke Rijke Jongen. De Eeuw van de Natuur was aangebroken, maar alleen nog maar voor de Hoogste Lagen. Want het Mindere Volk had voorlopig nog wel wat anders om aan te denken, aan loonsverhoging bijvoorbeeld en de acht-urige werkdag en aan betere huisvesting. Tijd voor De Natuur? Het was er niet bij. Om van een redelijke vacantie nog maar te zwijgen. De ‘revolutie’ van '18 lag toen nog in het grauwen van de toekomst, waarin ‘morgenrood, uw heilig gloeien’ al vaag was te vernemen. Maar die woorden kwamen in de liedjes van de Rijke Jongens niet voor, daarin ging het meer van ‘Schön sind die Mädchen’ en ‘A du mein, E du mein Hanselein’. Met het ding, dat rijwiel heette, en niet alleen in processen-verbaal, ging het er met gebogen ruggen op uit, de banden haast plat onder het gewicht van tentdoek en stokken en touwwerk. Het Nederlandse bos, meer, duin en strand werd veroverd door vele kleine groepjes adolescenten in khaki, en
| |
| |
de geroosterde aardappel werd een groot avontuur.
Later kwam een wat strammere Engelse neef van Wandervogel - hij heette Sir Baden Powell - die adolescenten met militaire tucht leidde, en de geroosterde aardappel was toen niet zó lekker meer. Ook al niet, omdat anderen er de smaak van gingen waarderen, vreemde, eigenwijze jongens met sandalen en helle meisjes met paarse linnen rokken en groene jakken. De A.J.C. noemden ze zich en ze liepen door die optimistische wereld van na de eerste wereldoorlog of zij het recht, maar vooral de wijsheid in pacht hadden. Ja, ze waren jong, en dat was fijn, en eens zou de schone, klare dag komen, dat zij de boeien zouden breken. En voor het zover was, verklaarden zij de Natuur althans reeds Vrij. De mannen van de vakbeweging en de rode mannen in de Kamer deden nors en koppig hun felle woord, maar die eigenwijze meisjes en jongens van de A.J.C. streden op àndere wijze: met de kleur van hun kleren en met de liederen uit hun opgeheven, roodverbrande koppen, en men moet, achteraf, de invloed daarvan niet onderschatten. Zij hebben een hele generatie losgezongen uit het stijve Zondagse pak, tot schade van duivenvoerverkoper en kroegbaas: Pa en Moe gingen óók de frisse natuur ontdekken. 's Zondags, op de fiets. Er voer een dapperheid in die mensen van na 1920, waaraan men alleen maar met afgunst kan denken. En toen het langzamerhand beter werd met vacantie-regelingen, ontdekten vele Pa's en Moe's, dat een week bij Ome Joop en Tante Alie toch ook niet alles was.
Er zullen heel wat strijden gestreden zijn voor welke Pa en welke Moe dan ook tot een tent besloten, tot Kamperen. Want de rheumatiek, en al die rommel
| |
| |
| |
| |
met dat stro, en dat geknoei met pannen, nou ja, en dan het voornaamste: zo'n tent kost héél wat geld. En wie dan toch zijn duiven of zijn kanaries aan kant deed om te sparen en het er dan inderdaad op waagde, een volgende zomer, die was dan ook wel heel modern, en heel erg anders dan anderen: ‘'t Zijn zulke natuurmensen’, en dan met iets in de toon, dat wees op een tikkeltje getikt of misschien zelfs wel onfatsoen. Maar de stroom rees al meer en meer en voor de mensen-metduiten in de zomerhotels en zomerhuizen werd een wandeling naar ‘het tentenkamp’ een gerenommeerd tochtje. Overal waar maar ergens in de vrije natuur een pomp stond, verrezen in de warme maanden die tentenkampen. Pa's en Moe's huisden daar te midden van jonge jongens en er ontstonden nieuwe gemeenschappen van enkele zomerweken lang. Maar langzamerhand kwamen er toch in sommige van die gemeenschappen een scheiding, niet zozeer in de geest, alswel volgens de grootte van de tenten. De leeftijd van Pa en Moe eiste méér comfort, eiste méér gemak bij het koken en bij het slapen, en om altijd gebukt onder je vacantiedak rond te gaan, dat viel ook niet mee. En zo kwam men, dank zij het winterse geknutsel van Pa, van primtieve punttentjes tot gemakkelijke linnen behuizingen. En toen het eenmaal zover was, vond Moe, dat ze met de kinderen best nog een paar weekjes kon blijven, en Pa werd tent-forens, en dat eiste nog meer comfort en men knutselde zich zomerhuisjes van linnen, met buta-gas en een tankje en met wat al niet meer. Men was èlders, maar men was thuis; bos, meer, duin en strand hadden burgerrecht gekregen en het avontuur van de vrije natuur was tot het uiterste gereduceerd. Tentenkampen - maar lang niet alle -
| |
| |
werden tentendorpen. De bakker, de slager en de kruidenier (en vult u maar aan) waren in de buurt, antennes verrezen, en het radio-dansorkest overstemde het losse koor der
krekels. En het ‘terug naar de natuur’ kon men doorschrappen en vervangen door ‘terug naar de massa’.
Zo althans heeft het allergrootste tentenkamp van ons land - het tentenkamp Bakkum bij Castricum - zich geëvolueerd. Het is een vreemdsoortig, maar zéér goed geregeld zomerdorp geworden, met tentenhuizen, die er voor het grootste deel van de zomer blijven staan, en die door de bezitters worden verhuurd voor zover zij er zelf geen gebruik van maken. Het is één groot dorp geworden van linnen en board. Een groot tijdelijk dorp zonder arbeid. Een merkwaardig verschijnsel van deze georganiseerde massa-tijd.
Wie het bezichtigen wil - maar daarvoor is toestemming nodig -, die gaat het gemakkelijkst tot Castricum met de trein, en dan verder nog een minuut of tien met een bus. Die bus rijdt over een der allermooiste zeewegen van ons land, een vrij smalle klinkerweg met aan weerszijden prachtige, hoge bomen, die u op de één of andere manier doen denken aan de intimiteit van uw kinderjaren. Vlak voor het kamp Bakkum kunt u uitstappen, en u krijgt dan éven het gevoel, dat het kamp-Vught-van-nu de bezoeker geeft. Er is een brede ingang en een glazen portiershuisje en daarvoor staat een geüniformeerde man die u vraagt, wat het doel van uw bezoek is. Maar als u dan een geldige reden hebt, en u loopt door, dan verdwijnt de sfeer van Vught ogenblikkelijk, en komt u in een geheel nieuwe wereld.
U dwaalt door een groot dennenbos, waardoor vrij
| |
| |
brede, nette betonpaden lopen, en onder de bomen is het huisje en huisje en huisje. De meeste van die huisjes kunt u zo ongeveer vergelijken met een met glas dichtgebouwd Kamper palingkraampje, met in de achtergrond kleurige gordijnen, waarachter men slaapt. Vrouwen zitten daar aardappelen te schillen, mannen in hemdsmouwen lezen lui een boekje, kinderen spelen tussen de huisjes. Het is daar huisje, negen meter stoeiende kinderen, huisje, negen meter stoeiende kinderen enzovoorts, veertig hectaren in totaal. U vindt er 1350 vaste tenten met een bevolking van bijna vijf duizend zielen, hetgeen de helft is van bijvoorbeeld Bolsward. Japini leest u op de tentwoningen, en Joledo, en verder elke combinatie, die kindernamen maar kunnen opleveren. Vredige moekes met steedse mantels aan zijn met tas en korf op weg naar het winkelcentrum, waar u van alles kunt kopen, van nieuwe haring tot schoenen toe, en waar u ook uw haar kunt laten knippen. Het is een heel pleintje daar, met de houten winkeltjes er in een kring om heen en met een fleurig bloemperk in het midden. Het is treffend, hoeveel bejaarde mensen u in dit ‘kampeercentrum’ bijeen ziet en hoezeer de meeste vrouwen en mannen thuis schijnen te horen in deze marktsfeer, alsof ze één der Amsterdamse markten naar hier tussen de bomen hebben meegenomen. Alleen de jongeren gaan in èchte vacantie-kleding, met khaki-short en polo-shirt. Maar de ouderen hebben hun kleren-van-altijd-en-eeuwig aangehouden, met misschien een kleine vacantienuance, zoals blote benen, gympjes of een Schillerhemd. Alles heeft hier iets zekers, iets gezetelds, men vindt niet het ongewisse van kamperen, maar eerder het rustige van volkstuinhuisjes. Alle tentwoningen
| |
| |
zijn - voor tentbegrippen - zeer ruim, men kan er rechtop in lopen, men kan er de kraan opendraaien, men kan er slapen op een bijna-gewoon bed, men leeft er als thuis, alleen wat minder ruim en wat minder gemakkelijk. Maar men leeft er zonder het avontuur van eigenlijk geen huis te hebben, van eigenlijk de hemel alleen maar als dak te bezitten, van één met de natuur. Jean-Jacques Rousseau is weer ingedommeld, in zo'n tuinhuistent in Bakkum en hij heet nu zoiets als Gerrit Gemeenschap of misschien wel Maarten Massa of Simon Samen. En niemand zal die Gerrits en Maartens en Simons een tikkeltje getikt of misschien wel onfatsoenlijk noemen. Het zijn immers niet ‘zulke echte natuurmensen’ meer.
Maar wat zou dat eigenlijk nog? Er zijn geen regels voor op te stellen, hoe men het best zijn vacantie doorbrengt, ieder zoekt zijn geluk maar op eigen manier. De een gaat naar Parijs en versuft zijn dag zalig achter een frisse vin rouge en de ander gaat naar Parijs en rent van het Louvre naar de Eiffeltoren en dan naar Versailles en dan naar het graf van Napoleon. Vacantie is weg van het dagelijkse en daar zijn duizend manieren voor en Bakkum is er een van. Maar Bakkum doet toch een beetje denken aan de postbode, die in zijn vacantie elke dag met zijn plaatsvervanger meeliep ‘omdat hij vacantie had’. Men heeft vacantie en is toch thuis gebleven daar in Bakkum. Het enige verschil is, dat de kinderen maar kunnen lopen en gaan waar ze willen en ondertussen lekker bruin bakken, dat vader niet naar zijn werk hoeft en dat moeder haar dagelijkse werk met een franse slag afdoet. Maar een boom is hier, als hij ook maar éven in de weg staat, nog steeds een ‘rotboom’, een vogel een vogel en insecten nare kruip- | |
| |
beessies, ondanks het natuur-historisch museumpje in het midden van het kamp. En de zee is zo ver weg, wel anderhalve kilometer, en waarom zou je door de duinen ploeteren, als de bus je er vlugger heen kan brengen? Dit is het kamp van Gijs Gemak en Rinus Rust en niet van Nico Natuur, nogmaals.
Het reglement van orde eist, dat er in het kamp van negen uur 's avonds tot negen uur 's ochtends volstrekte rust heerst, maar dat wil niet zeggen, dat men dan beslist naar bed moet zijn of zelfs maar binnen. Iedere inwoner-stamkaarthouder kan dag en nacht het kamp verlaten en het kamp betreden. 's Morgens zo omstreeks zessen komt de eerste beweging in het kamp. Dan gaan de forens-mannen naar de stad, en dat gaat stil in zijn werk, want tentdoek is niet erg geluiddempend: van tent tot tent kan men elkaar bijna hóren slapen. Om acht uur komt er meer leven in de brouwerij, want de kinderen willen nu eindelijk wel weer eens de bal achterna of de bomen in, maar met de radio moet men tot negen uur nog steeds kalm omspringen. Om half tien zo ongeveer is het kamp op volle toeren en maakt men zich klaar voor het winkelplein of voor het postkantoor-in-de-bunker of, als men zich die nacht niet al te lekker heeft gevoeld, voor de dokter, die gratis spreekuur houdt in het rode-kruishuisje van de ziekenbroeder. Om elf uur komt de stroom visite uit de stad aanzetten, veel oma's en opa's en ooms en tantes en dan knarsen de koffiemolens en de kinderen krijgen snoep en gaan daarna weer naar het grote speelterrein in het midden van het kamp en opa speelt paard en dan is het al gauw weer tegen de hete aardappelen geblazen en tante Sjaan zal wel even helpen met afwassen en
| |
| |
dan allemaal naar het strand, ome Ko voorop met de grote voetbal. En wie niet met de bus gaat, loopt die prachtige, brede, met stro bestrooide zandweg af, heuvelend door de duinen, en o, wat is de zee toch mooi, altijd weer even prachtig, en dan begint dat schichtige in het badpak schieten daar op dat trage, open strand, en dan de voeten maar in het sop en kleine plensjes zee tegen de borst om even te wennen. Hup met de bal, roept ome Ko, en Kareltje werpt zich er voor, keurig, net als Kraak, en dat is nog eens vacantie, zegt tante Sjaan, jammer dat de tijd zo vlug omgaat, nog even een uurtje braden in het zand, en dan maar weer duin op, duin af, huis toe, naar Likajo of Bediwim. De kinderen eten moe hun brood en gaan naar bed en de buren zullen wel even een oogje in het zeil houden - haha, in het zeil, die is goed, zegt ome Ko, - want de visite moet weer naar de bus. En dan wordt het al stiller, men hoort nog vaag een kind schreien en al helder een vogel roepen en de schemering wordt steeds meer nacht en dan gaat het wonder van het kamp gebeuren: een bos, met lichtjes overal, overal, en langzaam, dan hier, dan daar, gaan die lichtjes uit, uit, alsof Klaas Vaak er persoonlijk zand op strooit en dan komt de slaap en dan is er weer een dag Bakkum voorbij. En de vacantie is weer één dagje korter geworden.
‘Op Zondag zijn er soms wel eens twaalfhonderd bezoekers’, zegt kampwachter Jacobs, die zijn vader hier is opgevolgd, nu al weer dertig jaar geleden. ‘Maar tóen was er hier nog bijna niks te doen’, zegt hij, ‘er stond toen nog maar één pomp, en alle tenten waren nog èchte tenten. Elk jaar kwamen er meer tenten en meer mensen, het meest mensen uit de Zaanstreek, negentig procent zo ongeveer. We hebben gezorgd, dat
| |
| |
we ons aanpasten aan de behoeften van een steeds maar groeiend kamp, en zo omstreeks het midden der dertiger jaren heeft het kamp zijn definitieve vorm gevonden. Maar pas na de oorlog is de trek geweldiger geworden dan ooit, vooral de laatste jaren. Wij zijn nu aan het eind, het kamp is vol, want het aantal van 1350 vaste tenten willen wij niet overschrijden, er zouden hier anders meer tenten dan bomen staan. Vijf en zeventig procent van de kampbewoners komen nu uit Amsterdam en ze vertegenwoordigen welhaast alle vakken: bouwvakarbeiders, personeel in overheidsdienst - tram en politie -, kantoorpersoneel, er komen ook onderwijzers, leraren en zelfs dokters. U vindt ze hier uit alle lagen, kringen en beroepen. Een behoorlijk tentwoninkje kost ongeveer twee duizend à vijf en twintig honderd gulden, zònder meubilair. Het huren van een gemeubileerd woninkje kost ongeveer vijf en twintig tot vijf en dertig gulden in de week.’
‘Het Provinciaal Waterleidingbedrijf van Noordholland, de beheerder van de terreinen - dat zijn wij dus - vraagt per persoon per dag 35 cent, met per gezin twee kinderen onder de veertien gratis. Vader, moeder en vier kinderen betalen dus per week vier gulden negentig. Men klaagt er over, dat dat te veel is. Maar elk jaar legt de P.W.N. er geld bij, want al de vele toiletgebouwen en al de permanente opslagruimten kosten duizenden en duizenden guldens en steeds is het nodig, dat wij weer iets bijbouwen. Bovendien: we zijn hier 's zomers met zeventien man personeel, en 's winters met ongeveer tien. En voor het geld, dat de mensen betalen, hebben ze niet alleen recht op verblijf in het kamp, maar hebben ze bovendien nog toegang tot vijf duizend hectare natuurschoon. Dat laatste is
| |
| |
voor ons eigenlijk de hoofdzaak. Daarom organiseren wij ook geregeld excursies: onze taak is vooral ook een opvoedende. Maar 't is een moeilijke taak. De mensen willen wel in de vrije buitenlucht zijn, maar het liefst mèt alle pleziertjes van de stad er bij, zoals films en dansen en een café. Maar aan die wensen komen wij niet tegemoet. Wij hebben alleen “De Pan”, onze speelkuil, waar de mensen zelf avondjes kunnen organiseren. En verder hechten we zeer veel waarde aan ons natuurhistorisch museum. Soms, als ik het resultaat van mijn leven overzie, ben ik wel eens een beetje teleurgesteld, de mensen zién zo weinig van de natuur. Maar op andere keren, als ik de bleekneusjes na een paar weken weer zonverbrand zie wegtrekken, heb ik toch een voldaan gevoel. Dan denk ik tevreden, dat we hier toch eigenlijk prachtig werk doen en dat er voor vele mensen toch wel heel wat veranderd is bij dertig jaar geleden. Dat is een héél stuk geschiedenis.’
Inderdaad, een heel stuk geschiedenis, en een geschiedenis die met andere woorden geschreven staat dan met Marne, Rijksdagbrand, Addis Abeba, München, Stalingrad, Luchtbrug en Korea. Dit, om u er aan te herinneren, dat er ook nog zoiets als een kleine geschiedenis bestaat. En als u midden in het kamp Bakkum de verwarrende krant van anno 1952 zit te lezen, leg die krant dan liever weg en kijk om u heen. U kunt dan door de mensen het bos haast niet meer zien. Maar is dat niet beter, dan dat u door de vette krantenkoppen de vreugde der kinderen niet meer verneemt?
| |
| |
|
|