Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdodoEtym: Sranantongo spreekwoord. Odo (meervoud odo of odo’s) is de benaming die Afro-Surinaamse bevolkingsgroepen gebruiken voor de aanduiding van spreekwoorden en gezegden. Ze komen voor bij alle Afro-Surinaamse groepen: bij de bewoners van de Surinaamse hoofdstad Paramaribo, bij de bewoners van de kustdistricten en bij de binnenlandbewoners, de marrons. In het Saramakaans zowel als in het Auka (of Ndyuka) – beide marrontalen – worden ze nongo genoemd, ook wel gespeld als nöngo, nòngó en nongó. In het alledaagse leven van Afro-Surinamers zijn bepaalde odo’s altijd zeer populair geweest. Dat blijkt ook uit de frequentie waarmee bijna alle auteurs over en uit Suriname, reizigers en historici evengoed als koloniale schrijvers, de spreekwoorden in hun werken aanhalen. Door de combinatie van pregnantie en metaforisch karakter verhoogt het spreekwoord de esthetische waarde van een tekst. Een opmerkelijke rijkdom vertoont bijvoorbeeld de historische roman Codjo, de brandstichter (1905) van F.H. Rikken. In de nationalistische poëzie in het Sranantongo zoals die opkwam aan het einde van de jaren 1950, waren de odo’s een belangrijk ijkpunt, m.n. in het werk van Trefossa en Johanna Schouten-Elsenhout. Die populariteit valt o.m. te verklaren doordat Afro-Surinamers een flink deel van hun eigen geschiedenis op kernachtige wijze in de odo terugvinden. Een groot aantal is ontstaan tijdens de slavernij en weerspiegelt die tijd in veel opzichten. In De slaventijd in odo’s. Een boekje over Suriname’s heden en verleden (1960) werd de Surinaamse geschiedenis zelfs geschetst aan de hand van toelichtingen bij odo’s. Een voorbeeld van zo’n spreekwoord is het volgende dat verwijst naar de nachtelijke overvallen op plantages door marrons: ‘A no de bariman d’e broko pranasi’ (het zijn niet de schreeuwers die de plantage plunderen). Uit sommige spreekwoorden spreekt veel gevoel voor zelfspot: bijv. ‘Tangi vo Spansi boko mi bin si foto’ (dankzij de Spaanse bok heb ik de stad gezien). Dit laatste voorbeeld verwijst naar de Spaanse bok, een beruchte lijfstraf waarbij ledematen in een onnatuurlijke houding werden gekneveld, die aan weglopers werd opgelegd in Fort Zeelandia in Paramaribo. Dat het in vele odo’s om oude uitdrukkingen gaat, blijkt ook uit een veel voorkomende structuur die opent met ‘Bigisma taki’ (de ouderen zeggen). Odo’s komen voor in alle Afrikaans-Surinaamse talen en daarbinnen in heel wat contexten: alledaagse conversaties, literair taalgebruik, esoterische en sacrale teksten, bij initiatierituelen en begrafenissen, enz. Ze vervullen een belangrijke sociale rol en bevatten veel levenswijsheid en moraliteit. Daarnaast bieden ze ook een vorm waarin bepaalde taboe-onderwerpen onrechtstreeks gezegd kunnen worden. Zo nam Rachel Gefferie odo’s uit het Sranantongo tot uitgangspunt voor een reeks moderne ‘Erotische vertellingen uit de slavernijtijd’ (Caraïbisch Uitzicht). Lit: M.J. Herskovits & F.S. Herskovits, Suriname folk-lore (1936) H. Bentram-Matriotte (ps. Albert Helman), De zwarte Cats. Neokolonisatie der Surinaamse volkswijsheid (1978) M. van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur (2003), dl. 1, p. 120-121, 131, 168-171 J.H.A. Neijhorst, Bigisma taki... Herkomst en betekenis van meer dan 3300 Surinaamse spreekwoorden (odo’s) en uitdrukkingen (2012).
|